ECLI:NL:GHAMS:2022:2670

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 september 2022
Publicatiedatum
14 september 2022
Zaaknummer
200.311.475/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van minderjarige met ernstige ontwikkelingsbedreiging en gezondheidsrisico's

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 13 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van de minderjarige [kind 1]. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft de bestreden beschikking van de kinderrechter aangevochten, waarin [kind 1] onder toezicht is gesteld van de gecertificeerde instelling Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (de GI) vanwege een ernstige ontwikkelingsbedreiging. De ondertoezichtstelling is ingesteld op 30 maart 2022 en zou duren tot 30 maart 2023. De vader betwistte de noodzaak van de ondertoezichtstelling en stelde dat hij voldoende zorg voor [kind 1] biedt, terwijl de raad voor de kinderbescherming de ondertoezichtstelling verdedigde, wijzend op de aanhoudende zorgen over de ontwikkeling en gezondheid van [kind 1].

De feiten tonen aan dat [kind 1] sinds de echtscheiding van de ouders bij de vader woont en dat er in het verleden al zorgen waren over haar welzijn, met name in relatie tot de omgang met de moeder. De moeder heeft in het verleden beperkte omgang gehad met [kind 1], en er zijn zorgen over de gezondheid van [kind 1] in verband met haar diabetes. Het hof heeft vastgesteld dat de vader aanvankelijk niet bereid was om de noodzakelijke hulpverlening te accepteren, wat heeft geleid tot een verslechtering van de situatie van [kind 1].

Het hof concludeert dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk blijft, gezien de ernst van de ontwikkelingsbedreiging en de gezondheidsrisico's voor [kind 1]. De beslissing van de kinderrechter om de ondertoezichtstelling te handhaven is dan ook bekrachtigd. Het hof benadrukt dat de ouders begeleiding nodig hebben om de omgang tussen [kind 1] en de moeder te verbeteren en om de gezondheid van [kind 1] adequaat te waarborgen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.311.475/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/326191 / JU RK 22-435
Beschikking van de meervoudige kamer van 13 september 2022 inzake
[de vader],
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. I.M. Thieme te Zaandam,
en
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- de minderjarige [kind 1] (hierna te noemen: [kind 1] );
- de gecertificeerde instelling Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna te noemen: de GI).
Als informant is aangemerkt:
- [de moeder] (hierna te noemen: de moeder).

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de kinderrechter), van 30 maart 2022, schriftelijk vastgesteld op 11 april 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij het hof zijn de volgende stukken ingekomen:
- het beroepschrift van de vader, op 9 juni 2022;
- het verweerschrift van de raad, op 21 juli 2022;
- een brief van de GI van 2 augustus 2022.
2.2
Het hof heeft [kind 1] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft daar geen gebruik van gemaakt.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 18 augustus 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw D.M. van Dijk;
- de GI, vertegenwoordigd door een medewerker;
- mr. F.R. Brouwer, advocaat van de moeder.
De moeder is niet in persoon verschenen.

