ECLI:NL:GHAMS:2022:2592

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 september 2022
Publicatiedatum
6 september 2022
Zaaknummer
200.308.207/ 01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om lagere dwangsom bij omgangsregeling tussen ouders na scheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 6 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over een omgangsregeling tussen een vader en zijn dochter, geboren uit een in 2018 verbroken relatie. De vrouw, verzoekster in principaal hoger beroep, verzocht om een lagere dwangsom die was opgelegd door de rechtbank voor het niet naleven van de omgangsregeling. De rechtbank had eerder bepaald dat de vrouw een dwangsom van € 250,- per keer verschuldigd was, met een maximum van € 10.000,-. De man, verweerder in principaal hoger beroep, had verzocht om handhaving van deze dwangsom en zelfs om verhoging naar € 500,- per keer, met een maximum van € 65.000,-. Tijdens de mondelinge behandeling op 29 juli 2022 werd duidelijk dat er sinds april 2022 geen omgang meer had plaatsgevonden, wat leidde tot bezorgdheid over de veiligheid van de minderjarige. Het hof oordeelde dat, gezien de omstandigheden, de dwangsom moest worden verlaagd naar € 50,- per keer, met een maximum van € 3.000,-. De beslissing van de rechtbank werd in zoverre vernietigd, en de kosten van de procedure werden gecompenseerd. Het hof benadrukte het belang van het hervatten van de omgangsregeling voor de ontwikkeling van de minderjarige.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.308.207/ 01
Zaaknummer rechtbank: C/13/694321 / FA RK 20-8306
Beschikking van de meervoudige kamer van 6 september 2022 in de zaak van
[de vrouw] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in principaal hoger beroep,
verweerster in incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. F.J. Donze te Amsterdam,
en
[de man] ,
wonende te [plaats A] ,
verweerder in principaal hoger beroep,
verzoeker in incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. S. Rahimzadeh te Amsterdam.
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
De Raad voor de Kinderbescherming,
locatie: [plaats A] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 15 december 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer en hersteld bij beschikking van 2 maart 2022.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vrouw is op 14 maart 2022 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 15 december 2021, zoals hersteld bij beschikking van 2 maart 2022.
2.2
De man heeft op 13 mei 2022 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3
De vrouw heeft op 24 juni 2022 een verweerschrift in het incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 29 juli 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw V.A.S. Regout.

