ECLI:NL:GHAMS:2022:2739

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 september 2022
Publicatiedatum
22 september 2022
Zaaknummer
200.290.762/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de rechtmatigheid van een hoofdstuk in een boek over euthanasie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is aangespannen door [appellante] tegen Unieboek I Het Spectrum B.V. en [geïntimeerde 2]. [appellante] is de dochter van [naam 1], een bekende ondernemer, en zij verzet zich tegen de publicatie van een hoofdstuk in het boek 'Je kunt het maar één keer doen', geschreven door [geïntimeerde 2]. Dit hoofdstuk beschrijft de euthanasie van haar vader en bevat volgens [appellante] onjuistheden en kwetsende details die de nagedachtenis van haar vader bezoedelen. De voorzieningenrechter heeft in eerste aanleg de vorderingen van [appellante] afgewezen, oordelend dat de vrijheid van meningsuiting in dit geval zwaarder weegt dan de belangen van [appellante]. In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het de feiten en de argumenten van beide partijen in overweging heeft genomen. Het hof concludeert dat de publicatie van het hoofdstuk niet onrechtmatig is, omdat het gaat om een persoonlijke getuigenis die bijdraagt aan het maatschappelijk debat over euthanasie. Het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter en wijst de vorderingen van [appellante] af, waarbij zij in de proceskosten wordt veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.290.762/01 KG
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/691169 / KG ZA 20-912
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 27 september 2022
inzake
[appellante],
wonend te [woonplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. E.H.A. Sandberg te Rotterdam,
tegen

1.UNIEBOEK I HET SPECTRUM B.V.,

gevestigd te Amsterdam,
2.
[geïntimeerde 2],
wonend te Amsterdam,
geïntimeerden,
advocaat: mr. M.R. de Zwaan te Amsterdam.
Partijen worden hierna [appellante] , Unieboek en [geïntimeerde 2] genoemd. Geïntimeerden gezamenlijk worden ook wel aangeduid als [geïntimeerden]

1.Het geding in hoger beroep

[appellante] is bij dagvaarding van 8 december 2020 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam van 11 november 2020, onder bovenvermeld zaak-/rolnummer in kort geding gewezen tussen [appellante] als eiseres en [geïntimeerden] als gedaagden. Unieboek wordt in dat vonnis aangeduid met Uitgeverij de Unie I Het Spectrum B.V.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met een productie;
- akte uitlaten productie van [appellante] ;
- antwoordakte van [geïntimeerden]
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellante] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, naar het hof begrijpt, haar vorderingen alsnog zal toewijzen, met veroordeling van [geïntimeerden] in de kosten van beide instanties, met rente.
Unieboek heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van [appellante] in de kosten van, naar het hof begrijpt, het hoger beroep, met nakosten.

2.Feiten

De voorzieningenrechter heeft in het vonnis onder 2.1 tot en met 2.6 de feiten opgesomd die zij bij de beoordeling van de zaak tot uitgangspunt heeft genomen. [appellante] heeft bij grief I aangevoerd dat deze opsomming onjuist althans onvolledig is. Het hof zal zelf de feiten opnieuw formuleren en zal daarbij, en bij de beoordeling, rekening houden met hetgeen [appellante] bij de grief heeft aangevoerd. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die volgen uit niet weersproken stellingen van partijen dan wel de niet (voldoende ) bestreden inhoud van producties waarnaar zij ter staving van hun stellingen verwijzen, komen de feiten neer op het volgende.
2.1
[appellante] is een dochter van [naam 1] , een bekende ondernemer, onder andere als topman bij vliegtuigbouwonderneming [X] in de jaren tachtig. Haar moeder was de eerste echtgenote van [naam 1] .
