ECLI:NL:GHAMS:2022:2742

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 september 2022
Publicatiedatum
23 september 2022
Zaaknummer
23-000757-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep openlijke geweldpleging met zwaar letsel voor slachtoffers

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 18 maart 2021. De verdachte was eerder vrijgesproken van openlijke geweldpleging, maar heeft in hoger beroep de beslissing tot vrijspraak aangevochten. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met twee medeverdachten op 6 mei 2017 in Egmond aan Zee openlijk geweld heeft gepleegd tegen drie slachtoffers, waarbij twee van hen zwaar hoofd- en hersenletsel hebben opgelopen. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 21 maanden, maar het hof heeft deze straf in hoger beroep verhoogd naar 20 maanden, rekening houdend met de ernst van de feiten en de gevolgen voor de slachtoffers. Het hof heeft ook vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, wat heeft geleid tot een vermindering van de straf met drie maanden. De uitspraak benadrukt de ernst van openlijke geweldpleging en de blijvende schade die dit kan veroorzaken voor de slachtoffers.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000757-21
datum uitspraak: 23 september 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 18 maart 2021 in de strafzaak onder parketnummer
15-870972-17 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1999,
adres: [adres01]

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door de rechtbank vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 1 primair en subsidiair is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Onderzoek van de strafzaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
9 september 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzittingen in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, waarvan een afschrift aan dit arrest is gehecht, en de gronden waarop het berust en zal dit derhalve bevestigen, behalve ten aanzien van de strafoplegging en de motivering daarvan -in zoverre zal het vonnis worden vernietigd- en met dien verstande dat het hof:
- gelet op de inhoud van de door de rechtbank ter terechtzitting van 25 februari 2021 toegestane vordering tot wijziging van de tenlastelegging het onder 2 tenlastegelegde leest als
implicietprimair en
implicietsubsidiair tenlastegelegde in plaats van het door de rechtbank in haar vonnis opgenomen onder 2 primair en subsidiair tenlastegelegde;
- gelet op een kennelijke misslag in het onder 2 impliciet subsidiair bewezen verklaarde de bewezenverklaring verbetert leest zoals hieronder opgenomen;
- de bespreking en de verwerping van het door de raadsman in eerste aanleg gevoerde verweer inzake het verhoor van [slachtoffer01] met een niet beëdigde tolk onder 3.2. en 3.3.1. (pagina’s 2 en 3) van het vonnis niet overneemt, nu dit verweer in hoger beroep niet is gevoerd;
- het vonnis aanvult met de hiernavolgende bespreking (en verwerping) van het door de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep gevoerde verweer.

Bewezenverklaring van het onder 2 impliciet subsidiair tenlastegelegde

hij op 6 mei 2017 te Egmond aan Zee, openlijk, te weten op het Vuurtorenplein, in vereniging, geweld heeft gepleegd tegen personen, te weten [slachtoffer01] en [slachtoffer02] en [slachtoffer03] , door hen meermalen tegen het hoofd te slaan en te schoppen.