3.De feiten

3.1
Tijdens het (inmiddels door echtscheiding ontbonden) huwelijk van de vader en de moeder (hierna gezamenlijk te noemen: de ouders) is [kind 1] geboren [in] 2010 te [plaats B] . Sinds de echtscheiding van de ouders heeft [kind 1] haar hoofdverblijf bij de vader. Sinds de beschikking van 2 juli 2020 van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, bekrachtigd bij beschikking van dit hof, oefent de vader alleen het gezag uit over [kind 1] .
3.2
De vader en de moeder zijn ook de ouders van:
- [kind 2] (hierna: [kind 2] ), geboren [in] 2004;
- [kind 3] , geboren [in] 2005;
- [kind 4] (hierna: [kind 4] ), geboren [in] 2005;
- [kind 5] (hierna: [kind 5] ), geboren [in] 2007.
Deze kinderen zijn uit huis geplaatst. De ouders hebben geen gezag meer over hen.
3.3
In de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Amsterdam van 24 juni 2015 is een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgelegd. Bepaald is dat de moeder [kind 1] eens per week vier uur bij zich heeft met dien verstande dat deze regeling onder begeleiding van een gezinsvoogd zo mogelijk kan worden uitgebreid.
3.4
Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 24 juni 2015 is [kind 1] onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling is nadien telkens verlengd, laatstelijk tot 22 september 2019.
3.5
De raad heeft op 12 november 2020, op verzoek van de rechtbank, een (aanvullend) rapport over de omgang tussen [kind 1] en de moeder uitgebracht. Bij beschikking van 23 december 2020 van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, is bepaald dat de vader de moeder eens per twee maanden door tussenkomst van een derde informeert over belangrijke aangelegenheden met betrekking tot [kind 1] en daarbij een recente foto van [kind 1] aan haar zal verstrekken. Daarnaast is de volgende omgangsregeling bepaald:
- [kind 1] heeft eenmaal per acht weken in het weekend een dag of een dagdeel omgang met de moeder bij haar broer [kind 4] . In overleg tussen de vader en de pleegouders van [kind 4] wordt afgesproken wanneer [kind 1] bij [kind 4] is. De pleegouders van [kind 4] nodigen de moeder vervolgens uit om omgang te hebben met [kind 1] . De vader brengt en haalt [kind 1] .
- [kind 1] heeft ook eenmaal per acht weken in het weekend een dag of een dagdeel omgang met de moeder in de omgeving van [plaats A] of op neutraal terrein. Deze omgangsmomenten worden bepaald in overleg tussen de vader en de pleegmoeder van [kind 5] , die vervolgens de moeder uitnodigt. De vader brengt [kind 1] naar de afgesproken locatie en haalt haar daar weer op.
3.6
De moeder is in hoger beroep gekomen van de beschikking van 23 december 2020. Bij beschikking van 9 november 2021 van dit hof is een raadsonderzoek gelast naar de mogelijkheden van een vaste omgangsregeling tussen de moeder en [kind 1] . Bij beschikking van dit hof van 9 augustus 2022 is de beschikking van 23 december 2020 vernietigd voor zover het de omgangsregeling betreft en is een omgangsregeling bepaald, met wijziging in zoverre van de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 24 juni 2015, waarbij [kind 1] bij de moeder thuis verblijft een keer per maand van vrijdagmiddag tot zondagavond en nader in te vullen in overleg met de GI met dien verstande dat deze regeling vanaf 9 augustus 2022 zal worden opgebouwd:
- de eerste drie omgangsmomenten vinden telkens één keer per maand in het weekend plaats bij de moeder thuis gedurende één dag, zonder overnachting;
- de daaropvolgende drie omgangsmomenten vinden telkens één keer per maand in het weekend plaats bij de moeder thuis gedurende twee dagen, met één overnachting;
- daarna worden de omgangsmomenten vormgegeven zoals door de raad geadviseerd, één keer per maand van vrijdagmiddag tot zondagavond bij de moeder thuis, waarbij de moeder zorgdraagt voor het (laten) halen en brengen van [kind 1] , met dien verstande dat de GI dient toe te zien op de veiligheid van [kind 1] bij de uitvoering van de omgangsmomenten en het halen en brengen. Voorts is aanvullend bepaald dat [kind 1] omgang met de moeder zal hebben bij de pleegouders van [kind 4] en bij de pleegouders van [kind 5] als [kind 1] daar op bezoek is, welke bezoeken in onderling overleg tussen de vader en de pleegouders van [kind 4] respectievelijk de pleegouders van [kind 5] worden afgesproken. De pleegouders van [kind 4] respectievelijk [kind 5] nodigen de moeder vervolgens uit om bij hen omgang te hebben met [kind 1] . De vader haalt en brengt [kind 1] .
