In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 27 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de juridische status van een minderjarige, geboren uit een relatie tussen de vrouw en de man. De vrouw, verzoekster in principaal hoger beroep, en de man, verweerder in principaal hoger beroep, zijn betrokken in een geschil over de erkenning van de minderjarige door een derde, [X], en de omgangsregeling. De rechtbank had eerder de erkenning van de minderjarige door [X] vernietigd en vervangende toestemming verleend aan de man om de minderjarige te erkennen. De vrouw verzet zich tegen deze beslissing en verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen, terwijl de man en [X] de bestreden beschikking in hun incidentele hoger beroep willen handhaven.
Het hof heeft de grieven van de ouders en [X] gezamenlijk besproken. Het hof oordeelt dat de rechtbank op goede gronden heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft over de verzoeken met betrekking tot erkenning, gezag, omgangsregeling en kinderbijdrage. Het hof bevestigt dat de juridische status zoveel mogelijk in overeenstemming moet zijn met de biologische werkelijkheid. De rechtbank heeft terecht de erkenning van de minderjarige door [X] vernietigd, omdat de man de biologische vader is en het in het belang van de minderjarige is dat zijn afstamming juridisch wordt vastgelegd.
Wat betreft het gezag oordeelt het hof dat de vrouw alleen met het gezag over de minderjarige dient te worden belast, gezien de gespannen verhoudingen tussen de ouders en de noodzaak om de belangen van de minderjarige te beschermen. De omgangsregeling die door de rechtbank is vastgesteld, waarbij de minderjarige regelmatig bij de man verblijft, wordt door het hof bekrachtigd. De man is verplicht om een bijdrage van € 15,- per maand te betalen voor de verzorging van de minderjarige, wat het hof ook bevestigt. De beslissing van het hof is in het belang van de minderjarige en houdt rekening met de complexe gezinssituatie.