ECLI:NL:GHAMS:2022:2730

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 september 2022
Publicatiedatum
21 september 2022
Zaaknummer
200.306.554/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Juridische status van minderjarige in relatie tot erkenning, gezag en omgangsregeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 27 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de juridische status van een minderjarige, geboren uit een relatie tussen de vrouw en de man. De vrouw, verzoekster in principaal hoger beroep, en de man, verweerder in principaal hoger beroep, zijn betrokken in een geschil over de erkenning van de minderjarige door een derde, [X], en de omgangsregeling. De rechtbank had eerder de erkenning van de minderjarige door [X] vernietigd en vervangende toestemming verleend aan de man om de minderjarige te erkennen. De vrouw verzet zich tegen deze beslissing en verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen, terwijl de man en [X] de bestreden beschikking in hun incidentele hoger beroep willen handhaven.

Het hof heeft de grieven van de ouders en [X] gezamenlijk besproken. Het hof oordeelt dat de rechtbank op goede gronden heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft over de verzoeken met betrekking tot erkenning, gezag, omgangsregeling en kinderbijdrage. Het hof bevestigt dat de juridische status zoveel mogelijk in overeenstemming moet zijn met de biologische werkelijkheid. De rechtbank heeft terecht de erkenning van de minderjarige door [X] vernietigd, omdat de man de biologische vader is en het in het belang van de minderjarige is dat zijn afstamming juridisch wordt vastgelegd.

Wat betreft het gezag oordeelt het hof dat de vrouw alleen met het gezag over de minderjarige dient te worden belast, gezien de gespannen verhoudingen tussen de ouders en de noodzaak om de belangen van de minderjarige te beschermen. De omgangsregeling die door de rechtbank is vastgesteld, waarbij de minderjarige regelmatig bij de man verblijft, wordt door het hof bekrachtigd. De man is verplicht om een bijdrage van € 15,- per maand te betalen voor de verzorging van de minderjarige, wat het hof ook bevestigt. De beslissing van het hof is in het belang van de minderjarige en houdt rekening met de complexe gezinssituatie.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.306.554/01
Zaaknummer rechtbank: C/13/688490 / FA RK 20-5148 (LvdH/PvB)
Beschikking van de meervoudige kamer van 27 september 2022 inzake
[de vrouw] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in principaal hoger beroep,
verweerster in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. G.P. Dayala te Amsterdam,
en
[de man] ,
wonende te [plaats A] ,
verweerder in principaal hoger beroep,
verzoeker in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. J. Schouten te Amsterdam.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] );
- [X] , (hierna te noemen: [X] ) bijgestaan door mr. R.T. Laigsingh;
- mr. J.L. Muller (hierna te noemen: de bijzondere curator).
In zijn adviserende rol is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Amsterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam (hierna te noemen: de rechtbank) van 10 november 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vrouw is op 8 februari 2022 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 10 november 2021.
2.2
De man heeft op 29 april 2022 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3
[X] heeft op 29 april 2022 een verweerschrift ingediend.
2.4
De vrouw heeft op 24 juni 2022 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend.
2.5
[X] heeft op 12 juli 2022 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend.
2.6
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een bericht van de zijde van de vrouw van 10 maart 2022, met bijlagen;
- een bericht van de zijde van de bijzondere curator van 26 april 2022, met bijlagen;
- een bericht van de zijde van de bijzondere curator van 16 mei 2022, met bijlagen;
- een bericht van de zijde van de man van 8 juli 2022, met bijlagen.
2.7
De mondelinge behandeling heeft op 20 juli 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vrouw, bijgestaan door mr. G.P. Dayala;
- de man, bijgestaan door mr. J. Schouten. Voor de man is mevrouw Blom opgetreden als tolk in de Engelse taal;
- [X] , bijgestaan door mr. R.T. Laigsingh. Voor [X] is mevrouw H.M. Nakama opgetreden als tolk in de Engelse taal;
- de bijzondere curator;
- de raad, vertegenwoordigd door de heer V. Aelbers.
