ECLI:NL:GHAMS:2022:2682

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 juli 2022
Publicatiedatum
16 september 2022
Zaaknummer
200.307.438/02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing wrakingsverzoek tegen raadsheer in strafzaak

In deze wrakingszaak heeft verzoeker op 30 april 2022 een verzoek tot wraking ingediend tegen mr. N.A. Schimmel, raadsheer van het Gerechtshof Amsterdam, na een zitting op 29 april 2022. De raadsheer had tijdens deze zitting aangegeven dat hij zich niet vrij voelde om de zaak onbevooroordeeld te behandelen, omdat er aangifte tegen hem was gedaan. De wrakingskamer heeft op 18 juli 2022 geoordeeld dat het enkele feit dat aangifte tegen een rechter is gedaan, op zichzelf niet betekent dat de onpartijdigheid van die rechter is aangetast. Echter, omdat de raadsheer zelf heeft aangegeven dat hij zich niet onbevoordeeld voelde, heeft de wrakingskamer geoordeeld dat de vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is. Het verzoek tot wraking is toegewezen, waardoor de raadsheer niet langer de zaak kan behandelen. De overige wrakingsgronden zijn onbesproken gelaten, aangezien de toewijzing op deze grond al voldoende was.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
zaaknummer : 200.307.438/02
Beslissing van de wrakingskamer van 18 juli 2022
inzake het op 30 april 2022 ingediende wrakingsverzoek van
[verzoeker01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1985,
adres: [adres01] , [postcode01] [plaats01] ,
hierna: verzoeker.

1.Het geding

1.1.
In de strafzaak met parketnummer 23-002899-21 heeft verzoeker, na de zitting van 29 april 2022, op 30 april 2022 een verzoek gedaan tot wraking van mr. N.A. Schimmel, raadsheer in dit hof (hierna: de raadsheer).
1.2.
De raadsheer heeft bij e-mailberichten van 19 mei 2022 en 30 mei 2022 medegedeeld dat hij niet berust in het wrakingsverzoek en dat zijns inziens verzoeker niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn verzoek tot wraking omdat de raadsheer zich op de zitting van 29 april 2022 reeds had verschoond.
1.3.
De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft op 4 juli 2022 plaatsgevonden. Ter zitting zijn verzoeker en mr. D. Kruimel, advocaat-generaal bij het hof, verschenen. Zowel verzoeker als de advocaat-generaal heeft het woord gevoerd; de advocaat-generaal aan de hand van schriftelijke aantekeningen die zij heeft overgelegd.

2.De feiten en het procesverloop

2.1.
De hoofdzaak betreft het hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van 23 april 2019, waarbij verzoeker bij verstek is veroordeeld wegens overtreding van het bepaalde in artikel 72 van de Wet personenvervoer tot een geldboete van 95 euro, subsidiair 1 dag hechtenis.
2.2.
Op 16 februari 2022 heeft verzoeker, na ontvangst van het op 15 februari 2022 verzonden proces-verbaal van de openbare terechtzitting van 9 februari 2022 de raadsheer gewraakt. Het wrakingsverzoek is bij beslissing van 13 april 2022 van de wrakingkamer afgewezen.
2.3.
De zaak is opnieuw gepland voor inhoudelijke behandeling op 29 april 2022. Voor die zitting zijn verzoeker en een getuige opgeroepen. Bij brief van 25 april 2022, die op 26 april 2022 bij het hof is binnengekomen, heeft verzoeker aangekondigd dat hij op 25 april 2022 aangifte heeft gedaan jegens (onder andere) de raadsheer wegens “deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven”.
2.4.
Op 29 april 2022 is verzoeker ter terechtzitting verschenen. De raadsheer heeft direct na het openen van de (geplande) inhoudelijke behandeling van de zaak medegedeeld dat hij kennis heeft genomen van de aangifte en medegedeeld dat hij “gezien deze omstandigheid zich niet vrij voelt om de zaak van de verdachte vandaag onbevooroordeeld te kunnen behandelen”. Op een vraag van verzoeker antwoordde de raadsheer dat hij zich “impliciet verschoont”.

