ECLI:NL:GHAMS:2022:2665

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 september 2022
Publicatiedatum
13 september 2022
Zaaknummer
200.308.417/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag van de moeder over minderjarige in het belang van de ontwikkeling van het kind

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 13 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar minderjarige dochter. De moeder, die alleen het gezag uitoefende, verzocht om de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 19 juli 2022 te vernietigen, waarin het gezag werd beëindigd en de GI tot voogd werd benoemd. Het hof oordeelde dat aan de voorwaarden voor gezagsbeëindiging was voldaan en dat het in het belang van het kind noodzakelijk was om het gezag te beëindigen. De moeder had eerder erkend dat er gronden waren voor gezagsbeëindiging, maar deed een beroep op de discretionaire bevoegdheid van de rechter om het gezag in stand te laten. Het hof oordeelde echter dat de belangen van het kind, dat duidelijkheid nodig heeft over haar opgroeisituatie, zwaarder wegen dan de wens van de moeder om het gezag te behouden. De moeder had in het verleden veelvuldig de maatregelen betwist en de samenwerking met de GI verliep moeizaam. Het hof benadrukte dat de gezagsbeëindiging gerechtvaardigd was en geen schending van artikel 8 EVRM met zich meebracht. De beschikking van de rechtbank werd bekrachtigd, en het hof droeg de griffier op om een afschrift van de uitspraak toe te zenden aan de rechtbank Amsterdam voor het openbaar register.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.308.417/01
Zaaknummer rechtbank: C/13/706558 / FARK 21/5387
Beschikking van de meervoudige kamer van 13 september 2022 inzake
[de moeder] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. E.L. de Craen te 's-Gravenhage,
en
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Amsterdam,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden zijn mede aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] );
- de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna te noemen: de GI).
Als informant zijn aangemerkt:
- [X] en [Y] (hierna te noemen: de pleegouders).

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank), van 12 januari 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij het hof zijn de volgende stukken ingekomen:
- het beroepschrift van de moeder, op 23 maart 2022;
- een brief van de raad van 9 augustus 2022 met een bijlage.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 18 augustus 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door de heer V Aelbers;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanager;
- de pleegmoeder.
2.3
Ter mondelinge behandeling heeft mr. De Craen een beschikking van de rechtbank van 19 juli 2022 overgelegd.

