ECLI:NL:GHAMS:2022:2721

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 september 2022
Publicatiedatum
19 september 2022
Zaaknummer
23-000781-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met geweld tegen een DHL-medewerker en de gevolgen voor de verdachte

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 8 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1964, heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere veroordeling voor diefstal met geweld tegen een DHL-medewerker, gepleegd op 31 maart 2020 te Den Helder. De tenlastelegging omvatte het wegnemen van een postpakket, vergezeld van geweld tegen de medewerker, die de verdachte confronteerde met de diefstal. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, waarbij hij de medewerker bij de nek heeft gepakt, hem op de grond heeft gegooid en meermalen heeft geslagen. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld, maar heeft rekening gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder een licht verstandelijke beperking en een geschiedenis van dakloosheid en verslaving. De verdachte is eerder veroordeeld voor vermogensdelicten, maar het hof heeft besloten om een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, in combinatie met een taakstraf van 180 uren, om recidive te voorkomen en de verdachte de kans te geven zijn leven te stabiliseren. De bijzondere voorwaarden omvatten toezicht door de reclassering en verblijf in een begeleide woonvorm. Het hof heeft de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen afgewezen, gezien de actuele omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000781-21
datum uitspraak: 8 september 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 14 januari 2021 in de strafzaak onder de parketnummers 15-172488-20 en 16-013691-20, 10-168700-18 (TUL) tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] ( [geboorteland01] ) op [geboortedatum01] 1964,
adres: [adres01]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 25 augustus 2022.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 31 maart 2020 te Den Helder, althans in Nederland, een (post)pakket, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan de DHL en/of [slachtoffer01] en/of [bedrijf01] ( [adres02] ), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer01] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat hij
  • voornoemd postpakket heeft gepakt uit een voertuig (DHL bus) van die [slachtoffer01] en/of DHL en/of (vervolgens) die [slachtoffer01] bij de nek heeft gepakt en/of naar de grond heeft getrokken/geduwd,
  • die [slachtoffer01] meermalen heeft opgetild en/of op de grond heeft gegooid,
  • meermalen heeft geslagen/gestompt in/tegen het gezicht, althans tegen het hoofd en/of tegen het lichaam van die [slachtoffer01] en/of
  • die [slachtoffer01] over de grond heeft gesleept;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 31 maart 2020 te Den Helder, althans in Nederland, [slachtoffer01] heeft mishandeld door die [slachtoffer01]
  • te pakken bij de nek en/of te trekken/duwen naar de grond,
  • meermalen op te tillen en/of op de grond te gooien,
  • meermalen te slaan/stompen in/tegen het gezicht, althans tegen het hoofd en/of
  • tegen het lichaam van die [slachtoffer01] en/of
  • over de grond te slepen
en/of
hij op of omstreeks 31 maart 2020 te Den Helder, althans in Nederland, een (post)pakket, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan de DHL en/of [slachtoffer01] en/of [bedrijf01] ( [adres02] ), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich
wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof komt tot een andere bewezenverklaring dan de eerste rechter.

