ECLI:NL:GHAMS:2022:271

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 februari 2022
Publicatiedatum
1 februari 2022
Zaaknummer
200.291.304/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de afwijzing van het verzoek tot opheffen van de onderbewindstelling van rechthebbende

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 1 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de onderbewindstelling van rechthebbende. De rechthebbende, geboren in 1940, is de moeder van een dochter en een zoon en heeft sinds 2019 onderbewindstelling. De kantonrechter had eerder het verzoek van rechthebbende tot opheffing van het bewind afgewezen. In hoger beroep heeft rechthebbende opnieuw verzocht om het bewind op te heffen, maar het hof heeft geoordeeld dat de omstandigheden niet zodanig zijn gewijzigd dat het bewind kan worden opgeheven. Het hof heeft vastgesteld dat rechthebbende nog steeds moeite heeft met het beheren van haar financiën en dat er zorgen zijn over haar financiële situatie, waaronder een aanzienlijke schuldenlast. De bewindvoerder heeft ter zitting in hoger beroep aangegeven dat rechthebbende in het verleden in een crisissituatie verkeerde, wat heeft geleid tot de onderbewindstelling. Het hof heeft geconcludeerd dat de noodzaak voor het bewind nog steeds bestaat, gezien de geestelijke en lichamelijke toestand van rechthebbende en de risico's van financieel misbruik. Het verzoek van rechthebbende is afgewezen en de beschikking van de kantonrechter is bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.291.304/01
zaaknummer rechtbank: 8860224 EB VERZ 20-14217 (BM 26974)
beschikking van de meervoudige kamer van 1 februari 2022 inzake
[rechthebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: rechthebbende,
advocaat: mr. M.A. Johannsen te Amsterdam,
Als belanghebbenden in deze zaak zijn verder aangemerkt:
- [dochter] (hierna ook te noemen: de dochter van rechthebbende);
- [zoon] (hierna ook te noemen: de zoon van rechthebbende);
- [X] Bewindvoering Beheer & Advies B.V. (hierna te noemen: de bewindvoerder).

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 9 december 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Rechthebbende is op 8 maart 2021 in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikking.
2.2
De bewindvoerder heeft bij brief van 25 mei 2021 aangegeven dat er geen verweerschrift zal worden ingediend.
2.3
Bij het hof is voorts het volgende stuk ingekomen:
- een e-mailbericht van de zijde van rechthebbende van 8 november 2021 met bijlage.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 1 december 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- rechthebbende, bijgestaan door haar advocaat;
- de bewindvoerder, vertegenwoordigd door mevrouw [A] en mevrouw [B] .
De dochter van rechthebbende is met bericht van afwezigheid niet verschenen.
De zoon van rechthebbende is zonder bericht van afwezigheid niet verschenen.