2.2
Unieboek heeft het door journalist en auteur [geïntimeerde 2] geschreven boek ‘Je kunt het maar één keer doen’ uitgegeven. Op de achterflap van het boek is onder meer het volgende geschreven:
‘Ze( [geïntimeerde 2] , hof)
combineerde haar eigen ervaringen met openhartige verhalen van nabestaanden over de dood van hun dierbare en sprak ook met diverse deskundigen: oncologen, euthanasieartsen, rouwdeskundigen en stervensbegeleiders.
Je kunt het maar één keer doen is een persoonlijke zoektocht waarin [geïntimeerde 2] op haar bekende luchtige en integere toon aanzet tot nadenken over de manier waarop we sterven. (…)’
2.3
Het boek bevat op pagina’s 129 tot en met 134 een hoofdstuk waarin [geïntimeerde 2] het verhaal beschrijft van [naam 2] (hierna: [naam 2] ), vanaf 1994 de tweede echtgenote van [naam 1] , over (de aanloop naar) zijn overlijden op [datum] .
2.4
[appellante] heeft bij gedaagden bezwaar gemaakt tegen het hoofdstuk over haar vader. Zij heeft daarbij onder meer te kennen gegeven dat het de wens van haar vader was om details over zijn euthanasie privé te houden. Verder heeft [appellante] gedaagden gewezen op onjuistheden dan wel onzorgvuldigheden in het hoofdstuk over haar vader. Het ging daarbij om:
de omstandigheid dat zij in het hoofdstuk niet wordt genoemd, terwijl zij wel bij de euthanasie en tijdens de daaraan voorafgaande uren aanwezig was;
de passage op pagina 129
‘Hij was getrouwd, maar hij leefde gescheiden van tafel en bed’;
de passage op pagina 133
‘Op een gegeven moment was het elf uur en toen deed [naam 1] z’n broek naar beneden en zei: ‘Gooi die prik er maar in want ik ben er nu klaar voor.’ Hij wilde niet gaan liggen, hij wilde blijven staan. Met z’n sigaret en gin-tonic aan de bar. De arts gaf een prik waardoor [naam 1] onmiddellijke verslapte en in elkaar zeeg. Die prik bevatte een heel sterk slaapmiddel. We hebben hem samen opgevangen en naar z’n bed geholpen. Terwijl hij lag, diende de arts hem de dodelijke injectie toe.’
Inmiddels staat de juistheid van de onder 1 genoemde omstandigheid tussen partijen vast.
2.5
Naar aanleiding van de bezwaren van [appellante] zijn partijen in onderhandeling getreden. Dit heeft ertoe geleid dat Unieboek zich bereid heeft verklaard om wijzigingen in de digitale uitgave van het boek en een eventuele herdruk van de printuitgave door te voeren.
2.6
Op 20 oktober 2020 heeft zij in de digitale uitgave van het boek de volgende wijzigingen aangebracht:
In het colofon heeft Unieboek de disclaimer opgenomen dat het boek bestaat uit persoonlijke getuigenissen van betrokkenen en geen feitelijke reconstructie is;
In de beschrijving van de situatie op de avond van de euthanasie is de aanwezigheid van [appellante] toegevoegd;
De passage zoals weergegeven onder 2.4 onder 3) is gewijzigd in de volgende tekst:
‘Op een gegeven moment zei [naam 1] : ‘Time’s up, aan het werk.’ De arts gaf hem een prik met een heel sterk slaapmiddel. Hij wilde toen niet gaan liggen, hij wilde terug naar de bar. Terug naar z’n sigaret en z’n gin-tonic. Daarna diende de arts hem de laatste injectie toe.’