2.8
Het op de mondelinge behandeling door de advocaat van de man gemaakte bezwaar tegen het tijdstip van indiening van de verweerschriften in incidenteel hoger beroep is verworpen, omdat de man hierdoor niet in zijn procesbelang is geschaad.

3.De feiten

3.1
Uit de (inmiddels verbroken) relatie van de man en de vrouw (hierna te noemen: de ouders) is geboren:
- [minderjarige] , [in] 2014 te [plaats A] .
[minderjarige] heeft zijn hoofdverblijfplaats bij de vrouw. De man en [X] hebben de Nigeriaanse nationaliteit. De vrouw en [minderjarige] hebben de Nederlandse nationaliteit.
3.2
Op 17 juli 2018 heeft [X] [minderjarige] erkend.
3.3
De vrouw en [X] zijn sinds 9 maart 2020 belast met het gezamenlijke gezag over [minderjarige] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is de gedane erkenning van [minderjarige] door [X] vernietigd en heeft de rechtbank vervangende toestemming verleend aan de man om [minderjarige] te erkennen. Verder is de navolgende omgangsregeling bepaald:
- [minderjarige] verblijft de eerste zes keer van zondag 12:00 uur tot 17:00 uur bij de man, waarbij de man [minderjarige] bij de vrouw ophaalt en weer terugbrengt;
- na deze zes keer verblijft [minderjarige] van zondag 12:00 uur tot maandagochtend naar school bij de man, waarbij de man [minderjarige] bij de vrouw ophaalt en hem weer naar school brengt.
Voorts is bepaald dat de man met ingang van de datum van de bestreden beschikking € 15,- per maand dient te betalen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] , telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
4.2
De vrouw verzoekt in principaal hoger beroep, met vernietiging van de bestreden beschikking, de man (alsnog) niet-ontvankelijk te verklaren, althans hem de verzoeken te ontzeggen, althans een zodanige beslissing te willen nemen die het hof redelijk acht, kosten rechtens.
De vrouw verzoekt in incidenteel hoger beroep het incidenteel hoger beroep van de man af te wijzen.
4.3
De man verzoekt in principaal hoger beroep het hoger beroep van de vrouw af te wijzen als zijnde ongegrond en/of onbewezen.
De man verzoekt in incidenteel hoger beroep, met vernietiging van de bestreden beschikking:
- primair de vrouw niet ontvankelijk te verklaren in haar verzoek ten aanzien van de kinderalimentatie;
- subsidiair, indien de vernietiging van de erkenning door [X] niet in stand blijft en de man niet mag overgaan tot erkenning van [minderjarige] , het verzoek van de vrouw ten aanzien van de kinderalimentatie af te wijzen;
- te bepalen dat de man samen met de vrouw zal worden belast met het gezag over [minderjarige] .
4.4
[X] verzoekt in principaal hoger beroep de bestreden beschikking te vernietigen.
In incidenteel hoger beroep verzoekt [X] de verzoeken van de man af te wijzen.
4.5
De bijzondere curator verzoekt het hoger beroep van de vrouw, voor zover het de afstammingszaak betreft, af te wijzen en de bestreden beschikking in zoverre te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Het hof zal de grieven van de ouders en [X] in principaal en incidenteel hoger beroep, gelet op hun onderlinge samenhang, gezamenlijk bespreken. Ter beoordeling aan het hof liggen voor de verzoeken van de vrouw om de onder 4.1 genoemde door de rechtbank genomen beslissingen ten aanzien van de erkenning, de omgangsregeling en de kinderbijdrage te vernietigen. Ook ligt voor het verzoek van de man om de ouders te belasten met het gezamenlijke gezag.
Rechtsmacht
5.2
Het hof is van oordeel dat de rechtbank in de bestreden beschikking op goede gronden heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt ten aanzien van de verzoeken met betrekking tot de erkenning, het gezag, de omgangsregeling en de kinderbijdrage. Tussen partijen is niet in geschil dat Nederlands recht van toepassing is op deze verzoeken, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan.
