ECLI:NL:GHAMS:2022:2702

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 september 2022
Publicatiedatum
19 september 2022
Zaaknummer
200.306.239/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag, omgangsregeling en alimentatie na echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 20 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de gezagsverhouding en omgangsregeling van twee minderjarige kinderen na de echtscheiding van de ouders. De man, verzoeker in principaal hoger beroep, verzocht om het gezamenlijk gezag te herstellen en een wijziging van de omgangsregeling, terwijl de vrouw, verzoekster in incidenteel hoger beroep, de bestreden beschikking van de rechtbank wilde bekrachtigen, met uitzondering van de beslissing over de kinderbijdrage. De rechtbank had eerder bepaald dat de vrouw het eenhoofdig gezag over de kinderen zou uitoefenen en dat de man beperkte omgang had. Het hof oordeelde dat het gezamenlijk gezag niet in het belang van de kinderen was, gezien de communicatieproblemen tussen de ouders. De vrouw werd belast met het eenhoofdig gezag, en de omgangsregeling werd uitgebreid naar dinsdag en donderdag. Tevens werd de man verplicht om € 50,- per maand aan kinderbijdrage te betalen. De verzoeken van de man om partneralimentatie werden afgewezen, omdat niet kon worden vastgesteld in hoeverre hij niet in zijn eigen levensonderhoud kon voorzien. De uitspraak benadrukt het belang van stabiliteit en rust voor de kinderen in de huidige situatie.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.306.239/01
Zaaknummer rechtbank: C/13/692127 / FA RK 20-7122
Beschikking van de meervoudige kamer van 20 september 2022 inzake
[de man],
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in principaal hoger beroep,
verweerder in incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. G.M. Haring te Amsterdam,
en
[de vrouw] ,
wonende te [plaats A] ,
verweerster in principaal hoger beroep,
verzoekster in incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. S. Jurkovich te Amsterdam.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] )
;
- de minderjarige [minderjarige 2] (hierna te noemen: [minderjarige 2] )
.
Hierna gezamenlijk ook te noemen: de kinderen.
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Amsterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank), van 3 november 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij het hof zijn de volgende stukken ingekomen:
- het beroepschrift van de man, op 3 februari 2022;
- het verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep van de vrouw, op 28 maart 2022;
- het verweerschrift op het incidenteel hoger beroep van de man, op 10 mei 2022;
- een bericht van de zijde van de man van 28 juni 2022 met bijlagen;
- een bericht van de zijde van de man van 30 juni 2022 met een bijlage;
- een brief van de zijde van de vrouw van 30 juni 2022 met bijlagen;
- een bericht van de zijde van de man van 1 juli 2022 met bijlagen;
- een bericht van de zijde van de vrouw van 1 juli 2022 met een bijlage
- een bericht van de zijde van de vrouw van 4 juli 2022 met bijlagen;
- een bericht van de zijde van de man van 5 juli 2022 met bijlagen.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 11 juli 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door de heer V. Aelbers.
Mr. Haring heeft pleitnotities overgelegd.

3.De feiten

3.1
Het [in] 2014 gesloten huwelijk van partijen is op 20 april 2022 ontbonden door inschrijving van de, in zoverre niet bestreden, echtscheidingsbeschikking van 3 november 2021. Partijen zijn de ouders van:
- [minderjarige 1] , geboren [in] 2013 te [plaats A] ;
- [minderjarige 2] , geboren [in] 2015 te [plaats A] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, het gezamenlijk gezag van partijen beëindigd en is de vrouw belast met de uitoefening van het gezag over de kinderen. Het hoofdverblijf van de kinderen is bij de vrouw bepaald. Voorts is bepaald dat de man de kinderen elke dinsdag van 14:00 uur tot 18:00 uur bij zich heeft. Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat de vrouw huurster zal zijn van de voormalig echtelijke huurwoning aan de [A-straat] te [plaats A] met ingang van de dag waarop de beschikking tot echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Het verzoek van de vrouw om een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen (hierna: de kinderbijdrage) van € 25,- per kind per maand te bepalen is afgewezen. Ook het zelfstandig verzoek van de man een door te vrouw te betalen bijdrage in de kosten van zijn levensonderhoud (hierna: de partnerbijdrage) te bepalen van € 1.500,- per maand, is afgewezen.