3.Beoordeling

3.1
[appellante] heeft in eerste aanleg gevorderd, samengevat:
Primair:
I. Unieboek op straffe van een dwangsom te gebieden het hoofdstuk over [naam 1] te schrappen uit de tweede en opvolgende drukken en uit het e-book ‘Je kunt het maar één keer doen’;
II. [geïntimeerden] op straffe van een dwangsom te verbieden om het hoofdstuk over [naam 1] te gebruiken in hun marketingactiviteiten;
III. Unieboek te gebieden in de reeds verschenen maar nog niet verkochte boeken een inlegvel te leggen met een tekst zoals in het petitum van de dagvaarding is weergegeven, dan wel een vergelijkbare tekst;
Subsidiair:
IV. [geïntimeerden] op straffe van een dwangsom te gebieden iedere verwijzing naar het vorige huwelijk van [naam 1] uit het e-book te verwijderen en niet op te nemen in de tweede of volgende drukken van het boek ‘Je kunt het maar één keer doen’;
V. [geïntimeerden] op straffe van een dwangsom te verbieden om het hoofdstuk over [naam 1] te gebruiken in haar marketingactiviteiten;
VI. dan wel anders luidende maatregelen te treffen, in de geest van het voorgaande;
VII. [geïntimeerden] te veroordelen aan [appellante] een voorschot op de schadevergoeding te betalen van € 1.500,-;
een en ander met veroordeling van [geïntimeerden] in de proceskosten en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
[appellante] voerde daartoe aan dat haar vader voor zijn overlijden weliswaar een lans heeft willen breken voor euthanasie, maar dat hij niet wilde dat details over zijn eigen euthanasie naar buiten zouden worden gebracht. Het hoofdstuk van het boek dat aan haar vader is gewijd, bevat bovendien onjuistheden die kwetsend en respectloos zijn en die zijn nagedachtenis bezoedelen. Het hoofdstuk is daarmee onrechtmatig, aldus nog steeds [appellante] .
3.2
De voorzieningenrechter heeft de gevorderde voorziening geweigerd en [appellante] in de proceskosten veroordeeld. De voorzieningenrechter heeft daartoe, zakelijk weergegeven, overwogen dat het gewraakte hoofdstuk, gelet op de aard van het boek, de inhoud van het hoofdstuk en de daarin aangebrachte wijzigingen, in aanmerking nemende dat [naam 1] een publieke figuur was, niet onrechtmatig is. Daarom bestaat er geen grond voor het schrappen van het hoofdstuk of het maken van een inlegvel, zoals primair gevorderd, dan wel verdere aanpassing van het hoofdstuk, zoals subsidiair gevorderd, en evenmin voor (een voorschot op de) schadevergoeding of een verbod om het hoofdstuk voor marketingactiviteiten te gebruiken.
3.3
[appellante] heeft geen grief gericht tegen de door de voorzieningenrechter geformuleerde uitgangspunten voor de beoordeling van deze zaak. De voorzieningenrechter heeft daartoe met juistheid overwogen dat toewijzing van het gevorderde een beperking zou inhouden van het in artikel 10 lid 1 EVRM neergelegde grondrecht van [geïntimeerden] op hun vrijheid van meningsuiting. Dit recht kan slechts worden beperkt, indien dit bij wet is voorzien en noodzakelijk is in een democratische samenleving, bijvoorbeeld ter bescherming van de goede naam en de rechten van anderen. Van een beperking die bij wet is voorzien is sprake, indien de uitlatingen van gedaagden onrechtmatig zijn in de zin van artikel 6:162 BW. Voor het antwoord op de vraag of dit het geval is, moeten alle wederzijdse – in beginsel gelijkwaardige – belangen tegen elkaar worden afgewogen. Het belang van [geïntimeerden] is dat zij zich moeten kunnen uitlaten over een maatschappelijk relevant thema als euthanasie. Daar komt ook het persoonlijk belang van [geïntimeerde 2] en [naam 2] bij, die beiden hun eigen ervaring met euthanasie naar buiten hebben willen brengen. Het belang van [appellante] is met name dat de nagedachtenis van haar vader niet door de publicatie wordt bezoedeld. Bij de afweging van deze belangen dienen alle omstandigheden van het geval te worden betrokken, aldus nog steeds de voorzieningenrechter. Ook het hof zal de zaak aan de hand van deze uitgangspunten beoordelen.