3.7
Op 21 juli 2022 heeft de vader een schriftelijke aanwijzing gekregen van de GI die, kort samengevat, ziet op de medische verzorging van [kind 1] , op de inzet van ambulante opvoedondersteuning en een kindercoach en op structurele omgang tussen de moeder en [kind 1] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is [kind 1] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 30 maart 2022 tot 30 maart 2023.
4.2
De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het inleidend verzoek van de raad strekkende tot ondertoezichtstelling van [kind 1] af te wijzen, althans toe te wijzen voor een beperktere duur.
4.3
De raad verzoekt het hoger beroep van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Wettelijk kader
5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, BW van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
Standpunten
5.2
De vader is van mening dat [kind 1] onterecht onder toezicht is gesteld. Er is geen sprake van een ontwikkelingsbedreiging en voor zover die wel aanwezig zou zijn doet de vader er alles aan om die bedreiging weg te nemen. De vader belemmert het contact tussen [kind 1] en de moeder niet. De moeder kan contact hebben met [kind 1] maar het is niet aan de vader te wijten als de moeder niet naar [kind 5] of [kind 4] komt als [kind 1] daar is. Als al een ondertoezichtstelling nodig zou zijn dan niet voor een jaar maar voor een kortere duur zodat de gezinsmanager de uitwerking van de omgang zoals die is vastgelegd in de beschikking van dit hof van 9 augustus 2022 kan monitoren. De vader weet hoe hij moet omgaan met de diabetes van [kind 1] . Haar suikerwaarden kunnen ineens omhoog gaan, zonder dat daar een reden voor is. De vader vindt het vervelend dat steeds andere hulpverleners over de vloer komen.
5.3
De raad stelt zich op het standpunt dat [kind 1] terecht onder toezicht is gesteld. Het gezin is al jaren in beeld bij de GI en de raad. Er is sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging die niet kan worden weggenomen in het vrijwillig kader. [kind 1] heeft al jarenlang weinig contact met de moeder en wordt belast met het onderlinge wantrouwen tussen haar ouders. Daarnaast bestaan zorgen over de gezondheid van [kind 1] in verband met haar diabetes. [kind 1] is opgenomen geweest op de spoedeisende hulp met gevaarlijke bloedsuikerwaarden. Na de schriftelijke aanwijzing van 21 juli 2022 kon hulpverlening worden opgestart, zoals de wijkverpleging en de kindercoach waar de vader uiteindelijk toestemming voor heeft gegeven. De vader is onvoldoende bereid en in staat om onder eigen verantwoordelijkheid de ontwikkelingsbedreiging van [kind 1] weg te nemen en daadwerkelijk hulp te accepteren, aldus de raad.
5.4
De GI heeft ter zitting in hoger beroep aangegeven dat de wijkverpleging is opgestart en dat zij [kind 1] uitleg geven over de wijze waarop zij met haar diabetes moet omgaan en haar begeleiden in het bijhouden en berekenen van de daarbij behorende waarden en te ondernemen acties. De vader legt veel verantwoordelijkheid bij [kind 1] maar [kind 1] kan die verantwoordelijkheid niet volledig zelf dragen gelet op haar leeftijd en ontwikkeling.
5.5
Mr. Brouwer heeft namens de moeder ter zitting in hoger beroep aangegeven dat nog geen contact is opgenomen met de moeder naar aanleiding van de beschikking van 9 augustus 2022. Het is in het verleden wel eens voorgekomen dat de moeder niet naar [kind 4] of [kind 5] kon reizen maar de moeder doet er alles aan om [kind 1] zo vaak als mogelijk te zien.
Beoordeling
5.6