In principaal hoger beroep
4.2
De man verzoekt de bestreden beschikking deels te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
- de verzoeken van de vrouw in eerste aanleg alsnog af te wijzen;
- te bepalen dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats hebben bij de man, dan wel te bepalen dat de kinderen elke week, vanaf het moment dat de man over woonruimte beschikt, van donderdag uit school tot zondag 18:00 uur bij de man verblijven, alsmede de helft van de vakanties en feestdagen, dan wel een omgangsregeling in goede justitie te bepalen;
- te bepalen dat de man huurder zal zijn van de voormalig echtelijke huurwoning;
- te bepalen dat de vrouw een partnerbijdrage dient te voldoen aan de man van € 1.500,- per maand.
4.3
De vrouw verzoekt, naar het hof begrijpt, de verzoeken van de man in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, met uitzondering van de beslissing van de rechtbank ten aanzien van de kinderbijdrage.
In incidenteel hoger beroep
4.4
De vrouw verzoekt de bestreden beschikking deels te vernietigen, voor zover de beschikking betrekking heeft op de kinderbijdrage, en opnieuw rechtdoende te bepalen dat de man een kinderbijdrage van € 50,- per maand dient te voldoen.
4.5
De man verzoekt dit verzoek van de vrouw af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ter zitting in hoger beroep heeft de advocaat van de man het verzoek ten aanzien van het huurrecht van de voormalig echtelijke woning ingetrokken. Dit verzoek behoeft gelet daarop, geen behandeling.
5.2
Het hof zal de grieven in principaal en incidenteel hoger beroep per hierna te noemen onderdeel bespreken.
Gezag
5.3
Ingevolge artikel 1:251 van het Burgerlijk Wetboek (BW) blijven de ouders die gezamenlijk het gezag hebben na ontbinding van het huwelijk dit gezag gezamenlijk uitoefenen.
Ingevolge artikel 1:251a van het BW kan de rechter na ontbinding van het huwelijk anders dan door de dood of na scheiding van tafel en bed op verzoek van de ouders of van één van hen bepalen dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.4
De man is van mening dat de rechtbank ten onrechte het gezamenlijk gezag van partijen heeft beëindigd en de vrouw heeft belast met het eenhoofdig gezag over de kinderen. Het is in het belang van de kinderen dat hij mede met het gezag belast blijft zodat hij ook kan informeren op school hoe het met de kinderen gaat. Bovendien is door de rechtbank niet onderbouwd dat sprake is van een onaanvaardbaar risico dat de kinderen klem of verloren dreigen te raken. De aanname van de rechtbank dat de man geen toestemming zou hebben gegeven voor hulpverlening en vakantie is onjuist. Op dit moment wordt hij als ouder buitengesloten, aldus de man.
5.5
De vrouw stelt zich op het standpunt dat het gezamenlijk gezag van partijen terecht is beëindigd door de rechtbank en dat zij terecht met het eenhoofdig gezag over de kinderen is belast. Partijen zijn, zonder hulp, niet in staat om zelf afspraken te maken over de kinderen.
Er is geen overleg mogelijk. Sinds de bestreden beschikking lukt het de vrouw om beslissingen te nemen in het belang van de kinderen en daardoor is rust ontstaan. Als de man mede met het gezag blijft belast, zal dit tot onrust leiden. De man heeft de afgelopen jaren geen verantwoordelijkheid genomen. De vrouw is bereid de man periodiek te informeren over het wel en wee van de kinderen.
5.6
De raad heeft ter zitting in hoger beroep het volgende verklaard. Om als ouder gezagsbeslissingen te kunnen nemen moet een ouder informatie hebben over de actuele situatie van de kinderen. In onderhavige situatie is het ingewikkeld om te beoordelen of de kinderen klem of verloren dreigen te raken wanneer de man mede met het gezag belast blijft. Als de man mede met het gezag belast blijft kan de raad wel vaststellen dat de communicatie en de informatie-uitwisseling tussen partijen erg moeizaam zal zijn.
Beoordeling
5.7
Het hof overweegt als volgt.