Bewijsoverweging

De door de raadsvrouw in hoger beroep gevoerde bewijsverweren worden weerlegd door de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen. Daaruit blijkt in het bijzonder dat de aangever [slachtoffer01] , die op een gegeven moment lucht kreeg van de diefstal, de verdachte daarmee heeft geconfronteerd en dat de verdachte vervolgens geweld tegen hem heeft gepleegd, kennelijk teneinde (met de zojuist gepleegde pakketdiefstal straffeloos) weg te kunnen komen. Dat de verdachte op dat moment het door hem vlak daarvoor weggenomen pakket niet meer bij zich droeg, maar deze op de grond had weggelegd – omdat hij naar eigen zeggen de inhoud of waarde van het pakket niet interessant genoeg achtte – maakt dit niet anders. Anders dan de politierechter acht het hof dus wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair tenlastegelegde diefstal gevolgd van geweld op na te melden wijze.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 31 maart 2020 te Den Helder een postpakket dat aan een ander toebehoorde, te weten aan DHL en/of [bedrijf01] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd gevolgd van geweld tegen [slachtoffer01] , gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat hij
  • [slachtoffer01] bij de nek heeft gepakt en naar de grond heeft getrokken,
  • [slachtoffer01] heeft opgetild en op de grond heeft gegooid,
  • meermalen heeft geslagen tegen het hoofd van [slachtoffer01] en
  • [slachtoffer01] over de grond heeft gesleept.
Hetgeen primair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezenverklaarde levert op:
diefstal, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het primair bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg subsidiair bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden en 1 dag, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, en tot een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis.
De raadsvrouw heeft het hof verzocht de verdachte geen taakstraf op te leggen, maar slechts een gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm. Daartoe is verwezen naar het reclasseringsrapport van 4 juli 2022, waarin is opgenomen dat de verdachte bij een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zijn woning zal verliezen en dat hij op dit moment een stabiele leefomgeving heeft.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een diefstal met geweld tegen een pakketbezorger. De verdachte is hierbij heimelijk de bus van de pakketdienst ingeslopen en heeft daar zich een pakket toegeëigend. Toen de pakketbezorger hier lucht van kreeg en de verdachte daarop aansprak, heeft de verdachte hem bij de nek vastgepakt, hardhandig op de grond gesmeten, drie keer met de vuist in het gezicht geslagen en over de grond gesleept. Het slachtoffer heeft hierdoor, terwijl hij aan het werk was, een reeks nare en pijnlijke schaafwonden en een scheur in de lip opgelopen. Bovendien zal het incident bij hem hebben gezorgd voor gevoelens van angst en ontzetting. Daarnaast heeft de verdachte het feit op de openbare weg gepleegd, zodat omstanders daarvan getuige hebben moeten zijn. Bij hen en in bredere kring kan zo’n vergrijp leiden tot gevoelens van angst en onveiligheid. De verdachte, die kennelijk slechts uit was op materieel gewin, heeft bij dit alles geen moment stilgestaan. Wel heeft hij laten zien geen boodschap te hebben aan andermans eigendom of lichamelijk integriteit.
Blijkens het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 12 augustus 2022 is de verdachte diverse malen eerder onherroepelijk voor vermogensdelicten veroordeeld, ook tot vrijheidsstraffen. Dit weegt flink in zijn nadeel. In dat licht en gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden uitgesproken, zou een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van ettelijke maanden zonder meer op zijn plaats zijn. Toch zal het hof hier niet voor kiezen en wel vanwege het volgende.
De verdachte is belast met een licht verstandelijke beperking. Hij heeft moeite overzicht te houden en vindt het lastig om praktische zaken te regelen. Bovendien kende de verdachte, die in het verleden een cocaïneverslaving heeft gehad en softdrugs gebruikt, vanaf 2014 een dakloos bestaan. Een vorm van structurele dagbesteding had hij niet. Wel zat hij flink in de schulden. Eerdere reclasseringstoezichten zijn om verschillende redenen voortijdig gestagneerd.
Bij onherroepelijk vonnis van 2 april 2021 is de verdachte andermaal onder toezicht van het Leger des Heils, afdeling Jeugdbescherming & Reclassering, gesteld en krachtens een aantal daarbij gestelde bijzondere voorwaarden verplicht tot het ondergaan van een behandeling en het wonen in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang.
De toezichthouder van de verdachte heeft bij rapport van 7 juli 2022 laten weten dat de verdachte zich goed aan de afspraken in het kader van de meldplicht houdt. Sinds 11 november 2021 is hij geplaatst bij een begeleid woonvoorziening van [instelling01] , alwaar hij een goede relatie met zijn woonbegeleider heeft. Daarnaast heeft de verdachte met goed gevolg een behandeling gericht op (regulatie van) zijn softdrugsgebruik en delictpreventie afgerond bij forensische polikliniek Inforsa; daar is het (voor de verstandelijk beperkte verdachte) hoogst haalbare bereikt. In verband met de schuldenproblematiek is hij onder bewind gesteld. Ook ontvangt hij een uitkering. De verdachte staat op een (lange) wachtlijst voor een zelfstandige huurwoning. Zijn toezichthouder concludeert dat verdachte ’s situatie is gestabiliseerd, waardoor het recidiverisico inmiddels tot ‘laag’ is teruggebracht. Als de verdachte gedetineerd raakt, zal hij zijn begeleid wonen plek – waarvoor hij ook twee jaar op de wachtlijst heeft gestaan – kwijt zijn.
Gelet op het bovenstaande acht het hof het niet in het belang van de verdachte en (met het oog op het voorkomen van recidive) vooral niet in dat van de samenleving, dat hetgeen de laatste tijd met en door de verdachte is bereikt teniet wordt gedaan, bijvoorbeeld doordat de verdachte thans opnieuw gedetineerd raakt. Het hof zal hem daarom een fikse taakstraf opleggen, alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf, waaraan ook bijzondere voorwaarden zullen worden verbonden die in het verlengde liggen van de voorwaarden die bij vonnis van 2 april 2021 zijn gesteld. De bij die laatste uitspraak vastgestelde proeftijd eindigt naar verwachting namelijk al op 17 mei 2023, terwijl het hof het – met de verdediging –
aangewezen acht dat de verdachte nog langere tijd kan profiteren van toezicht en begeleiding. Op deze wijze worden de strafdoelen van vergelding en speciale preventie op verantwoorde wijze met elkaar in evenwicht gebracht.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke gevangenisstraf en taakstraf van na te melden duur passend en geboden. Hieruit spreekt dat het hof een afdoening als door de raadsvrouw wordt voorgestaan al te zeer voorbij vindt gaan aan de ernst van het bewezenverklaarde en het strafblad van de verdachte.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 63 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

Vorderingen tot tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 28 januari 2019 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden én de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 29 januari 2020 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand, beide opgelegd met een proeftijd van twee jaren. Deze vorderingen zijn in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft op de terechtzitting in hoger beroep geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen. De raadvrouw heeft zich hieromtrent niet expliciet uitgelaten.
Vanwege de actuele, specifieke persoonlijke omstandigheden van de verdachte als hiervoor omschreven acht het hof termen aanwezig om de vorderingen tot tenuitvoerlegging af te wijzen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de verdachte zich voor het einde van een
proeftijd van 2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
- de verdachte zich meldt bij Leger de Heils, Jeugdbescherming & Reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- de verdachte verblijft in een begeleide woonvorm van [instelling01] , of een andere door de reclassering aan te wijzen instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, en zich daar houdt aan de huisregels, alsmede aan het dagprogramma dat die instelling in overleg met de reclassering zal opstellen, een en ander zo lang de reclassering dat noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvan
180 (honderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
90 (negentig) dagen hechtenis.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Noord-Holland van 3 juli 2020, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 29 januari 2020, parketnummer 16-013691-20, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Noord-Holland van 3 juli 2020, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 28 januari 2019, parketnummer 10-168700-18, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 2 maanden met proeftijd van 2 jaren.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.S. Ludwig, mr. J.J.I. de Jong en mr. A.M. Koolen-Zwijnenburg, in tegenwoordigheid van mr. P.E. de Wildt, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 8 september 2022.
mr. W.S. Ludwig en mr. A.M. Koolen-Zwijnenburg zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.