3.De feiten

3.1
Verzoekster is de moeder van [minderjarige] , geboren [in] 2011 te [plaats A] . Tot aan de bestreden beschikking oefende de moeder alleen het gezag uit over [minderjarige] .
3.2
Bij beschikking van de kinderrechter van 5 juli 2016 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI en is een machtiging tot uithuisplaatsing verleend. In de loop van 2017 is de uithuisplaatsing beëindigd. De ondertoezichtstelling liep af op 5 juli 2018.
3.3
Bij beschikking van de kinderrechter van 23 april 2020 is [minderjarige] opnieuw onder toezicht gesteld en is tevens een machtiging tot uithuisplaatsing verleend. Deze maatregelen zijn nadien telkens verlengd, voor het laatst tot 23 januari 2022.
3.4
[minderjarige] verblijft sinds 10 juli 2021 in een perspectief biedend pleeggezin in [plaats B] ; zij zal binnenkort met het pleeggezin meeverhuizen naar [plaats C] .
3.5
Bij beschikking van 19 juli 2022 van de rechtbank is een omgangsregeling bepaald waarbij de moeder vanaf dat moment elke maand twee uur begeleide omgang heeft met [minderjarige] op het kantoor van Vitree in [plaats B] . Zodra de therapie van start gaat wordt binnen een jaar toegewerkt naar uitbreiding van de omgang, indien mogelijk in het belang van [minderjarige] , gedurende een dag en een nacht per maand. Daarnaast is bepaald dat de moeder elke maand informatie zal ontvangen, zoals enige foto’s van [minderjarige] , en een maandoverzicht van haar bezigheden en ontwikkeling.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, op de daartoe strekkende verzoeken van de raad, het gezag van de moeder over [minderjarige] beëindigd en is de GI tot voogd over [minderjarige] benoemd.
4.2
De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en de verzoeken van de raad alsnog af te wijzen.
4.3
De raad heeft ter zitting in hoger beroep verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Wettelijk kader
5.1
Ingevolge artikel 1:266, eerste lid, onder a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechtbank het gezag van een ouder over een minderjarige beëindigen indien die minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn.
Standpunten
5.2
De moeder is van mening dat de rechtbank ten onrechte haar gezag over [minderjarige] heeft beëindigd. Er is weliswaar voldaan aan de gronden voor een gezagsbeëindiging maar de moeder doet een beroep op de discretionaire bevoegdheid van de rechter om haar gezag in stand te laten. De moeder accepteert de plaatsing van [minderjarige] in het pleeggezin en het feit dat [minderjarige] daar zal opgroeien. Een gezagsbeëindiging is dus niet nodig. De moeder belemmert de gezagsbeslissingen niet. In deze situatie is een gezagsbeëindiging in strijd met artikel 8 EVRM. De brief van de raad van 9 augustus 2022 bevat allerlei onwaarheden. De samenwerking met de gezinsmanager verloopt stroef en de moeder voelt zich buitengesloten. De moeder wil serieus genomen worden en wil meer betrokken worden bij het leven van [minderjarige] .
5.3
De raad stelt zich op het standpunt dat de rechtbank een juiste beslissing heeft genomen. Om het ouderlijk gezag te kunnen uitoefenen moet de moeder actief en op basis van actuele informatie de samenwerking aangaan met de gezinsmanager. De onvoorspelbaarheid van de moeder staat hieraan soms in de weg. Het voortduren van de maatregelen van ondertoezichtstelling met machtiging tot uithuisplaatsing is niet passend. Deze maatregelen zijn gericht op terugplaatsing en daar is bij [minderjarige] geen sprake van. Het is belangrijk dat [minderjarige] duidelijkheid krijgt over waar zij gaat opgroeien. De voogd zal wel de moeder-dochterrelatie moeten beschermen omdat de moeder een van de belangrijkste personen in het leven van [minderjarige] is.
5.4
De GI heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat de samenwerking met de moeder stroef verloopt. De moeder wordt snel emotioneel in een gesprek en dan loopt zij weg en is niet meer bereid om het gesprek te hervatten. Het gedrag van de moeder is onvoorspelbaar. Zij heeft tegen [minderjarige] verteld dat zij drie maanden naar Suriname ging terwijl was afgesproken dat gezamenlijk zou worden bekeken hoe dit het beste tegen [minderjarige] kon worden gezegd. De gezinsmanager heeft contact opgenomen met de persoonlijk begeleider van de moeder om af te stemmen of zij, ter ondersteuning, bij de overleggen met de moeder aanwezig kan zijn. [minderjarige] start binnenkort met speltherapie.
5.5