3.4
[appellante] bestrijdt met haar grieven II tot en met VIII het oordeel van de voorzieningenrechter dat publicatie van het hoofdstuk niet onrechtmatig is, en de overwegingen die tot dat oordeel hebben geleid. Het hof overweegt naar aanleiding van die grieven en tegen de achtergrond van het hiervoor weergegeven beoordelingskader het volgende.
3.5
De voorzieningenrechter heeft onbestreden vastgesteld dat het boek een combinatie is van tien verhalen van nabestaanden over de dood van hun dierbare, de ervaringen van [geïntimeerde 2] en de uitlatingen van diverse door [geïntimeerde 2] geraadpleegde deskundigen zoals artsen en stervensbegeleiders. Bij lezing blijkt dat het hoofdstuk over de euthanasie van [naam 1] uitdrukkelijk wordt gepresenteerd als het verhaal van [naam 2] over die gebeurtenis. Dit verhaal is ingebed in een groter geheel van persoonlijke ervaringen, waaronder de ervaringen van [geïntimeerde 2] zelf met de dood van haar ouders. De ondertitel van het boek luidt, verkort, ‘een persoonlijke zoektocht naar sterven’. Het boek wordt dan ook niet gepresenteerd als een feitenrelaas over de beschreven gevallen van euthanasie. Bedoeld is te beschrijven wat de ervaringen van nabestaanden zijn met euthanasie. Dat betekent dat minder van belang is of de door [naam 2] genoemde en in het boek beschreven details over de dood van [naam 1] feitelijk juist zijn. Het gaat immers om het persoonlijke verhaal van [naam 2] . De aard van het boek relativeert dan ook de betekenis van de door [appellante] gestelde onjuistheden.
3.6
Daarnaast is duidelijk - en door [appellante] niet bestreden - dat publicatie van het boek een maatschappelijk belang dient. Euthanasie is immers een onderwerp waarover al lange tijd een indringend maatschappelijk debat wordt gevoerd, en waaraan geregeld aandacht wordt besteed in de politiek en in diverse media. De beschrijving van persoonlijke ervaringen van nabestaanden met euthanasie kunnen bijdragen aan verdieping van dat debat. [appellante] heeft niet aangevoerd dat het hoofdstuk over haar vader daarop een uitzondering vormt.
3.7
Ook weegt mee dat [naam 1] , toen hij wist dat hij wegens zijn terminale ziekte niet meer lang zou leven, zelf een bekende televisiepersoonlijkheid heeft benaderd. Hij heeft vervolgens, kort voor zijn dood, in een in twee sessies opgenomen interview niet alleen zijn mening gegeven over een aantal min of meer zakelijke thema’s, maar ook verteld over zijn naderende einde en over zijn voornemen tot euthanasie. Dit heeft hij gedaan in de wetenschap dat zijn maatschappelijke positie mee zou brengen dat het uitzenden van het interview, hetgeen uiteindelijk na zijn dood heeft plaatsgevonden, veel aandacht zou krijgen en mogelijk tot verdere publicaties in de media zou leiden.
