ECLI:NL:GHAMS:2022:2589

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 september 2022
Publicatiedatum
6 september 2022
Zaaknummer
200.311.506/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging verblijf in het kader van een machtiging uithuisplaatsing

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 6 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van het verblijf van de minderjarige [minderjarige]. De ouders, [de vader] en [de moeder], hebben in hoger beroep beroep aangetekend tegen de beschikking van de kinderrechter van 10 maart 2022, waarin toestemming werd verleend voor de uithuisplaatsing van [minderjarige] in een gezinshuis. De ouders verzoeken nu om de machtiging tot uithuisplaatsing te wijzigen, zodat [minderjarige] bij zijn tante kan wonen. De gecertificeerde instelling, de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (hierna: de GI), verzet zich tegen dit verzoek en stelt dat de huidige plaatsing in het gezinshuis in het belang van [minderjarige] is. Tijdens de mondelinge behandeling op 22 juli 2022 zijn de ouders, de GI, de tante en de Raad voor de Kinderbescherming verschenen. De Raad heeft geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen, omdat de plaatsing in het gezinshuis noodzakelijk is voor de ontwikkeling van [minderjarige]. Het hof heeft de argumenten van de ouders en de GI afgewogen en geconcludeerd dat de huidige zorgstructuur in het gezinshuis het beste aansluit bij de specifieke behoeften van [minderjarige]. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd en het verzoek van de ouders afgewezen. De ouders en de tante hebben wel aandacht gevraagd voor het belang van de familiebanden van [minderjarige], wat ook door het hof wordt erkend. De GI en het gezinshuis zijn bereid om omgang met de biologische familie te faciliteren.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie -en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.311.506/01
zaaknummer rechtbank: C/13/714540/ JERK 22-152
beschikking van de meervoudige kamer van 6 september 2022 in de zaak van
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
[de moeder] ,
hierna te noemen: de moeder,
beiden wonende te [plaats] ,
verzoekers in hoger beroep,
advocaat: mr. W.H. Boomstra te Amsterdam,
en
de gecertificeerde instelling de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te [plaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI.
Als belanghebbende is verder aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ).
Als informant is aangemerkt:
- [de tante] (hierna te noemen: de tante).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie [plaats] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kinderrechter) van 10 maart 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vader en de moeder (hierna ook samen te noemen: de ouders) zijn op 9 juni 2022 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 10 maart 2022.
2.2
De GI heeft op 12 juli 2022 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof is voorts het volgende stuk ingekomen:
- een bericht van de zijde van de ouders van 18 juli 2022 met als bijlage een e-mailbericht van de tante van 18 juli 2022.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 22 juli 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de ouders, bijgestaan door hun advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door de jeugdzorgwerker en een collega;
- de tante,
- de raad, vertegenwoordigd door de heer V.D. Aelbers.