Het uitgangspunt van de wetgever is dat ouders het gezag gezamenlijk uitoefenen. Voor gezamenlijk gezag is vereist dat de ouders daadwerkelijk in staat zijn tot een behoorlijk overleg over zaken die hun kind aangaan en dat zij alle beslissingen (van enig belang) over hun kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans in staat zijn afspraken te maken over situaties die zich rond het kind (kunnen) voordoen. Het hof van oordeel dat de rechtbank op goede gronden het gezamenlijk gezag van partijen heeft beëindigd en de vrouw met het eenhoofdig gezag over de kinderen heeft belast. Uit de stukken is gebleken dat partijen niet in staat zijn samen beslissingen te nemen in het belang van de kinderen. Gebleken is voorts dat de man in het verleden geen toestemming heeft verleend voor het opstarten van (noodzakelijke) hulpverlening voor [minderjarige 2] . Uit de dynamiek ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de ouders niet met elkaar kunnen communiceren. Zowel de man als de vrouw diskwalificeren elkaar als ouder van de kinderen, zoals het hof ter zitting in hoger beroep heeft kunnen constateren. Bovendien verloopt de informatie-uitwisseling, zoals de raad heeft benoemd, lastig tussen partijen. Dit maakt gezamenlijke gezagsuitoefening over de kinderen erg moeilijk. Gebleken is dat hulpverlening niet bijdraagt aan het verbeteren van de verstandhouding van partijen en de informatie-uitwisseling tussen partijen. Op het moment dat hulpverlening in beeld is, is uit het verleden gebleken dat beide partijen een stap achteruit zetten in plaats van de hulpverlening te aanvaarden. Dit blijkt uit het verloop van de ondertoezichtstelling van de kinderen die inmiddels is afgesloten.
5.8
Het hof is op basis van het voorgaande van oordeel dat het in belang van de kinderen noodzakelijk is dat de vrouw alleen de gezagsbeslissingen neemt. Het gaat nu goed met de kinderen, hetgeen door de man ook wordt bevestigd, en er is meer rust. Dat de man het gezag wil behouden over de kinderen om te kunnen informeren bij de school van de kinderen maakt het oordeel van het hof niet anders. De man heeft immers recht op deze informatie, ook zonder dat hij gezag over hen heeft. De vrouw heeft ter zitting in hoger beroep laten weten dat zij bereid is de man periodiek te informeren over de kinderen. Het hof gaat er vanuit dat zij dit daadwerkelijk zal doen. Het hof zal de bestreden beschikking op dit punt dan ook bekrachtigen.
5.9
Ten aanzien van het hoofdverblijf van de kinderen overweegt het hof als volgt. Nu de vrouw met het eenhoofdig gezag over de kinderen is belast brengt dit automatisch mee dat de kinderen hun hoofdverblijf bij haar hebben.
Omgang
5.1
Op grond van artikel 1:377a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft een kind recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. De rechter stelt ingevolge artikel 1:377a lid 2 BW op verzoek van de ouders of van een van hen of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
5.11
De man is van mening dat de rechtbank ten onrechte een beperkte omgangsregeling heeft vastgesteld. Tijdens het huwelijk had de man een grote rol in de opvoeding van de kinderen omdat hij niet werkte. De man ziet de kinderen nu elke dinsdagmiddag en dat gaat goed. De man beschikt inmiddels over een kamer die ruim genoeg is om de kinderen te ontvangen. De man wil gebruik maken van de extra zaterdag die is voorgesteld door de vrouw en de extra donderdag. Het is wel jammer dat dit geen aansluitende dagen betreffen. Als het hof besluit een uitgebreidere omgangsregeling te bepalen dan is hij in staat hier uitvoering aan te geven, aldus de man.
5.12
De vrouw stelt zich op het standpunt dat de huidige omgangsregeling niet altijd wordt nagekomen door de man en hij brengt de kinderen soms vies of met natte kleren terug naar de vrouw. De vrouw zou graag zien dat de man een grotere rol heeft in het leven van de kinderen maar dit lukt de man niet. De vrouw heeft aangeboden dat de kinderen ook de hele zaterdag omgang mogen hebben met de man. Het is dan wel belangrijk dat de man de kinderen naar hun sportactiviteiten of kinderfeestjes brengt. Hier is door de man nooit een duidelijk antwoord op gegeven. De door de man gewenste uitbreiding waarbij de kinderen de helft van de tijd bij de man verblijven is niet aan de orde omdat de man op één kamer woont zonder eigen slaapkamer voor de kinderen. De kinderen kunnen ook op donderdagmiddag van twee tot zes bij de man verblijven, aldus de vrouw.