Beoordeeld moet worden of [kind 1] terecht onder toezicht is gesteld, of de gronden daarvoor ook thans nog aanwezig zijn en of deze maatregel ook nu nog nodig is. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is onder meer het volgende gebleken. [kind 1] heeft eerder van 24 juni 2015 tot 22 september 2019 onder toezicht gestaan. Toen bestond de ontwikkelingsbedreiging bij [kind 1] voornamelijk uit het feit dat zij geen contact met de moeder had. Deze ondertoezichtstelling is afgesloten toen er tussen hen regelmatig contact tot stand gekomen was. Door de moeder is vervolgens een procedure opgestart om een omgangsregeling te laten bepalen waarbij [kind 1] gedurende een weekend bij haar thuis zou kunnen verblijven omdat de moeder [kind 1] alleen bij de pleegouders van [kind 5] of [kind 4] zag. Dit hof heeft in het kader van die procedure in november 2021 de raad verzocht onderzoek te doen naar de vraag of en in hoeverre een vaste omgangsregeling tussen de moeder en [kind 1] mogelijk is. De raad heeft dat onderzoek uitgebreid naar een beschermingsonderzoek omdat de raad geen mogelijkheden zag tot een uitvoerbare omgangsregeling tussen [kind 1] en de moeder zonder dat er hulpverlening in het gedwongen kader betrokken zou zijn. Op basis van dit rapport heeft de kinderrechter bij de bestreden beschikking de ondertoezichtstelling uitgesproken. Daarna zijn diverse zorgmeldingen over de situatie rond [kind 1] gedaan door onder andere de school van [kind 1] die meerdere keren zorgen heeft geuit over het verloop van haar diabetes. [kind 1] kwam vaak met weinig eten naar school, bleek te lang geen insuline gespoten te hebben en had veel te hoge bloedsuikerwaarden. Op 27 april 2022 is [kind 1] ernstig ziek opgenomen op de spoedeisende hulp van het ziekenhuis en heeft ook het ziekenhuis een zorgmelding gedaan, waarbij werd aangegeven dat dat dit voorkomen had kunnen worden door eerdere adequate zorg. De kinderarts heeft toen geadviseerd wijkverpleging in te zetten maar dit werd aanvankelijk door de vader geweigerd. De vader ging uiteindelijk, na de schriftelijke aanwijzing van 21 juli 2022, akkoord met wijkverpleging en de wijkverpleging is op 2 augustus 2022 gestart. Zij komen nu drie keer per dag langs om [kind 1] te begeleiden met het prikken en het bijhouden van de koolhydraten. Daarnaast wordt ambulante opvoedondersteuning voor de vader ingezet en een kindercoach voor [kind 1] .
5.7
Het hof is van oordeel dat ten tijde van de bestreden beschikking en ook nu nog sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging bij [kind 1] . Ten tijde van de bestreden beschikking bestond deze uit problemen rondom de omgang van [kind 1] met haar moeder, die moeizaam verliep en waarbij contactverlies tussen de moeder en [kind 1] dreigde. Deze ontwikkelingsbedreiging bestaat nog altijd. Gebleken is dat het de ouders lastig lukt om de voor [kind 1] van belang geachte uitbreiding van de omgang tussen [kind 1] en de moeder daadwerkelijk te laten plaatsvinden. Teneinde de omgang uit te breiden en structureel, regelmatig en op voor [kind 1] veilige basis te laten verlopen, hebben de ouders de begeleiding van de gezinsmanager nodig. Dit geldt te meer nu dit hof op 9 augustus 2022 heeft bepaald dat verdere opbouw van de omgang zal plaatsvinden onder regie van de GI. Bovendien zijn er, naast de zorgen over de omgang, ernstige bedreigingen voor de gezondheid van [kind 1] . Hoewel de vader heeft aangevoerd dat hij er alles aan doet om [kind 1] de juiste zorg en begeleiding te bieden en hierin de beste bedoelingen heeft, heeft hij het advies van de kinderarts om wijkverpleging in te schakelen aanvankelijk afgewezen. [kind 1] is nog jong en begint te puberen, waardoor extra aansturing en controle nodig is om de behandeling van haar diabetes stabiel te houden. Uit de zorgmeldingen van school en het ziekenhuis leidt het hof af dat de vader die aansturing en controle onvoldoende alleen kan geven. De vader is pas akkoord gegaan met wijkverpleging nadat de GI een schriftelijke aanwijzing heeft gegeven maar heeft nog ter zitting in hoger beroep verklaard dat hij moeite ermee heeft dat er dagelijks mensen bij hem over de vloer komen om hulp te bieden. Daarnaast heeft hij verklaard dat hij het niet noodzakelijk vindt dat ook hij begeleiding krijgt om [kind 1] te kunnen ondersteunen bij de behandeling van haar diabetes. De vader miskent daarmee de ernst van de problemen van [kind 1] , die hebben geleid tot de opname op 27 april 2022. Gelet hierop acht het hof hulpverlening in een gedwongen kader van een ondertoezichtstelling ook nu nog noodzakelijk. Voor een kortere duur van de ondertoezichtstelling is, gelet op genoemde omstandigheden, geen plaats.
5.8
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.F.G.H. Beckers, mr. M.T. Hoogland en mr. M. Perfors, in tegenwoordigheid van de griffier en is op 13 september 2022 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.