ECLI:NL:GHAMS:2022:2613
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Ontslag op staande voet en billijke vergoeding in arbeidsgeschil met familiebedrijf
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de kantonrechter in Amsterdam, waarin het ontslag op staande voet van de werknemer [geïntimeerde] door de werkgever [appellante] werd beoordeeld. De kantonrechter had geoordeeld dat het ontslag onterecht was gegeven en had [appellante] veroordeeld tot betaling van een billijke vergoeding, transitievergoeding en andere vergoedingen. Het hof oordeelt dat het ontslag op staande voet niet terecht is gegeven, omdat er geen objectieve dringende reden was. Het hof bekrachtigt de beslissing van de kantonrechter dat [geïntimeerde] recht heeft op een billijke vergoeding van € 13.732,92 bruto, maar wijzigt de toekenning van de transitievergoeding naar € 5.629,82 bruto. Het hof oordeelt dat de gedragingen van [geïntimeerde] niet ernstig verwijtbaar waren en dat hij recht heeft op de transitievergoeding. De vorderingen van [geïntimeerde] met betrekking tot de vergoeding voor niet-genoten vakantie-uren worden afgewezen, omdat hij onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor zijn claims. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.