5.13
De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd de omgangsregeling uit te breiden waarbij de man in ieder geval één eetmoment met de kinderen heeft. Dit stelt de man in staat om zowel zorgtaken als vrije tijd met de kinderen door te brengen. Het is voor de kinderen belangrijk dat zij ook zien hoe hun vader bepaalde zaken aanpakt en bepaalde rituelen heeft, net zoals de moeder dat heeft, om zich een zelfstandig beeld te kunnen vormen van hun beide ouders. Het is van belang dat de man daadwerkelijk beschikbaar is voor de kinderen.
Beoordeling
5.14
Het hof overweegt als volgt. De man heeft op dit moment elke dinsdagmiddag omgang met de kinderen en het gaat goed met de kinderen. Het hof is, net als de raad, van oordeel dat de huidige omgangsregeling moet worden uitgebreid zodat de man, naast vrije tijd, ook bepaalde zorgtaken kan uitvoeren voor de kinderen. Het hof is met de raad eens dat het voor de identiteitsontwikkeling van de kinderen belangrijk is dat zij zich een beeld kunnen vormen van hun vader. Het hof zal daarom bepalen dat de man op dinsdagmiddag omgang heeft met de kinderen van 14:00 uur tot 18:00 uur en op donderdagmiddag van 14.00 uur tot 19.00 uur, op welke dag de man ook het avondeten voor de kinderen verzorgt. Het hof zal niet bepalen dat de man ook op zaterdag omgang heeft met de kinderen. Ter zitting in hoger beroep is namelijk gebleken dat de kinderen diverse activiteiten, waaronder zwemles, op zaterdag hebben. Om onderling af te stemmen welke activiteiten op zaterdag gepland zijn en de kinderen naar deze activiteiten te brengen is vereist dat partijen redelijk kunnen communiceren. Gebleken is dat partijen hier niet toe in staat zijn. Eventuele verdere uitbreiding van de omgangsregeling is wellicht in de toekomst mogelijk als de man zelfstandige woonruimte heeft met eigen sanitaire voorzieningen en een aparte slaapkamer voor de kinderen.
5.15
Het voorgaande betekent dat het hof de bestreden beschikking op dit punt zal vernietigen en zal bepalen dat de man iedere dinsdagmiddag omgang heeft met de kinderen van 14:00 uur tot 18:00 uur en op donderdagmiddag van 14.00 uur tot 19.00 uur, op welke dag de man op donderdag het avondeten voor de kinderen verzorgt.
Onderhoudsbijdragen
Kinderbijdrage
5.16
Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.
5.17
De vrouw stelt zich op het standpunt dat door de rechtbank onterecht is overwogen dat de man in een (financieel) onaanvaardbare situatie zou komen te verkeren als een kinderbijdrage wordt opgelegd. De man is in staat om te werken en heeft een verdiencapaciteit. De man is daarom in staat om € 25,- per kind per maand te betalen.
5.18
De man is van mening dat de vrouw haar stelling onvoldoende heeft onderbouwd. Hij heeft geen ruimte om enige bijdrage ten behoeve van de kinderen te voldoen. Tijdens het huwelijk heeft de man nooit gewerkt en na het uiteengaan van partijen heeft hij een bijstandsuitkering ontvangen. Ter zitting in hoger beroep heeft de man aangegeven dat hij op dit moment af en toe werkt. Dit zorgt voor een wisselend inkomen maar gemiddeld is dit € 200,- per maand. Hij is erg talentvol en heeft verstand van techniek. De man heeft ter zitting in hoger beroep aangegeven dat hij op zoek kan gaan naar een baan zodra hij weet welke dagen de kinderen bij hem verblijven.