3.8
[appellante] heeft in dit verband nog aangevoerd dat haar vader niet heeft gewild dat intieme details over zijn levenseinde bekend zouden worden, zoals door het publiceren van het hoofdstuk is gebeurd. [appellante] heeft een schriftelijke verklaring van haar zuster overgelegd, inhoudend dat haar vader heeft aangegeven dat hij absoluut niet wilde dat ook maar enig detail over de uitvoering van de euthanasie naar buiten zou komen. De moeder van [appellante] (de eerste echtgenote van [naam 1] ) heeft verklaard dat [naam 1] nooit heeft gewild dat er maar iets over zijn euthanasie bekend zou worden. Daar staat tegenover de schriftelijke verklaring van [naam 2] , inhoudende dat de inhoud van deze verklaringen niet overeenstemt met haar herinnering en begrip van de wil van [naam 1] , te weten dat hij er geen bezwaar tegen had dat zij naar buiten zou treden over de uitvoering van de euthanasie. De arts die de euthanasie heeft uitgevoerd, heeft nog verklaard dat ‘[a]ls er iets privé moet blijven is het wel de daadwerkelijke euthanasie’. Ook dit is van onvoldoende betekenis, te meer omdat de arts dit heeft geschreven kennelijk omdat hij zelf niet meer details wil prijsgeven dan hij al heeft gedaan, dit al dan niet in verband met zijn geheimhoudingsplicht; uit de overgelegde e-mail blijkt in elk geval niet dat [naam 1] tegen hem heeft gezegd dat de details niet geopenbaard mochten worden. Het hof constateert dat de schriftelijke verklaringen van beide zijden weinig concreet zijn over de inhoud van de wilsuitingen van [naam 1] en de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden. Wat hij werkelijk wilde blijft dan ook ongewis, althans de nabestaanden verschillen daarover duidelijk van mening. [appellante] heeft op deze wijze in elk geval onvoldoende aannemelijk gemaakt dat haar vader niet wilde dat details over het uitvoeren van de euthanasie bekend zouden worden. Dat [naam 2] in een televisieprogramma over het uitzenden van het interview heeft gezegd ‘dat had [naam 1] niet gewild’, zoals [appellante] nog aanvoert, is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. [naam 2] nuanceert dit immers verderop in dat programma en zegt bijvoorbeeld dat zij het achteraf heel goed vindt dat het is uitgezonden.
3.9
In de hiervoor weergegeven omstandigheden kan niet worden geconcludeerd dat het publiceren van het verhaal van [naam 2] over de euthanasie van [naam 1] onrechtmatig is jegens [appellante] , enkel omdat dit heeft geleid tot het openbaar worden van details over de euthanasie van haar vader. Een afweging van de wederzijdse belangen leidt niet tot die gevolgtrekking, ook als daarbij wordt meegewogen dat het onderwerp van het hoofdstuk meebrengt dat daarbij intieme details worden geopenbaard. Bij dit oordeel is van betekenis dat [naam 2] heeft bevestigd dat haar verhaal waarheidsgetrouw is weergegeven in het hoofdstuk en overeenkomt met haar persoonlijke herinnering.
3.1
[appellante] heeft daarnaast nog erop gewezen dat het verhaal in het hoofdstuk een drietal onjuistheden bevat. [geïntimeerden] hebben het verhaal van de bron op deze punten klakkeloos en zonder enige controle gepubliceerd. Dat zij dat hebben gedaan, maakt de publicatie ook onrechtmatig, aldus [appellante] .
3.11
[appellante] wijst in de eerste plaats erop dat zij aanwezig was tijdens het uitvoeren van de euthanasie terwijl dat niet blijkt uit de tekst van het hoofdstuk. Dat [naam 2] niet heeft verteld dat [appellante] aanwezig was en dit daarom niet in de tekst van het hoofdstuk is vermeld, is echter niet als een onjuistheid te kwalificeren. Hooguit kan dit als een onvolledigheid worden aangemerkt. [appellante] heeft niet voldoende toegelicht waarom deze onvolledigheid jegens haar onrechtmatig zou zijn. Dat de lezer uit het onvermeld laten van haar aanwezigheid de conclusie zou trekken dat zij er niet bij was, en vervolgens dat zij dus op afstand van haar vader stond, hetgeen [appellante] als kwetsend ervaart, is slechts speculatief en kan alleen al daarom niet aan [geïntimeerden] worden toegerekend. Dat [naam 2] in een televisieprogramma over het boek, in aanwezigheid van [geïntimeerde 2] , heeft gezegd dat ‘de kinderen op afstand waren’ kan zonder verdere toelichting evenmin aan [geïntimeerden] worden toegerekend, laat staan de publicatie van het hoofdstuk onrechtmatig maken. Een en ander wordt niet anders doordat [geïntimeerde 2] uit andere bronnen zou weten of zou kunnen weten dat [appellante] aanwezig was bij het uitvoeren van de euthanasie.
