ECLI:NL:GHAMS:2022:2717

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 augustus 2022
Publicatiedatum
19 september 2022
Zaaknummer
23-002868-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling poging zware mishandeling met schoppen tegen het hoofd

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1993 en thans gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere veroordeling voor poging tot zware mishandeling. De tenlastelegging betrof een incident op 27 april 2018 te Hoorn, waarbij de verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel trachtte toe te brengen aan het slachtoffer door meermalen tegen het hoofd en gezicht te schoppen. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat dit slechts een aantekening was en niet voldeed aan de vereisten van een vonnis.

Tijdens de zitting heeft het hof de bewijsvoering beoordeeld en geconcludeerd dat de verdachte inderdaad de persoon was die het geweld had gepleegd. De verdachte had ter terechtzitting verklaard dat hij het slachtoffer had geslagen en geschopt, wat door het hof als bewijs werd aanvaard. Het hof heeft vastgesteld dat het slachtoffer zichtbaar letsel had opgelopen en dat de herkenning door de politieambtenaar betrouwbaar was. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan poging tot zware mishandeling.

Wat betreft de strafmaat heeft het hof rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was gepleegd, en de persoonlijke situatie van de verdachte. De politierechter had eerder een gevangenisstraf van 10 weken opgelegd, maar het hof heeft besloten om een voorwaardelijke gevangenisstraf van 8 weken op te leggen, rekening houdend met de reeds opgelegde straf in Duitsland en de wens van de verdachte om zijn leven na detentie positief vorm te geven. Het hof heeft de op te leggen straf gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002868-18
datum uitspraak: 25 augustus 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 3 augustus 2018 in de strafzaak onder parketnummer 15-104648-18 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1993,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad te Westzaan.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 25 augustus 2022.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging in hoger beroep, tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 27 april 2018 te Hoorn ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer01] , althans een persoon, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet meermalen, althans eenmaal, (met kracht) op/tegen het hoofd en/of gezicht heeft getrapt te trappen en/of geschoptpen en/of gestampten terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewijsoverweging

Het hof verwerpt de door de raadsman in hoger beroep gevoerde bewijsverweren en overweegt daartoe als volgt.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, leidt het hof af dat de man die het slachtoffer in deze zaak op 24 april 2018 in Hoorn meerdere malen tegen het hoofd heeft geschopt, dezelfde persoon is geweest als degene die op het politiebureau de naam van de verdachte heeft opgegeven. Mede in het licht van de verklaring die de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft afgelegd, namelijk dat hij op de betreffende dag een persoon heeft geslagen en geschopt, ook toen deze ten val was gekomen, neemt het hof als vaststaand aan dat de verdachte degene is geweest die het op het slachtoffer het voornoemde geweld heeft uitgeoefend.
Verder stelt het hof vast dat de man die is geschopt in zijn gezicht en vervolgens zichtbaar letsel in zijn gezicht had, [slachtoffer01] is geweest. De herkenning van deze persoon door politieambtenaar [verbalisant01] vond plaats toen deze voor hem op de grond lag, waarbij hij diens letsel heeft waargenomen, terwijl [verbalisant01] [slachtoffer01] eerder in datzelfde jaar meerdere keren heeft staande gehouden, waarbij [slachtoffer01] zich tegenover [verbalisant01] gelegitimeerd heeft. Ook op 14 januari 2018 heeft [verbalisant01] deze [slachtoffer01] gesproken bij een ogenschijnlijk vergelijkbare situatie. Het hof heeft aldus geen enkele reden te twijfelen aan de juistheid of betrouwbaarheid van deze herkenning. Dat [slachtoffer01] om hem moverende redenen geen aangifte heeft willen doen en ten overstaan van de rechter-commissaris zelfs heeft verklaard helemaal geen slachtoffer van enige mishandeling te zijn geweest, brengt het hof niet tot een andere conclusie.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 27 april 2018 te Hoorn, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer01] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
[slachtoffer01]meermalen tegen het hoofd en gezicht
heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van 10 weken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 weken.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman in het kader van de strafmaat naar voren gebracht dat de verdachte al geruime tijd in detentie verblijft voor een andere zaak en voor het overgrote deel in Duitsland, alwaar strikte coronaregels golden. Hij zal naar verwachting medio december 2022 onder voorwaarden in vrijheid worden gesteld en hij wil dan zijn leven gaan oppakken, aldus de raadsman.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot zware mishandeling. Op Koningsdag heeft hij in Hoorn zonder bekende reden een andere man tegen het hoofd geschopt, ook terwijl deze op de grond lag. Aldus heeft de verdachte er blijk van gegeven geen respect te hebben voor de lichamelijke integriteit van anderen. Het slachtoffer heeft hieraan zwellingen in het gezicht en een bloedneus overgehouden. Dat deze niet ernstiger letsel heeft opgelopen, is niet aan de verdachte te danken, maar aan de geluksfactor. Bovendien heeft de verdachte het geweld gepleegd op de openbare weg, zodat omstanders hiervan getuige hebben moeten zijn. Bij hen en in bredere kring kan dit vergrijp hebben geleid tot afgrijzen en angst- en onveiligheidsgevoelens.
Tegen deze achtergrond en mede gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen van uitgaansgeweld plegen te worden uitgesproken, acht het hof in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van ettelijke weken zonder meer op zijn plaats. Toch zal het hof hier niet voor kiezen en wel vanwege het volgende.
Blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 12 augustus 2022 is aan de verdachte door de Duitse rechter op 22 juli 2021 een gevangenisstraf van drie jaar en 10 maanden opgelegd. Het hof zal daarmee – hoewel rechtens onverplicht – in het verlengde van het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht in strafmatigende zin rekening houden. In het licht van de verdere specifieke persoonlijke situatie van deze verdachte, vanwege de tijd die sinds het bewezenverklaarde is verstreken en teneinde de verdachte te stimuleren aan zijn leven na zijn invrijheidsstelling een positieve invulling te geven, zal het hof een gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm opleggen. Daarmee wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt de strafoplegging anderzijds dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.J.I. de Jong, mr. A.M. Koolen-Zwijnenburg en mr. W.S. Ludwig, in tegenwoordigheid van mr. P.E. de Wildt, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 25 augustus 2022.
mr. A.M. Koolen-Zwijnenburg en mr. W.S. Ludwig zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.