Bespreking van gevoerde verweren

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aan de hand van zijn pleitnota in de kern dezelfde verweren gevoerd als die door hem ter terechtzitting in eerste aanleg zijn gevoerd. Deze zijn weergegeven en besproken in het thans bevestigde vonnis van de rechtbank.
Het hof verwerpt de gevoerde verweren op dezelfde gronden als de rechtbank heeft gedaan.
Daarnaast heeft de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep aan de hand van zijn pleitnota ten aanzien van het onder 2 impliciet primair en impliciet subsidiair tenlastegelegde het hof verzocht -zakelijk weergegeven- de verklaring van aangever [slachtoffer01] niet voor het bewijs te bezigen nu hij -naar eigen zeggen- ten tijde van het incident zwaar onder invloed van alcohol is geweest. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat een getuige die zwaar onder invloed van alcohol is geen betrouwbare waarneming kan doen, aldus de raadsman.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit de stukken in de onderhavige strafzaak komt naar voren dat zowel de aangevers als de verdachten ten tijde van het onder 2 impliciet subsidiair bewezen verklaarde in meer of mindere mate alcohol hadden gedronken. Bij de vaststelling van de feiten heeft het hof er rekening mee gehouden dat dit van invloed kan zijn op de verklaringen, waaronder de verklaring van aangever [slachtoffer01] . Het hof bezigt de verklaring van aangever [slachtoffer01] voor het bewijs voor zover deze verankering vindt in de overige door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen. Derhalve verwerpt het hof het door de raadsman gevoerde verweer.
De door de raadsman gevoerde verweren met betrekking tot de betrouwbaarheid van de bij de politie en ten overstaan van de rechter-commissaris afgelegde verklaringen van de getuigen [getuige01] en [getuige02] behoeven geen bespreking nu de verklaringen van voornoemde getuigen niet voor het bewijs zijn gebezigd.
Tenslotte behoeft het door de raadsman gevoerde verweer met betrekking tot het met kracht tegen het hoofd van aangever [slachtoffer01] schoppen geen bespreking nu niet bewezen is verklaard dat
met krachttegen het hoofd van aangever [slachtoffer01] is geschopt.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte na bewezenverklaring van het onder 2 (impliciet) subsidiair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 21 maanden met aftrek van de tijd in verzekering doorgebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte na bewezenverklaring van het impliciet subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van de tijd in verzekering doorgebracht.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen, waarbij het hof grotendeels de overwegingen van de rechtbank heeft overgenomen.
De ernst van het feit
De verdachte heeft zich samen met zijn twee medeverdachten schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen drie nietsvermoedende slachtoffers. Twee van deze slachtoffers hebben daaraan zwaar hoofd- en hersenletsel overgehouden. De verdachte is samen met de medeverdachten achter de drie slachtoffers aangelopen, toen deze na een avond uit terug naar hun hotel liepen. Ze hebben de slachtoffers van achter neergeslagen, waardoor deze op de grond vielen. Gezien de verklaringen van zowel de slachtoffers als de medeverdachten over de korte duur van de aanval en het overwegend zeer zware letsel dat de slachtoffers daarbij hebben opgelopen, is het voor het hof volstrekt duidelijk dat dit een explosie van ongecontroleerd en uitzinnig geweld moet zijn geweest. Dit kan worden afgeleid uit de aangiftes, de aard van het geconstateerde letsel en de wijze waarop twee slachtoffers liggend op hun buik door opsporingsambtenaren werden aangetroffen, bezien tegen de achtergrond van de zeer korte duur van de geweldpleging. Het geweld is bovendien in overwegende mate gericht geweest op de hoofden van de slachtoffers.
De aanval is zonder aanleiding onverhoeds gepleegd en de slachtoffers hebben geen kans gehad om zichzelf tegen het zeer hevige geweld te verdedigen. De verdachten hebben de slachtoffers vervolgens bewegingloos op de grond achtergelaten. Geen van de verdachten heeft hulp geboden of het alarmnummer gebeld. Zelfs niet nadat zij moeten hebben gezien dat twee van de drie slachtoffers bewusteloos waren en het de verdachten duidelijk moet zijn geweest dat hun slachtoffers ernstig letsel hadden opgelopen. De verdachten zijn weggerend en hebben zich vervolgens stilgehouden.
Het letsel van de slachtoffers
De slachtoffers zijn door de politie gevonden nadat het slachtoffer [slachtoffer01] gelukt is het alarmnummer te bellen. Ze zijn met spoed naar het ziekenhuis vervoerd. Uit medische informatie blijkt dat slachtoffer [slachtoffer01] het minste letsel heeft opgelopen. Hij had een hersenschudding, een snee in zijn lip en blauwe plekken in zijn gezicht, op zijn achterhoofd en schouder. Uit zijn eigen verklaring blijkt dat hij nog een tijdlang hoofdpijn heeft gehad en een week arbeidsongeschikt is geweest.
De andere twee slachtoffers zijn er zeer slecht aan toe geweest. Uit de medische informatie van slachtoffer [slachtoffer03] blijkt dat hij naast een dikke lip en wonden en bloeduitstortingen aan zijn hoofd, een slagaderlijke bloeding in de hersenen heeft gehad, waarbij zich bloed ophoopte tussen het schedelbot en het buitenste hersenvlies. Ter hoogte van de hersenbloeding had hij een breuk in de schedel aan de rechterkant. Daarnaast waren zijn linker bovenkaak en jukbeen gebroken en had hij een hersenkneuzing. Vanwege de hersenbloeding verkeerde hij in levensgevaar en moest hij direct worden geopereerd. Uit zijn slachtofferverklaring blijkt dat hem is gezegd dat, als hij een uur later zou zijn geopereerd, hij het niet zou hebben overleefd. Toen hij nog in het ziekenhuis lag, merkte slachtoffer [slachtoffer03] dat hij doof werd. Hij heeft nog steeds last van tinnitus en een doof gevoel op zijn hoofd. Hij heeft iets meer dan twee weken in het ziekenhuis gelegen. Hij heeft na ontslag uit het ziekenhuis nog maanden fysiotherapie gehad. Later heeft hij ook psychische klachten ontwikkeld en werd een post traumatische stress stoornis vastgesteld. Hiervoor is hij al door verschillende psychologen behandeld. Hij heeft nog steeds moeite met multitasken en het heeft meer dan een jaar geduurd voordat hij zijn werk weer kon doen zoals voor het incident. Als gevolg van het incident heeft hij epileptische aanvallen, waarvoor hij de rest van zijn leven medicijnen moet slikken.