Erkenning
5.3
Op grond van artikel 1:205 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een verzoek tot vernietiging van de erkenning, op de grond dat de erkenner niet de biologische vader van het kind is, bij de rechtbank worden ingediend door het kind zelf, de erkenner, de moeder of het openbaar ministerie. Uit deze bepaling volgt dat de verwekker geen rechtsingang heeft om vernietiging van de erkenning te vragen. De wetsgeschiedenis leert dat daarvoor redengevend is dat de verwekker in artikel 1:204 lid 3 BW de bevoegdheid heeft gekregen om de minderjarige met vervangende toestemming van de rechter te erkennen.
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de man om de erkenning van [minderjarige] door [X] te vernietigen afgewezen, met de overweging dat hier de zogenaamde ‘strikte maatstaf’ geldt in die zin dat de met toestemming van de vrouw gedane erkenning slechts aangetast kan worden als sprake is van misbruik van bevoegdheid, indien de toestemming slechts is gegeven met het oogmerk de belangen van de man te schaden. De rechtbank heeft het beroep van de man op misbruik afgewezen.
Het verzoek van de bijzondere curator tot vernietiging van de erkenning van [minderjarige] door [X] is wel toegewezen, evenals het verzoek van de man strekkende tot vervangende toestemming voor erkenning van [minderjarige] .
5.4
De vrouw stelt dat de familierechtelijke betrekking van [minderjarige] met [X] zwaarder dient te wegen dan de biologische werkelijkheid. De beslissingen van de rechtbank leiden tot schade aan de belangen van [minderjarige] en de vrouw, omdat er reële risico’s bestaan dat [minderjarige] door de erkenning door de man wordt belemmerd in zijn sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling. De ouders hebben onderling een zeer verstoorde verstandhouding en het lukt hen niet om op een goede wijze te communiceren. [X] wordt door de beslissing van de rechtbank geheel aan de kant geschoven, terwijl hij al langere tijd deel uitmaakt van het gezinssysteem en de feitelijke verzorger en mede-opvoeder van [minderjarige] is, aldus de vrouw.
5.5
De man stelt dat het in het belang van [minderjarige] is dat de juridische werkelijkheid overeenstemt met de biologische werkelijkheid. De erkenning door [X] is slechts gedaan zodat hij een verblijfsvergunning in Nederland kon krijgen. Volgens de man is de rol van [X] in het leven van [minderjarige] aanzienlijk beperkter dan de vrouw doet voorkomen. De man probeert zo goed als mogelijk met de vrouw te communiceren. Hij heeft ook meerdere malen hulpverlening voorgesteld om de verstandhouding tussen hem en de vrouw te verbeteren, hetgeen tot op heden nog niet is gelukt. Ten onrechte is niet zijn verzoek maar het verzoek van de bijzondere curator tot vernietiging van de erkenning door [X] toegewezen. De vrouw heeft slechts toestemming aan [X] tot erkenning gegeven met het oogmerk de belangen van de man te schaden. Volgens de hier van toepassing zijnde zogenaamde strikte maatstaf kan de erkenning dan worden vernietigd, aldus de man.
5.6
[X] stelt dat de rechtbank onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het verzoek ten aanzien van de vernietiging tot erkenning is toegewezen. Sinds 2015 vervult [X] een vaderrol voor [minderjarige] . De erkenning is gedaan met als reden dat hij de partner is van de vrouw en deel uitmaakt van het gezin van de vrouw, aldus [X] .
5.7
De bijzondere curator stelt dat de rechtbank terecht de erkenning van [minderjarige] door [X] heeft vernietigd en vervangende toestemming aan de man heeft verleend. Het uitgangspunt is dat de juridische status zoveel mogelijk in overeenstemming moet worden gebracht met de biologische werkelijkheid. Voor een kind is het van belang dat hij niet alleen zijn afkomst kent, maar ook onderdeel uitmaakt van zijn familie in juridische zin, aldus de bijzondere curator.
5.8
De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd de bestreden beschikking ten aanzien van de vernietiging van de erkenning door [X] en de vaststelling van het ouderschap van de man te bekrachtigen. De biologische vader van [minderjarige] is in beeld en hij heeft het recht om zijn afstamming en identiteit te spiegelen aan hem, ondanks het feit dat [X] ook een vaderrol heeft. De raad benadrukt dat het in het belang van [minderjarige] wenselijk is als de vrouw, de man en [X] , met behulp van hulpverlening, gaan samenwerken, aldus de raad.