Beoordeling
Behoefte kinderen
5.19
De tabelbehoefte van de kinderen is in de bestreden beschikking bepaald op € 979,- per maand in 2021. Deze behoefte is tussen partijen niet in geschil zodat het hof ook hiervan uitgaat.
5.2
Door de vrouw is gesteld dat de kosten voor de kinderopvang bij de tabelbehoefte moeten worden opgeteld. Deze kosten neemt zij volledig voor haar rekening. De kinderopvang kosten bedragen € 1.332,- per maand blijkens de producties ingediend door de vrouw. Dit betekent dat de vrouw € 15.984,- per jaar aan kosten heeft voor de kinderopvang. Zij ontvangt een kinderopvangtoeslag van € 8.975,- per jaar. De netto kinderopvangkosten bedragen dan € 7.009,- per jaar (€ 15.984,- minus € 8.975,-). Dit komt neer op € 584,- netto per maand. Volgens het Tremarapport kan de behoefte van kinderen gecorrigeerd worden met bijzondere kosten die ten behoeve van hen worden voldaan en die niet of onvoldoende in de gehanteerde kosten van kinderen zijn verdisconteerd en welke bovendien niet te compenseren zijn met andere uitgavenposten. Ook hoge oppaskosten c.q. kosten voor kinderopvang in verband met verwerving van inkomsten behoren tot de categorie bijzondere kosten die niet in de tabel verwerkt zijn. Het hof overweegt dat in dit geval de netto opvangkosten, te weten € 584,-, relatief hoog zijn in verhouding tot de tabelbehoefte van € 979,-.
Dit brengt naar het oordeel van het hof met zich dat een groot deel van het inkomen van de vrouw wordt besteed aan opvangkosten, terwijl de vrouw als hoofdverzorger van de kinderen hier ook de kosten van het levensonderhoud van de kinderen van moet betalen. Het hof zal daarom rekening houden met de netto kosten van de kinderopvang. De behoefte van de kinderen, vermeerderd met de netto kinderopvangkosten, bedraagt dan ook € 1.563,- (€ 979,- + € 584,-) per maand.
Draagkracht man
5.21
Vaststaat dat de man op dit moment een bijstandsuitkering ontvangt. Het hof zal daarom uitgaan van een minimum draagkracht van € 25,- per kind per maand op grond van de aanbeveling Expertgroep Alimentatienormen.
5.22
Het hof acht het redelijk te bepalen dat de man gehouden is tot betaling van de kinderbijdrage met ingang van heden, nu de vrouw geen specifieke ingangsdatum heeft verzocht en in eerste aanleg geen bijdrage is opgelegd.
5.23
Het voorgaande betekent dat het hof de bestreden beschikking, voor wat betreft de kinderbijdrage, zal vernietigen en zal bepalen dat de man met ingang van heden € 25,- per kind per maand, dat wil zeggen € 50,- per maand, aan de vrouw dient te betalen.
Partnerbijdrage
5.24
De man is van mening dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij niet heeft gesteld dat hij behoeftig is en dat ook niet heeft aangetoond. De man stelt zich op het standpunt dat de hofnorm moet worden toegepast om zijn behoefte te bepalen. Door de rechtbank is bepaald dat het netto besteedbaar gezinsinkomen in 2017 (hierna: NBGI) € 3.880,- per maand bedroeg. Minus de kosten van de kinderen (€ 909,-) is het NBGI € 2.971,-. 60% van dit bedrag komt neer op € 1.783,- en dit is de behoefte van de man. De verdiencapaciteit bedraagt € 1.000,- waardoor zijn aanvullende behoefte € 783,- bedraagt, aldus de man.
5.25
De vrouw is van mening dat de man onvoldoende heeft onderbouwd wat zijn behoefte is en dat hij behoeftig is. De hofnorm wordt betwist en de man zal zijn behoefte daarom moeten aantonen door middel van een behoeftelijst. Bovendien is de man niet behoeftig. De man heeft een verdiencapaciteit. Hij heeft jaren als automonteur gewerkt. De man heeft niet aangetoond dat hij heeft gesolliciteerd.