Het derde slachtoffer, [slachtoffer02] , had volgens de medische informatie een wond aan zijn bovenlip die gehecht moest worden, een bloeduitstorting op het achterhoofd en een snijwond die gelijmd is. Daarnaast had hij een gebroken nekwervel, een gebroken schedel, een kneuzing van zijn hersenen, een bloeding rond of in de hersenen onder het spinnenwebvlies, een bloeding tussen het spinnenwebvlies en het harde hersenvlies en kneuzingen van de voorste hersenkwab. Het gedeelte van de hersenen waar de hersenkneuzing werd geconstateerd, regelt het aansturen van het gedrag, waardoor het zeer goed mogelijk is dat slachtoffer [slachtoffer02] gedragsproblemen zal ondervinden in de toekomst. Daarnaast heeft hij moeite met het onthouden van informatie. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring van slachtoffer [slachtoffer02] blijkt dat hij geen herinneringen meer heeft aan de eerste dagen na het incident. Hij heeft geen reukzin meer en dit zal ook niet meer herstellen. Hij heeft twee weken in het ziekenhuis gelegen en daarna nog drie weken verbleven in een revalidatiecentrum. Vervolgens heeft hij nog acht maanden fysiotherapie gehad. Hij is geruime tijd arbeidsongeschikt geweest. Over de eindsituatie is niets bekend.
Als vaststaand moet worden aangenomen dat de verdachte een groot aandeel had in het veroorzaken van dit letsel bij de slachtoffers.
Overige relevante aspecten
Uit het dossier is op te maken dat de gebeurtenis enorme beroering en onrust heeft veroorzaakt in Egmond. Zelfs zodanig dat de lokale ondernemersvereniging een beloning van € 5.000,00 heeft uitgeloofd voor de tip die zou leiden tot aanhouding en veroordeling van de daders. Deze oproep leverde echter geen informatie op. De verdachte en zijn mededaders hebben zich niet bij de politie gemeld, maar hebben zich in onderlinge afstemming onttrokken aan de opsporing. Ze hebben, in de wetenschap dat de gevolgen van het gepleegde geweld buitengewoon ernstig waren, afgewacht totdat ze na tweeënhalve maand door de politie werden aangehouden. Uit de verklaringen van betrokkenen, onder wie enkele verdachten, wordt duidelijk dat het melden bij de politie onderwerp van gesprek is geweest en dat zij er bewust voor hebben gekozen hiervan af te zien.
Dit alles laat geen andere conclusie toe dan dat er sprake is geweest van buitengewoon ernstig openlijk geweld. De verdachte heeft door, in het vooronderzoek en ter terechtzittingen in eerste aanleg en in hoger beroep, hardnekkig te blijven ontkennen dat hij enig geweld heeft toegepast, laten zien dat hij niet bereid is enige verantwoordelijkheid te nemen voor zijn daden.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 22 augustus 2022 is hij eenmaal eerder strafrechtelijk onherroepelijk veroordeeld, doch dat onherroepelijke vonnis dateert van ná de pleegdatum van het onderhavige bewezen verklaarde feit.
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard over zijn persoonlijke omstandigheden. Het gaat goed met hem en hij is aan het werk. Hoewel het hof oog heeft voor deze omstandigheden, vallen deze in het niet bij de ernst van het bewezen verklaarde en de blijvende schade die is aangericht bij de slachtoffers.
Het hof is gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Het hof heeft bij de strafbepaling acht geslagen op de straffen die in soortgelijke zaken en gevallen plegen te worden opgelegd. Het hof is van oordeel dat oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, die in duur gelijk is aan de tijd die de verdachte in verzekering heeft doorgebracht, een voorwaardelijke gevangenisstraf en daarnaast een forse taakstraf, zoals de raadsman heeft bepleit, in het geheel geen recht doet aan de ernst van het bewezen verklaarde. Het hof heeft bij het bepalen van de strafmaat ten nadele van de verdachte mee laten wegen dat hij tot op heden niet bereid is enige verantwoordelijkheid te nemen voor zijn daden.
Het hof acht, alles afwegende, in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 23 maanden, met aftrek van de tijd in verzekering doorgebracht, passend en geboden.
In artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt heeft hierbij te gelden dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van de verdachte op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. Voor de berechting van de zaak in hoger beroep heeft als uitgangspunt te gelden dat het geding met een einduitspraak dient te zijn afgerond binnen twee jaren nadat het rechtsmiddel is ingesteld (vgl. ECLI:NL:HR:2008:BD2578).
Het hof stelt vast dat in eerste aanleg de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen op 17 juli 2017, omdat de verdachte op die dag in verzekering is gesteld. De verdachte kon daaraan in redelijkheid de verwachting ontlenen dat tegen hem strafvervolging zou worden ingesteld. De rechtbank heeft eerst op 18 maart 2021 vonnis gewezen. De redelijke termijn is mitsdien in eerste aanleg met ongeveer 20 maanden overschreden, terwijl naar het oordeel van het hof niet gebleken is van een bijzondere omstandigheid die deze overschrijding kan rechtvaardigen. Deze termijnoverschrijding is in de hoger beroep fase onvoldoende door een voortvarende afdoening gecompenseerd. Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd als de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. De overschrijding van de redelijke termijn resulteert in de onderhavige strafzaak erin dat het hof de duur van de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal verminderen met drie maanden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63 en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1 primair en 1 subsidiair tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep -voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen-, doch uitsluitend ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
20 (twintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L.M. van der Voet, mr. E. van Die en mr. M. Senden, in tegenwoordigheid van mr.
D. Zeiss, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 september 2022.