5.9
Het hof is op basis van de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling in hoger beroep van oordeel dat de rechtbank op goede gronden het verzoek van de man tot vernietiging van de erkenning door [X] heeft afgewezen. Het hof neemt die gronden over en maakt deze na eigen onderzoek en beoordeling tot de zijne. Hieraan voegt het hof toe dat in hoger beroep niet langer in geschil is dat het verzoek tot vernietiging van de erkenning door de man dient te worden getoetst aan de hand van de zogenaamde strikte maatstaf: erkenning kan slechts worden aangetast met een beroep op misbruik van bevoegdheid, oftewel indien de vrouw slechts het oogmerk had de belangen van de man te schaden. Tegen de achtergrond dat [X] al langer deel uitmaakt van het gezin van de vrouw en [minderjarige] , wat de man onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken, heeft hij onvoldoende met concrete feiten en omstandigheden onderbouwd dat de erkenning door [X] slechts is gedaan met het oogmerk de belangen van de man te schaden. De enkele stelling van de man dat het [X] bij de erkenning slechts is te doen geweest om een verblijfsvergunning – wat daar ook van zij – is daartoe niet voldoende.
5.1
Met betrekking tot het verzoek van de bijzondere curator tot vernietiging van de erkenning door [X] en de vervangende toestemming tot erkenning door de man overweegt het hof het volgende. Het uitgangspunt van de wetgever is dat het afstammingsrecht zoveel mogelijk in overeenstemming dient te zijn met de biologische werkelijkheid. Er is in onderhavige zaak geen reden om van dat uitgangspunt af te wijken. Vaststaat dat de man de verwekker is van [minderjarige] . Op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting acht het hof het met de rechtbank in het belang van [minderjarige] dat zijn afstamming in juridische zin komt vast te staan en dat hij familierechtelijke banden zal hebben met zijn vader. Het feit dat [minderjarige] bij de vrouw en [X] woont en [X] al langere tijd een grote rol vervult in het leven van [minderjarige] , leidt niet tot een ander oordeel. Niet is in te zien hoe de vernietiging van de erkenning van [minderjarige] door [X] en de vaststelling van het ouderschap van de man de band tussen [minderjarige] en [X] zal beschadigen of daaraan op andere wijze zal afdoen. De band tussen [minderjarige] en [X] is waardevol en vaststelling van het juridisch ouderschap van de man verandert dit niet.
Het hof zal de bestreden beschikking ten aanzien van de vernietiging van de erkenning door [X] en de erkenning door de man dan ook bekrachtigen.
Gezag
5.11
Op grond van artikel 1:253c BW kan de tot gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezamenlijk gezag met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten. Indien het verzoek ertoe strekt de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten en de andere ouder met het gezamenlijk gezag niet instemt, wordt het verzoek slechts afgewezen indien:
er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering in zou komen, of
afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.12
De man stelt hij samen met de moeder belast dient te worden met het gezamenlijk gezag. De ouders worden hierdoor gelijkwaardiger. Ondanks dat de ouders op dit moment (nog) niet goed communiceren, betekent dat niet dat zij niet in staat zijn om gezamenlijke beslissingen te nemen, aldus de man.
5.13
De vrouw stelt dat de zwaarwegende belangen van de vrouw en [minderjarige] zich verzetten tegen het toekennen van gezamenlijk gezag. De man heeft nooit op een serieuze manier zijn verantwoordelijkheid voor [minderjarige] genomen en hij heeft amper bijgedragen aan zijn opvoeding en verzorging. Er is sprake van een verstoorde communicatie tussen de ouders. Gezamenlijk gezag zal dan ook leiden tot strijd, waardoor [minderjarige] klem en verloren zal raken tussen ouders, aldus de vrouw.
5.14
[X] sluit zich aan bij het standpunt van de vrouw, zoals hiervoor onder 5.13 is weergegeven.