3.Het standpunt van verzoeker

3.1.
Het verzoekschrift van 30 april 2022 vermeldt vier wrakingsgronden, waarvan voor de hierna volgende beslissing van belang is de grond dat de raadsheer zich eerst na kennisname van de aangifte niet meer onbevangen voelde. Dit is inconsistent en niet ferm. De aangifte rust op een processuele beslissing die de raadsheer op 9 februari 2022 heeft gegeven. Als de raadsheer nog steeds zou menen dat zijn processuele beslissing juist zou zijn, zou hij zich de aangifte moeten laten welgevallen en weerstaan. Voor verschoning geldt bovendien dat op basis van de wet deze beslissing niet aan de raadsheer zelf voorligt.
3.2.
Verzoeker heeft op de zitting van de wrakingskamer aangevoerd dat hij persisteert bij de wrakingsgronden en heeft hij de wrakingsgronden nader toegelicht. Verzoeker heeft met name bovengenoemde wrakingsgrond nader geduid. Verzoeker stelt dat de raadsheer zichzelf (ook) niet meer onbevangen achtte en reeds daarom de zaak niet meer kan behandelen. Verzoeker verwees daarbij naar het proces-verbaal van de zitting van 29 april 2022.

4.De conclusie van de advocaat-generaal

4.1.
De advocaat-generaal heeft zich primair op het standpunt gesteld dat het verzoek tot wraking niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Subsidiair heeft de advocaat-generaal betoogd dat het verzoek tot wraking moet worden afgewezen.

5.Het oordeel van de wrakingskamer

5.1.
De wrakingskamer stelt voorop dat op grond van de Zaakstoedelingsregeling van het Gerechtshof Amsterdam een wisseling van raadsheer, nadat de naam van de raadsheer die de zaak behandelt aan partijen bekend is gemaakt, in beginsel niet meer mogelijk is, anders dan na een toegewezen formeel verschonings- of wrakingsverzoek. De wrakingskamer stelt vast dat de naam van de raadsheer aan verzoeker bekend was op het moment van de terechtzitting van 29 april 2022 en voorts dat de wrakingskamer geen verschoningsverzoek van de raadsheer heeft ontvangen. Er is aldus geen grond om verzoeker niet-ontvankelijk te verklaren in verband met een voorafgaande verschoning. Verzoeker is ontvankelijk in zijn wrakingsverzoek.
5.2
Artikel 512 Wetboek van Strafvordering (Sv) voorziet in de mogelijkheid dat op verzoek van de verdachte of het Openbaar Ministerie elk van de rechters die een zaak behandelen, wordt gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Bij de beoordeling van een beroep op de wrakingsgrond van artikel 512 Sv dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens de verdachte of het openbaar ministerie een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.3
Verzoeker doet ter onderbouwing van zijn wrakingsverzoek een beroep op de omstandigheid dat de raadsheer zich niet meer onbevangen achtte om over de zaak te kunnen oordelen. Dit blijkt ook uit het proces-verbaal van de terechtzitting waaruit volgt dat de raadsheer heeft gezegd dat door de omstandigheid dat jegens hem aangifte is gedaan, hij zich niet vrij voelt om de zaak onbevooroordeeld te kunnen behandelen. De wrakingskamer begrijpt uit die opmerking, dat de raadsheer meent dat hij de hoofdzaak niet zelf kan afdoen vanwege de omstandigheid dat als gevolg van de aangifte tegen hem zijn rechterlijke onpartijdigheid mogelijk schade lijdt.
5.4
De wrakingskamer stelt voorop dat het enkele feit dat aangifte jegens een rechter wordt gedaan, op zichzelf niet betekent dat dit de onpartijdigheid van desbetreffende rechter aantast, niet in objectieve zin en ook niet in die zin dat de aangever een objectief gerechtvaardigde vrees zou kunnen hebben dat die rechter vooringenomenheid jegens hem koestert. Nu de raadsheer echter zelf te kennen heeft gegeven dat hij zich niet vrij voelt om de zaak van de verdachte onbevooroordeeld te kunnen behandelen, kan de wrakingskamer niet anders oordelen dan dat minstgenomen de vrees dat de raadsheer vooringenomenheid jegens verzoeker koestert objectief gerechtvaardigd is. Om die reden wordt het verzoek tot wraking toegewezen.
5.5
Nu op deze grond het wrakingsverzoek wordt toegewezen, kunnen de overige gronden onbesproken blijven.

6.De beslissing

De wrakingskamer:
wijst het verzoek tot wraking van mr. N.A. Schimmel toe.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.V.T. de Bie, J.F. Aalders en J. Piena, in tegenwoordigheid van mrs. A.M. ten Bosch-Gerritsen en S. Pesch, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 18 juli 2022.
Mrs. A.V.T. de Bie, J. Piena en A.M. ten Bosch-Gerritsen zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.