ECLI:NL:GHAMS:2022:2688

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 september 2022
Publicatiedatum
16 september 2022
Zaaknummer
23-002104-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van vonnis in ontnemingszaak wegens medeplegen van cocaïnehandel

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 16 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een ontnemingsvordering van het openbaar ministerie tegen de betrokkene, die in eerste aanleg was veroordeeld voor het medeplegen van de handel in cocaïne gedurende een periode van ongeveer 10 maanden, van 1 maart 2017 tot en met 9 januari 2018. De rechtbank had op 8 mei 2020 de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 21.122,78 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Het openbaar ministerie had hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis, evenals tegen een eerder vonnis van 13 maart 2019 waarin de betrokkene ook was veroordeeld voor zijn betrokkenheid bij de cocaïnehandel.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 6 september 2022 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de betrokkene en zijn raadsman gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat de eerdere vonnissen van de rechtbank correct waren en dat de opgelegde ontnemingsmaatregel gerechtvaardigd was. Het hof heeft zich verenigd met het vonnis waarvan beroep en heeft dit bevestigd. De betrokkene blijft verplicht om het bedrag van € 21.122,78 aan de Staat te betalen, wat een deel is van het wederrechtelijk verkregen voordeel dat hij heeft behaald uit de cocaïnehandel.

De uitspraak van het hof is gedaan door de meervoudige strafkamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum als de uitspraak.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002104-20 (ontneming)
datum uitspraak: 16 september 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 8 mei 2020 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer 13-665452-17 tegen de betrokkene:
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1982,
adres: [adres01]

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 85.860,50.
De betrokkene is bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 13 maart 2019 onder meer – kort gezegd –veroordeeld ter zake van medeplegen van handel in cocaïne in de periode van 1 maart 2017 tot en met
9 januari 2018.
Voorts heeft de rechtbank Amsterdam bij vonnis van 8 mei 2020 de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 21.122,78 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen beide vonnissen.
De betrokkene is bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 16 september 2022 veroordeeld ter zake van onder meer – kort gezegd – medeplegen van handel in cocaïne in de periode van 1 maart 2017 tot en met 9 januari 2018 .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
6 september 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de betrokkene en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.D. van Heffen, mr. S.M.M. Bordenga en mr. M. Lolkema, in tegenwoordigheid van
mr. N.M. Simons, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
16 september 2022.
=========================================================================
[…]