5.15
De raad kan begrijpen dat het de wens van de man is dat hij samen met de vrouw wordt belast met het gezamenlijke gezag. De raad vindt het echter belangrijk, in het licht van het op dit moment ingewikkelde gezinssysteem, dat de vrouw alleen met het gezag belast blijft. Het is wel van belang dat de man informatie ontvangt over [minderjarige] , om zo ook aan te kunnen sluiten bij zijn behoeften, aldus de raad.
5.16
Het hof overweegt als volgt.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank terecht en op goede gronden, die het hof na eigen onderzoek en beoordeling overneemt en tot de zijne maakt, heeft bepaald dat het gezag over [minderjarige] alleen aan de vrouw toekomt. In aanvulling hierop overweegt het hof het navolgende.
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting blijkt dat partijen veel moeite hebben om zonder strijd met elkaar te communiceren over [minderjarige] . Er is sprake van wantrouwen over en weer, waardoor zij moeite hebben samen en op een voor [minderjarige] niet belastende manier afspraken te maken. Daarbij lijkt ook een verband te bestaan met het heersende gezinssysteem. Er is een ingewikkeld systeem ontstaan waarin enerzijds [X] een belangrijk figuur in het leven van [minderjarige] is en hij als partner van de vrouw verantwoordelijkheid heeft genomen voor [minderjarige] . Anderzijds speelt de man ook een grote rol in het leven van [minderjarige] , is hij de verwekker van [minderjarige] en ziet hij [minderjarige] op regelmatige basis. De onderlinge verstandhouding tussen de man en [X] is gespannen en uit zich in (fysieke en verbale) escalatie. Daarin is op dit moment nog onvoldoende verbetering en rust gekomen.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de gespannen verhoudingen tussen de volwassenen voor [minderjarige] al ingewikkeld genoeg zijn. Het lukt hen vaak niet om op een goede wijze te communiceren. Er dient dan ook voorkomen te worden dat er door overleg over gezagsbeslissingen ten aanzien van [minderjarige] een nog grote spanning ontstaat dan dat nu al het geval is. Gelet op het voorgaande ontbreekt de basis voor gezamenlijk gezag en acht het hof afwijzing van het verzoek tot gezamenlijk gezag anderszins in het belang van [minderjarige] noodzakelijk. Het hof zal de bestreden beschikking op dit punt bekrachtigen.
5.17
Het hof merkt nog op dat het niet hebben van gezag niet betekent dat de man geen belangrijke rol speelt in het leven van [minderjarige] . Er is sprake van een – naar omstandigheden – goed lopende omgangsregeling waarin een positief contact tussen de man en [minderjarige] is te zien. Ondanks dat de vrouw alleen met gezag belast blijft, mag van haar worden verwacht – en is zij dat op grond van artikel 1:377b lid 1 BW ook verplicht – dat zij de man informeert en op de hoogte stelt omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot [minderjarige] , zoals school en medische aangelegenheden. Hierbij heeft de man ook een eigen verantwoordelijkheid en dient hij ook zelf actief te zijn om dergelijke informatie te vergaren.
Omgang
5.18
Artikel 1:377a BW bepaalt dat het kind recht op omgang heeft met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. De niet met het gezag belaste ouder heeft het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind. De rechter stelt op verzoek van de ouders of van een van hen of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast.
5.19
De vrouw stelt dat de door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling niet in het belang is van [minderjarige] . [minderjarige] verzet zich als hij naar de man moet en hij krijgt klachten wanneer hij weer wordt teruggebracht. De omgangsregeling dient eerst opgebouwd te worden, bijvoorbeeld op een manier dat [minderjarige] een aantal uur op de zaterdag bij de man verblijft, aldus de vrouw.
5.2
De man stelt dat het niet nodig is om de omgangsregeling eerst op te bouwen. [minderjarige] heeft er belang bij dat de door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling in stand blijft. De vrouw probeert de omgang tussen de man en [minderjarige] te blokkeren, maar het past juist bij de leeftijd van [minderjarige] dat de man ook onderdeel uitmaakt van zijn dagelijkse rituelen, aldus de man.
