ECLI:NL:GHAMS:2022:266
Gerechtshof Amsterdam
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Ontbinding geregistreerd partnerschap met nevenvoorzieningen, hoofdverblijfplaats kind, zorgregeling, tijdelijk gebruiksrecht woning en partner- en kinderbijdrage
In deze zaak heeft de man hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Amsterdam, waarin het geregistreerd partnerschap tussen hem en de vrouw werd ontbonden. De man en de vrouw zijn het niet eens over de hoofdverblijfplaats van hun minderjarige dochter, de zorgregeling, en de financiële bijdragen die de man aan de vrouw moet betalen. De rechtbank had bepaald dat de dochter bij de vrouw zou wonen en dat de man een maandelijkse bijdrage van € 583,- voor de dochter en € 2.582,- voor de vrouw moest betalen. De man verzet zich tegen deze beslissingen en vraagt om een zorgregeling waarbij de dochter de helft van de tijd bij hem verblijft.
Tijdens de zittingen in hoger beroep is gebleken dat de man zich aanvankelijk verzette tegen de ontbinding van het partnerschap, maar later heeft aangegeven dat hij zich niet langer verzet. Het hof heeft de ontbinding van het geregistreerd partnerschap bevestigd en zich vervolgens gericht op de nevenvoorzieningen. Het hof heeft de belangen van de minderjarige vooropgesteld en geconcludeerd dat het hoofdverblijf van de dochter bij de vrouw moet blijven, gezien haar stabiliteit en de zorg die zij biedt. De zorgregeling is vastgesteld zodat de dochter om de twee weken bij de man verblijft.
Wat betreft de financiële bijdragen heeft het hof de maandelijkse bijdrage voor de dochter vastgesteld op € 441,- en voor de vrouw op € 1.536,-, met ingang van de datum van inschrijving van de ontbinding van het geregistreerd partnerschap. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het hof heeft de eerdere beschikking van de rechtbank voor het overige bekrachtigd.