3.12
[appellante] is verder gekwetst door de volgens haar onjuiste mededeling dat haar ouders waren gescheiden van tafel en bed. De opmerking is niet alleen onjuist maar ook onnodig voor het verhaal, aldus [appellante] . Het hof overweegt als volgt over deze klacht. Aan het begin van het hoofdstuk wordt uit de mond van [naam 2] opgetekend hoe haar (romantisch gekleurde) ontmoeting met [naam 1] plaatsvond. Zij zegt dat [naam 1] op dat moment was getrouwd, maar dat hij ‘gescheiden van tafel en bed’ leefde. Zij beschrijft verderop dat hij formeel wilde scheiden en met haar wilde trouwen omdat dat in zijn positie beter was. Het is begrijpelijk dat een en ander voor [appellante] en haar moeder pijnlijk is, maar niet valt in te zien dat het publiceren van dit onderdeel van het persoonlijke verhaal van [naam 2] ook onrechtmatig jegens hen is. [naam 2] beschrijft haar ontmoeting met [naam 1] als onderdeel van hun leven samen. Dat doet zij niet op een jegens [appellante] of haar moeder diffamerende manier. Zij voegt geen namen of details toe en beschrijft de situatie feitelijk ook niet onjuist. [appellante] heeft in dit verband ook niet aangevoerd dat het huwelijksleven van haar ouders feitelijk nog niet voorbij was op het moment dat [naam 1] [naam 2] ontmoette. [appellante] klaagt er eigenlijk alleen over dat haar ouders op het betreffende moment formeel niet van tafel en bed waren gescheiden. Niet valt in te zien dat en waarom een dergelijke nuance, waarvan een gemiddeld publiek de relevantie niet zal onderkennen, bij zou kunnen dragen aan de onrechtmatigheid van het hoofdstuk.
3.13
[appellante] benoemt ten slotte als derde onjuistheid dat het niet waar is, zoals in het hoofdstuk staat, dat haar vader tijdens de euthanasie zijn broek heeft laten zakken. Die opmerking acht zij behalve onjuist ook onbetamelijk en ordinair, terwijl [geïntimeerde 2] bovendien heeft kunnen weten dat deze onjuist is; [naam 2] heeft immers meerdere versies van het gebeuren naar buiten gebracht. Over deze klacht wordt het volgende overwogen. [appellante] heeft voorafgaand aan dit geding bij [geïntimeerden] geklaagd over de gehele passage waarin de thans door haar aangevallen tekst voorkomt. Deze passage is hiervoor in 2.4 onder c weergegeven. [appellante] heeft daarbij voorgesteld de tekst te vervangen door de tekst die is weergegeven in 2.5 onder c en die door [geïntimeerden] in de digitale versie van het boek inmiddels is overgenomen. Deze tekst, kennelijk conform de herinnering van [appellante] , komt in zoverre overeen met de oorspronkelijk door [geïntimeerden] gepubliceerde tekst, dat [naam 1] in duidelijke en krachtige bewoordingen het initiatief heeft genomen tot het toedienen van de eerste prik. Ook komt in de tekst van [appellante] , evenals in de oorspronkelijke tekst, naar voren dat [naam 1] na die prik, met een sterk slaapmiddel, niet wilde gaan liggen maar aan de bar wilde blijven staan met een sigaret en een gin-tonic. De arts schrijft in zijn door [appellante] overgelegde schriftelijke verklaring dat [naam 1] binnen korte tijd verslapte en nauwelijks nog kon lopen en dat hij ondersteund naar zijn bed is gebracht, waarna de tweede prik is toegediend. Ook dit komt wat strekking betreft feitelijk overeen met de oorspronkelijke tekst. Dat in die oorspronkelijke tekst het woord ‘neerzijgen’ wordt gebruikt, draagt niet bij aan mogelijke onrechtmatigheid daarvan. Het is mogelijk een krachtiger term dan de woorden die de arts heeft gebruikt voor de toestand op dat moment van [naam 1] , maar [appellante] heeft onvoldoende toegelicht waarom het woord ‘neerzijgen’ een diffamerende lading zou hebben. Aldus is vast te stellen dat de inhoud van de passage die [appellante] onrechtmatig acht, in grote lijnen overeenkomt met de gang van zaken zoals die zich volgens haar in werkelijkheid heeft voorgedaan.
