In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1993 en thans gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere veroordeling voor poging tot zware mishandeling. De tenlastelegging betrof een incident op 27 april 2018 te Hoorn, waarbij de verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel trachtte toe te brengen aan het slachtoffer door meermalen tegen het hoofd en gezicht te schoppen. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat dit slechts een aantekening was en niet voldeed aan de vereisten van een vonnis.
Tijdens de zitting heeft het hof de bewijsvoering beoordeeld en geconcludeerd dat de verdachte inderdaad de persoon was die het geweld had gepleegd. De verdachte had ter terechtzitting verklaard dat hij het slachtoffer had geslagen en geschopt, wat door het hof als bewijs werd aanvaard. Het hof heeft vastgesteld dat het slachtoffer zichtbaar letsel had opgelopen en dat de herkenning door de politieambtenaar betrouwbaar was. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan poging tot zware mishandeling.
Wat betreft de strafmaat heeft het hof rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was gepleegd, en de persoonlijke situatie van de verdachte. De politierechter had eerder een gevangenisstraf van 10 weken opgelegd, maar het hof heeft besloten om een voorwaardelijke gevangenisstraf van 8 weken op te leggen, rekening houdend met de reeds opgelegde straf in Duitsland en de wens van de verdachte om zijn leven na detentie positief vorm te geven. Het hof heeft de op te leggen straf gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.