Beoordeling
Behoefte
5.26
Het hof overweegt dat volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad bij de bepaling van de hoogte van de behoefte rekening moet worden gehouden met alle relevante omstandigheden. De behoefte moet daarbij zo veel mogelijk aan de hand van concrete gegevens over de reële of de met een zekere mate van waarschijnlijkheid te verwachten - en gelet op de welstand redelijke - kosten van levensonderhoud worden bepaald. De hofnorm is een in de praktijk ontwikkelde vuistregel om de huwelijkse behoefte te bepalen. Deze norm sluit aan bij het NBGI van partijen gedurende de laatste jaren van hun samenwoning en gaat uit van een daaraan gerelateerd uitgavenpatroon. Indien de behoefte in geschil is, kan het hanteren van de hofnorm als (enige) maatstaf voor die behoefte echter op gespannen voet komen te staan met het door de Hoge Raad verlangde maatwerk.
5.27
Het hof zal de behoefte van de man, ondanks de betwisting van de vrouw, vaststellen op grond van de hofnorm waarbij het NBGI tijdens het huwelijk tot uitgangspunt wordt genomen. De vrouw heeft niet, of althans onvoldoende, onderbouwd waarom toepassing van de hofnorm in het onderhavige geval als maatstaf niet passend is. Naar het oordeel van het hof biedt deze norm, waarbij het NBGI tijdens het huwelijk tot uitgangspunt wordt genomen en dit bedrag geacht wordt in min of meer gelijke mate beschikbaar te zijn geweest voor het levensonderhoud van partijen, in een geval als het onderhavige een heldere en in de praktijk eenvoudig te hanteren maatstaf die leidt tot een reële schatting van de behoefte van ieder van hen en daarmee van de onderhoudsgerechtigde. Uit de bestreden beschikking, rechtsoverweging 2.6.5, blijkt dat de rechtbank uitgaat van een NBGI van € 3.880,- in 2017. De kosten van de kinderen bedroegen in 2017 € 909,- per maand. Toepassing van de hof-norm betekent dat de man een behoefte heeft van € 1.783,- per maand (€ 3.880,- minus € 909,- maal 60%), zoals ook door zijn advocaat ter zitting in hoger beroep is aangegeven.
Behoeftigheid
5.28
Het hof stelt voorop dat een onderhoudsplicht alleen bestaat voor zover de onderhoudsgerechtigde niet in eigen levensonderhoud kan voorzien, dan wel dit niet van de onderhoudsgerechtigde verwacht kan worden. Het hof is van oordeel dat door de man, gelet op de gemotiveerde betwisting en hetgeen hij ter zitting in hoger beroep heeft aangegeven, onvoldoende is onderbouwd dat hij niet in zijn eigen behoefte kan voorzien. De man heeft geen enkel inzicht gegeven in de werkzaamheden die hij op dit moment uitvoert en de pogingen die hij heeft ondernomen om (meer) betaald werk te zoeken. Ter zitting in hoger beroep heeft de man enkel aangegeven dat hij af en toe klusjes doet en, na vragen van het hof, aangegeven dat hij daar gemiddeld € 200,- per maand mee verdient. Bovendien heeft de man zelf aangegeven erg talentvol te zijn en dat wanneer de omgangsregeling duidelijk is, hij kan werken omdat hij dan weet op welke dagen de kinderen bij hem verblijven. De man gaat er dus zelf ook vanuit dat hij in staat is te werken. Gelet op het bovenstaande is het hof van oordeel dat niet kan worden vastgesteld of en in hoeverre de man (niet) in staat is om zelf in zijn onderhoud te voorzien. Het hof zal de bestreden beschikking ten aanzien van de partnerbijdrage daarom bekrachtigen.
5.29
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.Beslissing

Het hof:
in principaal en incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover de beschikking ziet op de omgangsregeling en de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de man omgang heeft met de kinderen op iedere dinsdagmiddag van 14:00 uur tot 18:00 uur en iedere donderdagmiddag van 14:00 tot 19:00 uur, waarbij de man op donderdag het avondeten voor de kinderen verzorgt;
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van heden als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen € 50,- (zegge: VIJFTIG euro) per maand zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor het overige;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M. van Baardewijk, mr. J.M.C. Louwinger-Rijk en mr. M. Fiege, in tegenwoordigheid van de griffier en is op 20 september 2022 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.