3.De feiten

3.1
Uit de (in 2018 verbroken) relatie van de vrouw en de man is [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ) geboren [in] 2014. [minderjarige] woont bij de vrouw.
Bij de – in zoverre niet – bestreden beschikking heeft de rechtbank de man toestemming gegeven om [minderjarige] te erkennen. Het verzoek van de man om hem mede met het gezag over [minderjarige] te belasten is afgewezen.
3.2
Bij vonnis in kort geding van 25 november 2020 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam een voorlopige omgangsregeling vastgesteld tussen de man en [minderjarige] van (na een opbouw) een zondag per twee weken van 10.00 uur tot 17.00 uur bij de man thuis, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,- voor iedere keer dat de regeling niet wordt nageleefd door de vrouw tot een maximum van € 10.000,-.
Bij arrest van 18 januari 2022 van dit hof is het vonnis van 25 november 2020 bekrachtigd.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover in hoger beroep van belang, in het kader van een omgangsregeling bepaald dat de man [minderjarige] bij zich zal hebben eens in de twee weken van vrijdag uit school tot zondag 17.30 uur, waarbij de man haar op vrijdag ophaalt van school en haar op zondag aan het einde van de middag naar de vrouw terugbrengt. Aanvullend is bepaald, bij de herstelbeschikking van 2 maart 2022, dat de vrouw aan de man een dwangsom van € 250,- verschuldigd is voor iedere keer dat zij zich niet aan de vastgestelde omgangsregeling houdt, met een maximum van € 10.000,-.
Deze beschikking is gegeven op het verzoek van de man tot uitbreiding van de omgangsregeling, met de bepaling dat de vrouw een dwangsom verbeurt van € 500,- per keer dat zij zich niet aan de regeling houdt, met een maximum van € 65.000,-.
4.2
De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, het verzoek van de man ten aanzien van de dwangsom af te wijzen.
Ter zitting in hoger beroep heeft de vrouw haar verzoek in die zin aangevuld, dat zij subsidiair verzoekt dat het hof de dwangsom in goede justitie op een lager bedrag dan € 250,- zal bepalen.
4.3
De man verzoekt het verzoek van de vrouw af te wijzen.
In incidenteel hoger beroep verzoekt hij, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, zijn verzoek dat de vrouw een dwangsom verbeurt van € 500,- per keer dat zij zich niet aan de regeling houdt, met een maximum van € 65.000,- toe te wijzen, met veroordeling van de vrouw in de kosten van de procedure.
4.4
De vrouw verzoekt de verzoeken van de man af te wijzen.
5. De motivering van de beslissing
5.1
Ter beoordeling aan het hof ligt voor de dwangsom die door de rechtbank is verbonden aan naleving door de vrouw van de omgangsregeling tussen de man en [minderjarige] . De vrouw wenst geen, althans een lagere dwangsom dan door de rechtbank is bepaald, terwijl de man wil dat de dwangsom op een hoger bedrag wordt bepaald, te weten het bedrag dat door hem bij de rechtbank was verzocht.
5.2
Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat sinds ongeveer drie maanden geen omgang meer heeft plaatsgevonden tussen de man en [minderjarige] . Volgens de man heeft hij in samenspraak met het Ouder- en Kindteam (OKT) besloten [minderjarige] even rust te gunnen. Dit besluit is gevolgd op een incident op 12 april 2022, waarbij de man de moeder van de vrouw zou hebben bedreigd en vernielingen zou hebben gepleegd terwijl [minderjarige] daarvan getuige was. Volgens de vrouw is [minderjarige] sindsdien bang voor de man en vreest [minderjarige] dat hij de vrouw wat aan zal doen. De vrouw heeft [minderjarige] aangemeld bij Slachtofferhulp, voor het traject “Ik ben nu”, waarin gekeken zal worden of, en zo ja hoe omgang weer gestart kan worden. De moeder van de vrouw heeft bij de politie aangifte gedaan tegen de man.
De man heeft ter zitting verklaard dat het OKT binnenkort een herstelgesprek zal plannen tussen hem en [minderjarige] .
5.3
De raad heeft zich ter zitting onthouden van advies over de (hoogte van) de dwangsom. Wel heeft de raad met betrekking tot de omgang benadrukt dat deze zo snel mogelijk moet worden hervat. Het is volgens de raad dan ook zeer wenselijk dat het door de man genoemde herstelgesprek bij het OKT op korte termijn plaatsvindt. Hoe langer dat gesprek wordt uitgesteld, hoe meer de angst van [minderjarige] de kans krijgt om te groeien. In het incident van 12 april 2022, hoe spijtig ook, ziet de raad geen belemmering voor omgang.
5.4
Weliswaar ligt de (invulling van de) omgangsregeling zelf niet voor aan het hof, doch met de raad is het hof eens dat het in het belang van [minderjarige] is dat zo snel mogelijk een herstelgesprek plaatsvindt en dat samen met het OKT wordt gekeken hoe de omgang kan worden hervat. Mogelijk is daarbij hulp nodig, omdat het incident van 12 april 2022 [minderjarige] bang heeft gemaakt.
Met betrekking tot de dwangsom is het hof van oordeel dat, om zeker te stellen dat er (weer) omgang zal plaatsvinden, er een dwangsom aan de naleving van de omgangsregeling moet worden verbonden. Voordat het genoemde incident plaatsvond, was de bereidheid van de vrouw om mee te werken al twijfelachtig, maar sinds het incident is het aannemelijk dat de vrouw nog minder genegen zal zijn om mee te werken aan contactherstel omdat zij dat (thans) niet in het belang van [minderjarige] acht. Dat dit incident aan de man te wijten is, maakt dit oordeel niet anders, gelet op het belang van [minderjarige] bij omgang met haar vader, zoals door de raad is benadrukt. Aannemelijk is dat de vrouw ook vóór het incident niet steeds gegronde redenen had voor het geen doorgang laten vinden van de omgang. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep blijkt voldoende dat de vrouw een prikkel nodig heeft om de omgangsregeling na te komen aangezien nakoming voor haar niet vanzelfsprekend is en zij daartegen weerstand voelt. Dat de man ook niet steeds (volledig) de omgangsregeling is nagekomen, zoals door de vrouw nog is aangevoerd, doet daaraan niet af.
Het hof acht het in dit geval redelijk om de hoogte van de dwangsom beter in overeenstemming te laten zijn met de financiële omstandigheden van de vrouw, die thans een Participatiewet-uitkering ontvangt. Aan de door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling zal het hof dan ook, zoals door de vrouw subsidiair is verzocht, een lagere dwangsom verbinden dan door de rechtbank is bepaald, te weten een dwangsom van € 50,- per keer dat de vrouw zich niet aan die omgangsregeling houdt, met een maximum van € 3.000,-.
Het hof zal de beschikking van de rechtbank in zoverre vernietigen.
5.5
Gezien de aard en de uitkomst van de procedure is er geen aanleiding om de vrouw te veroordelen in de kosten van de procedure. Deze kosten zullen worden gecompenseerd.
5.6
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
In principaal hoger beroep
vernietigt de beschikking waarvan beroep ten aanzien van de aan de omgangsregeling verbonden dwangsom en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de vrouw aan de man een dwangsom van € 50,- (VIJFTIG EURO) verschuldigd is voor iedere keer dat zij zich niet aan de vastgestelde omgangsregeling houdt, met een maximum van € 3.000,- (DRIEDUIZEND EURO);
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte;
In incidenteel hoger beroep:
verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M.C. Louwinger-Rijk, mr. A.N. van de Beek en mr. C.M. Buitendijk, bijgestaan door mr. F.J.E. van Geijn als griffier, en is op 6 september 2022 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.