3.De feiten

3.1
Rechthebbende is geboren [in] 1940. Rechthebbende is de moeder van [dochter] , geboren [in] 1964 en [zoon] , geboren [in] 1970.
3.2
Bij beschikking van 24 juli 2019 heeft de kantonrechter over de goederen die rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren bewind ingesteld als gevolg van haar lichamelijke of geestelijke toestand, met benoeming van de bewindvoerder.
3.3
Bij beschikking van 9 december 2019 heeft de kantonrechter het verzoek van rechthebbende tot opheffing van het bewind afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter het verzoek van rechthebbende om de onderbewindstelling op te heffen afgewezen.
4.2
Rechthebbende verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, opnieuw rechtdoende het bewind alsnog op te heffen, met veroordeling van de bewindvoerder in de kosten van beide instanties.
4.3
De bewindvoerder heeft ter zitting in hoger beroep mondeling verweer gevoerd.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:449 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de rechter het bewind opheffen, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, zulks op verzoek van de bewindvoerder of van degene die gerechtigd is de onderbewindstelling te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432 lid 1 en 2 BW, dan wel ambtshalve.
5.2
Rechthebbende kan zich niet verenigen met de beschikking waarvan beroep en voert daartoe het volgende aan.
Ten onrechte heeft de kantonrechter geoordeeld dat er geen sprake is van gewijzigde omstandigheden die tot een ander oordeel leiden dan in de beschikking van 9 december 2019. Rechthebbende is van mening dat de omstandigheden ten opzichte van die in de beschikking van 9 december 2019 wel degelijk zijn gewijzigd. Zo heeft rechthebbende al sinds langere tijd geen schulden meer. Verder zijn de grote geldbedragen die van de rekening van rechthebbende in 2018 zijn afgeschreven, goed te verklaren. Rechthebbende heeft in 2018 om de maand € 200,- en eenmalig € 600,- overgemaakt op de rekening van haar zus in Indonesië. Dit geld was bestemd voor het onderhouden van de graven van de voorouders van rechthebbende en haar zus. Daarnaast zou de zus met het geld een vliegticket naar Nederland financieren. Voorheen vond rechthebbende het ongepast om de daadwerkelijke reden van het overmaken van die bedragen met derden te delen, maar het is rechthebbende onduidelijk waarom de bewindvoerder deze overgemaakte geldbedragen als vreemd bestempelt. Bovendien is rechthebbende van mening dat zij niet ieder overgemaakt bedrag hoeft te specificeren. Ook hebben na die enkele keren in 2018 dergelijke overschrijvingen niet meer plaatsgevonden.
De storneringen van de huur hebben slechts tweemaal plaatsgevonden, namelijk gedurende de ziekenhuisopname van rechthebbende. Inmiddels is rechthebbende weer in goede gezondheid en zullen dergelijke storneringen niet meer plaatsvinden. Bij gebrek aan bewijs van de zijde van de bewindvoerder, betwist rechthebbende het bestaan van de overige schulden.
Ten slotte is het onjuist dat rechthebbende in beginsel zelf heeft verzocht om onderbewindstelling. Zij heeft in 2019, nadat zij was ontslagen uit het ziekenhuis, op aandringen van mensen die bij haar thuis kwamen een onbekend formulier getekend. Dit bleek later het verzoek om onderbewindstelling. Rechthebbende heeft dus nooit onder bewind willen staan.
5.3
De bewindvoerder heeft ter zitting in hoger beroep het volgende naar voren gebracht.
De onderbewindstelling is op verzoek van het Openbaar Ministerie (OM) door de rechtbank uitgesproken omdat rechthebbende zich in een crisissituatie bevond. Doordat zij al vier maanden huurachterstand had, stevende zij af op een ontruiming van haar huurwoning. Omdat zij zich echter bleef verzetten tegen hulp, vonden de woningbouwvereniging, de betrokken hulpverlening en het OM het in het belang van rechthebbende dat haar financiële belangen zouden worden waargenomen. Inmiddels is de huurachterstand ingelopen. Daarnaast bleken er tijdens de ziekenhuisopname van rechthebbende grote pinopnames te zijn gedaan. Ook bleken er nog meer schulden te bestaan van in totaal € 16.000,-, waaronder een creditcardschuld. Het is onaannemelijk dat een dergelijke schuld is ontstaan in de periode dat rechthebbende in het ziekenhuis lag. Tot op heden wordt een schuld aan de Belastingdienst afgelost.
Ook zegt rechthebbende tegen de bewindvoerder dat zij schulden is aangegaan bij haar zoon en dat zij haar sieraden heeft beleend, terwijl zij voldoende weekgeld ontvangt om van te kunnen leven. Wat de bewindvoerder eveneens zorgelijk vindt, is het feit dat het weekgeld iedere week contant wordt opgenomen bij een pinautomaat ver bij het huis van rechthebbende vandaan, terwijl zij slecht ter been is. Ook heeft de bewindvoerder bij verschillende huisbezoeken gemerkt dat rechthebbende al haar financiële inloggegevens aan een ieder ter beschikking stelt. Dit baart zorgen, temeer omdat verschillende mensen rechthebbende lijken te helpen met de financiën. Door dit alles vreest de bewindvoerder voor misbruik van rechthebbende.
5.4
Het hof overweegt als volgt.
Het bewind is in 2019 ingesteld op grond van de geestelijke en/of lichamelijk toestand van rechthebbende. Uit niets is gebleken dat de geestelijke en lichamelijke toestand van rechthebbende zodanig is verbeterd dat de noodzaak tot het bewind niet meer bestaat. Ter zitting in hoger beroep heeft het hof kunnen constateren dat rechthebbende moeite heeft het overzicht te bewaren en dat zij hulp van derden nodig heeft om haar zaken te regelen. Ook is ter zitting in hoger beroep gebleken dat rechthebbende recent, in juli 2021, een derde hersenbloeding heeft gehad.
Daarnaast heeft het hof met de bewindvoerder zorgen over de financiële situatie van rechthebbende. Door de omvangrijke schulden die er bij aanvang van het bewind waren, lijkt het erop dat rechthebbende reeds voor haar ziekenhuisopname al onvoldoende overzicht over haar financiën had. Zo had zij verschillende schuldeisers en bedroeg de schuldenlast ongeveer € 16.000,-. Daarbij is gebleken dat het weekgeld dat rechthebbende op haar betaalrekening ontvangt wordt opgenomen bij een geldautomaat in [woonplaats] - [stadsdeel 1] terwijl rechthebbende in [woonplaats] [stadsdeel 2] woont en slecht ter been is.
Verder blijkt rechthebbende zeer gemakkelijk haar pincodes aan derden te verstrekken waardoor bij de bewindvoerder de vrees bestaat dat daarvan misbruik kan worden gemaakt. Deze vrees lijkt gegrond, nu rechthebbende ter zitting in hoger beroep bleef benadrukken dat er controle plaatsvindt op haar administratie door haar omgeving. Het is echter onduidelijk wie dit zou kunnen doen en de woningbouwvereniging en de hulpverlening worden veelvuldig gebeld door verschillende onbekende personen die rechthebbende zeggen te vertegenwoordigen. Omdat rechthebbende in de veronderstelling leeft dat er controle plaatsvindt op haar administratie door haar omgeving, geeft zij geen volledig inzicht in haar administratie aan de bewindvoerder. Hierdoor wordt de bewindvoerder geconfronteerd met onduidelijke schulden en leningen die rechthebbende buiten de bewindvoerder om zegt te zijn aangegaan.
Gelet op het voorgaande is het de vraag in hoeverre rechthebbende overzicht heeft over haar eigen administratie en wie dat voor haar zou doen als er geen onderbewindstelling meer zou zijn. Nu niet is komen vast te staan dat rechthebbende haar eigen financiële belangen kan waarnemen, is het hof van oordeel dat de situatie van rechthebbende niet zodanig is gewijzigd dat het bewind kan worden opgeheven. Het hof zal daarom het hoger beroep afwijzen en de bestreden beschikking bekrachtigen.
5.5
Gelet op de aard van de zaak en de omstandigheid dat het verzoek van rechthebbende wordt afgewezen, zal het verzoek tot veroordeling van de bewindvoerder in de kosten van de procedure in beide instanties worden afgewezen.
5.6
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.T. Hoogland, mr. J.F. Miedema en mr. M. Groenleer, in tegenwoordigheid van mr. W.J. Boon als griffier en is op 1 februari 2022 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.