5.21
[X] heeft zich aangesloten bij het standpunt van de vrouw; de omgang tussen de man en [minderjarige] dient eerst langzaam opgebouwd te worden en daarna geëvalueerd te worden, om vervolgens te kunnen beslissen wat een goede omgangsregeling is, aldus [X] .
5.22
De raad heeft het hof ter zitting geadviseerd de bestreden beschikking ten aanzien van de omgang te bekrachtigen. Het is voor de ontwikkeling van [minderjarige] van belang dat hij kennis heeft over de uitvoering van de zorgtaken door zowel de man, als de vrouw, als [X] , aldus de raad.
5.23
Het hof is van oordeel dat de door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling op dit moment in het belang van [minderjarige] is en dat de verzoeken van de vrouw en [X] om de omgang eerst op te bouwen, moet worden afgewezen. Inmiddels verblijft [minderjarige] van zondag 12.00 uur tot maandagochtend bij de man. Uit de verklaringen van de ouders en [X] ter zitting blijkt dat deze omgang naar behoren verloopt en dat [minderjarige] er plezier aan beleeft. Van zorgelijk gedrag van [minderjarige] lijkt op dit moment geen sprake. Dat hij wel eens teleurgesteld is als er tijdens het verblijf bij de man geen leuke dingen worden gedaan, zoals de vrouw verklaart, ziet het hof niet als een zorgelijk signaal. De man heeft als vader een opvoedende en verzorgende rol en het verblijf bij hem is niet alleen bedoeld voor leuke activiteiten. Aan de door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling wordt nu al zes maanden uitvoering gegeven en het brengt continuïteit in het leven van [minderjarige] . Het is belangrijk voor [minderjarige] dat beide ouders zich houden aan de vastgestelde regeling, nu het contact tussen de man en [minderjarige] in het belang van [minderjarige] is. Het hof zal aldus de in de bestreden beschikking bepaalde omgangsregeling bekrachtigen.
Alimentatie
5.24
De vrouw stelt dat, gelet op de behoefte van [minderjarige] , een bedrag van € 50,- aan kinderalimentatie alleszins redelijk en billijk is. De man heeft een aantal fiscale voordelen – mede omdat hij vier kinderen heeft – en hij heeft in 2019 en 2020 winst in zijn onderneming gemaakt, aldus de vrouw.
5.25
De man heeft de stelling van de vrouw gemotiveerd betwist. De vrouw heeft niet voldaan aan haar stel- en bewijsplicht. De man heeft een netto besteedbaar inkomen dat ver onder de bijstandsnorm ligt, waardoor hij niet meer dan € 15,- per maand kan bijdragen, aldus de man.
5.26
Het hof overweegt als volgt.
Hetgeen de man in hoger beroep heeft overgelegd wordt door het hof als voldoende beoordeeld. De man exploiteert als zelfstandig ondernemer een beautysalon. Uit de overgelegde stukken, in het bijzonder de jaarrekeningen over 2018, 2019 en 2020 en de aangifte omzetbelasting over het derde kwartaal van 2021 blijkt dat omzetten en resultaten zeer beperkt zijn, waaruit volgt dat de man geen hogere draagkracht heeft dan de door de rechtbank vastgestelde € 15,- per maand. Dat de man daarnaast inkomsten heeft die hij niet in de stukken heeft verantwoord, zoals de vrouw stelt, heeft hij gemotiveerd betwist, waarna de vrouw haar stelling niet nader heeft onderbouwd. Het is ook het hof niet duidelijk geworden hoe de vrouw uitkomt op een bedrag van € 50,-. Het hof zal dan ook het verzoek van de vrouw afwijzen en de bestreden beschikking op dit punt bekrachtigen.
5.27
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof, in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst het anders of meer verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M.C. Louwinger-Rijk, mr. J.M. van Baardewijk en mr. M.E. Burger, in tegenwoordigheid van mr. T.L. Prins als griffier, en is op
27 september 2022 in het openbaar uitgesproken door de oudste raadsheer.