De pleegmoeder heeft ter zitting in hoger beroep verteld dat zij op ziet tegen de omgangsmomenten tussen [minderjarige] en de moeder als de moeder in een slechte bui is. [minderjarige] is een gevoelig meisje en voelt het als er iets gaande is en de mensen om haar heen spanningen ervaren. Zo voelt zij bijvoorbeeld ook dat deze zaak ter zitting in hoger beroep behandeld wordt. Het gaat goed met [minderjarige] en zij doet het goed op school, aldus de pleegmoeder.
Beoordeling
5.6
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is onder meer het volgende gebleken. In de opvoedsituatie bij de moeder heeft [minderjarige] onveiligheid gekend; zij werd geslagen en de moeder schold en schreeuwde tegen haar. Sinds 2017 heeft de moeder begeleiding via Mentrum voor haar emotieregulatie. Mentrum heeft bij de moeder de diagnose van onder andere PTSS en zwakbegaafdheid gesteld. Na een eerdere uithuisplaatsing is [minderjarige] in 2017 weer bij de moeder gaan wonen; zij hebben ook samen in een moeder-en-kindhuis verbleven. In december 2018 bleek de situatie bij de moeder thuis niet langer houdbaar. [minderjarige] is toen eerst in een netwerkpleeggezin geplaatst, vervolgens weer korte tijd terug naar de moeder gegaan en sinds oktober 2019 woont zij niet meer bij de moeder. In het verleden zijn diverse hulpverlenende instanties, zoals Timon, Mentrum, Spirit en Samen Doen betrokken geweest. [minderjarige] heeft in diverse pleeggezinnen verbleven en woont sinds 10 juli 2021 in een perspectiefbiedend pleeggezin waar zij zich goed ontwikkelt. De samenwerking tussen de gezinsmanager en de moeder verloopt stroef. Er is een diagnostisch onderzoek uitgevoerd bij [minderjarige] en speltherapie wordt opgestart.
5.7
De moeder erkent dat is voldaan aan de gronden voor een gezagsbeëindiging. Ook het hof is van oordeel dat voldaan is aan de voorwaarden voor een gezagsbeëindiging. De moeder heeft het hof verzocht gebruik te maken van zijn discretionaire bevoegdheid zodat zij het gezag over [minderjarige] kan behouden. Het hof zal hiervan echter geen gebruik maken. Het hof is het met de raad eens dat het voor [minderjarige] belangrijk is dat duidelijkheid komt over de vraag waar zij zal opgroeien. Haar belang om duidelijkheid te krijgen weegt zwaarder dan de wens van de moeder om het gezag te behouden, waarbij de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing jaarlijks dienen te worden verlengd. Dat zou namelijk betekenen dat ieder jaar een toetsingsmoment plaatsvindt, wat telkens voor onzekerheid en spanning bij de pleegmoeder en dientengevolge ook bij [minderjarige] zorgt. Het hof acht dat niet in het belang van [minderjarige] maar ook niet in het belang van de moeder zelf. Zij zal zich dan namelijk ieder jaar moeten buigen over de vraag of zij nog onverkort achter de verzochte verlenging van de maatregelen staat. Daarbij komt dat de moeder de maatregelen in het verleden veelal heeft betwist en pas recent heeft uitgedragen dat zij zich neerlegt bij de uithuisplaatsing. Bovendien zijn de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing gericht op thuisplaatsing en daar is in de situatie van [minderjarige] geen sprake van. Zij zal opgroeien in het perspectiefbiedende pleeggezin. Het is belangrijk dat de plaatsing van [minderjarige] in het pleeggezin wordt bestendigd en dat zij vanuit die stabiele basis kan beginnen aan haar therapie. Bovendien blijft de samenwerking tussen de moeder en de GI moeizaam verlopen, hetgeen bijdraagt aan de onvoorspelbaarheid van moeders gedrag en handelen. Het ligt overigens op de weg van de moeder, maar ook op die van de GI, om in te zetten op een betere samenwerking. In dat opzicht acht het hof het verheugend dat de GI de begeleider van Timon bij de besprekingen met de moeder wil betrekken. De gezagsbeëindiging, en daarmee de inbreuk op het familie- en gezinsleven, is bij wet voorzien en is, gelet op al het voorgaande, gerechtvaardigd, zodat geen sprake is van schending van artikel 8 EVRM.
5.8
Het voorgaande wil niet zeggen dat de moeder geen rol van betekenis heeft in het leven van [minderjarige] . De moeder zal altijd een belangrijke rol in het leven van [minderjarige] blijven spelen, ook nu haar gezag over [minderjarige] is beëindigd. Het is zowel aan de moeder als aan de GI om een goede vorm te vinden voor deze rol. De beschikking van de rechtbank van 19 juli 2022 geeft daarvoor alvast een duidelijk kader.
5.9
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
draagt de griffier op krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Amsterdam, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het openbaar register.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.F.G.H. Beckers, mr. M.T. Hoogland en mr. M. Perfors, in tegenwoordigheid van mr. S.G. Risseeuw als griffier en is op 13 september 2022 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.