De belangrijkste klacht van [appellante] , dat de oorspronkelijke tekst in strijd met de waarheid vermeldt dat haar vader zijn broek heeft laten zakken, is in het geheel van de beschreven gebeurtenissen van ondergeschikte betekenis. Bovendien is uit de context volstrekt helder dat daarmee niets onzedelijks is bedoeld, maar dat het ging om het ontbloten van het bovenbeen ten behoeve van de injectie. Het kan daarom mede gelet op de overige omstandigheden, ook indien het onjuist zou zijn, niet als dermate onbetamelijk of ordinair worden aangemerkt dat [geïntimeerden] met het publiceren daarvan over de schreef zijn gegaan. Evenmin kan worden vastgesteld dat [geïntimeerde 2] wist dat het feitelijk onjuist was. Dat [naam 2] wel eens een enigszins afwijkende versie van de gebeurtenissen heeft verteld, is daarvoor nog niet voldoende.
3.14
Het staat de auteur van een boek, en daarmee ook een uitgever, in beginsel vrij om de woorden van een bron over te nemen, met name als uit de publicatie uitdrukkelijk blijkt dat het om de woorden van die bron gaat, zoals hier het geval is. Dat [geïntimeerde 2] op een ondergeschikt punt zoals hier besproken, de woorden van haar bron niet op juistheid heeft gecontroleerd, is al met al niet zodanig onzorgvuldig dat dit onrechtmatig handelen van de auteur of de uitgever jegens [appellante] oplevert.
3.15
In dit geval dient dan ook de vrijheid van meningsuiting te prevaleren boven het belang van [appellante] op eerbiediging van haar persoonlijke levenssfeer en de bescherming van haar eer en goede naam en de nagedachtenis van haar vader. Voorshands valt niet te concluderen dat [geïntimeerden] onrechtmatig hebben gehandeld jegens [appellante] .
3.16
[appellante] voert bij grief VII nog aan dat er ten tijde van het wijzen van het vonnis reeds 12.640 exemplaren van het boek waren verkocht. [appellante] is dan ook reeds beschadigd door het openbaar maken van (onjuiste) details. De schade is niet goedgemaakt door het aanpassen van de tekst in een nieuwe druk en in het e-book. Hiervoor is reeds geoordeeld dat publicatie van het hoofdstuk ook in de oorspronkelijke ongewijzigde vorm niet onrechtmatig is jegens [appellante] . Voor toewijzing van enig voorschot op de gestelde schade bestaat dan ook geen aanleiding. Datzelfde geldt voor de vordering een inlegvel in de reeds gedrukte en nog niet verkochte exemplaren - ten tijde van het wijzen van het vonnis 5.125 stuks - te voegen. Van feitelijke onjuistheden is immers onvoldoende gebleken.
3.17
Er is evenmin grond voor toewijzing van enig ander onderdeel van de gevorderde voorziening. Of nog voldoende spoedeisend belang bestaat behoeft tegen deze achtergrond geen beoordeling. De grieven falen.
3.18
[appellante] heeft nog in algemene bewoordingen bewijs aangeboden. Voor bewijslevering is in dit kort geding geen plaats zodat daaraan voorbij zal worden gegaan.
3.19
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellante] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerden] begroot op € 772,- aan verschotten en € 787,- voor salaris en op € 163,- voor nasalaris;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten, E.E. van Tuyll van Serooskerken-Röell en D. Kingma en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 27 september 2022.