3.De feiten

3.1
Uit de affectieve relatie van de ouders is [minderjarige] geboren [in] 2019.
De ouders oefenen sinds 6 juli 2020 gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige] .
3.2
[minderjarige] staat sinds 1 juli 2020 onder toezicht van de GI en is op grond van een daartoe strekkende machtiging vanaf diezelfde datum uit huis geplaatst. De ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing zijn telkens verlengd, beide laatstelijk tot 4 augustus 2023, zoals de GI ter zitting in hoger beroep heeft meegedeeld. [minderjarige verblijft] sinds 15 maart 2022 in een gezinshuis.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, op het verzoek van de GI, toestemming voor wijziging in het verblijf van [minderjarige] verleend en bepaald dat de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] geldt voor verblijf gedurende dag en nacht in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, te weten een gezinshuis, met ingang van 10 maart 2022 tot 4 augustus 2022.
4.2
De ouders verzoeken, met vernietiging van de bestreden beschikking, de toestemming te verlenen voor wijziging van het verblijf van [minderjarige] en te bepalen dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] geldt in een voorziening voor pleegzorg, te weten bij de tante, met veroordeling van de GI in de kosten van de procedure in beide instanties.
4.3
De GI verzoekt het hoger beroep van de ouders af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Het wettelijk kader
5.1
Op grond van artikel 1:265i lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) behoeft de GI toestemming van de kinderrechter voor wijziging in het verblijf van een minderjarige die ten minste een jaar door een ander dan de ouder is opgevoed en verzorgd als behorende tot zijn gezin. Op grond van lid 2 van dat artikel wordt de toestemming door de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling verleend en slechts afgewezen indien de kinderrechter dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk oordeelt.
De standpunten van de ouders, de GI en de tante
5.2
De ouders willen dat [minderjarige] na de vele wijziging van zijn verblijfplaats nu definitief bij zijn tante, [de tante] , de zus van de vader, wordt geplaatst. De ouders vinden het belangrijk dat [minderjarige] opgroeit binnen de familie en zijn ervan overtuigd dat een plaatsing bij de tante ook op de lange termijn beter voor [minderjarige] zal zijn dan de huidige plaatsing in het gezinshuis. De tante is met de nodige hulp in staat te zorgen de zorg te bieden die hij nodig heeft, aldus de ouders.
5.3
De GI verweert zich en stelt zich op het standpunt dat de plaatsing van [minderjarige] in het gezinshuis het meest in zijn belang is. [minderjarige] heeft vierentwintig uur per dag gespecialiseerde aandacht nodig. Het gezinshuis kan hem dit bieden. De screening van Enver heeft uitgewezen dat de tante niet de zorg kan bieden die [minderjarige] nodig heeft, aldus de GI.
5.4
De tante heeft in haar e-mailbericht van 18 juli 2022 en tijdens de zitting in hoger beroep verklaard dat zij voor [minderjarige] wil zorgen, dat zij daartoe in staat is en dat de hulpverlening die de GI voor het gezinshuis regelt, ook bij haar thuis ingezet kan worden. De tante is bereid om de extra zorg voor [minderjarige] van professionals te leren. Hiervoor heeft zij zelf Moments of Care al bereid gevonden. Het is voor [minderjarige] belangrijk dat hij opgroeit bij familie zodat hij leert waar hij vandaan komt, aldus de tante.
Het advies van de raad
5.5
De raad heeft tijdens de zitting in hoger beroep verklaard de plaatsing van [minderjarige] in het gezinshuis in zijn belang te vinden en heeft geadviseerd de bestreden beslissing te bekrachtigen. Daarnaast heeft de raad gemeld dat recent een onderzoek is gestart naar de gezagsbeëindiging van de ouders.
De beoordeling door het hof
5.6
Het hof onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat de plaatsing van [minderjarige] in het gespecialiseerde gezinshuis in zijn belang noodzakelijk is. Daartoe geldt het volgende. [minderjarige] heeft als baby te maken gehad met verwaarlozing en bevond zich regelmatig in onveilige situaties. Hij heeft in die periode ook onvoldoende dagstructuur gekregen. Beide ouders kamp(t)en met serieuze (verslavings)problematiek. Bij de uithuisplaatsing van [minderjarige] in juli 2020 werden signalen van verwaarlozing en onveilige hechting gezien. Uit de informatie van de GI in het plan van aanpak van 13 juni 2022, waarin de informatie van het gezinshuis waar [minderjarige] nu verblijft is opgenomen, en uit de verdere stukken in het dossier blijkt dat [minderjarige] een ontwikkelingsachterstand heeft in emotieregulatie, in zijn motoriek, op sociaal-emotioneel gebied en in zijn spraak/taalontwikkeling. [minderjarige] kent zijn fysieke grenzen met betrekking tot zijn energieniveau en eten nog steeds niet. Hoewel er vooruitgang is gezien in zijn hechting en ontwikkeling, krijgt [minderjarige] nog steeds woedeaanvallen als hij iets niet mag. Hij schreeuwt, huilt, slaat en schopt dan en laat zich vallen, waarbij hij zichzelf pijn doet, maar daaropvolgend geen emotie laat zien. [minderjarige] laat zich moeilijk begrenzen en is erg onrustig. Hij praat in een eigen taaltje en heeft moeite om zich taal eigen te maken. Zijn gedrag doet vermoeden dat hij traumatische ervaringen heeft opgedaan. [minderjarige] heeft veel aandacht, structuur en duidelijkheid nodig en zijn problematiek vraagt om intensieve, specialistische zorg en voortdurende nabijheid van zijn verzorgers. Waar zijn problematiek vandaan komt, is nog niet duidelijk, zodat er ook nog geen volledig beeld is van wat hij precies nodig heeft. Er is bij [minderjarige] een vermoeden van Foetaal Alcohol Syndroom (FAS). Bij beschikking van 15 januari 2021 heeft de rechtbank Amsterdam vervangende toestemming verleend voor onderzoek door de kinderarts op FAS en ook voor behandeling en controles met betrekking tot de astma van [minderjarige] , die regelmatig leidde tot ernstige benauwdheid en ziekenhuisopnames. Met het onderzoek op de aanwezigheid van FAS is eind maart 2022 een aanvang gemaakt, maar er is meer onderzoek nodig en dat onderzoek loopt nog.
[minderjarige] heeft op veel verschillende plekken gewoond en al vele wisselingen in verzorgers moeten meemaken. Eerdere pleegouders konden de zorg voor [minderjarige] niet meer dragen. Op 5 maart 2021 is hij tijdelijk geplaatst in een crisispleegezin. Die plaatsing is verlengd in afwachting van het resultaat van de screening van de tante als pleegouder. Toen dat resultaat in oktober 2021 negatief bleek, heeft de GI gekeken of [minderjarige] kon worden geplaatst in een pleeggezin dat in staat is om hem te bieden wat hij nodig heeft. Dat lukte niet, wel is toen het huidige gezinshuis gevonden dat kan voorzien in de specifieke opvoedbehoeftes van [minderjarige] . Het gezinshuis is gespecialiseerd in trauma, hechtingsproblematiek, FAS en bijkomende problematiek. Bij dit gezinshuis kan [minderjarige] verder opgroeien. In het voortgangsverslag van juli 2022 wordt [minderjarige] beschreven als een vrolijk en enthousiast jongetje. Zijn ontwikkeling op de verschillende gebieden is in dit verslag weergegeven, en vermeld is wat hem op die terreinen, afgestemd op wat hij aankan, wordt aangeboden. Naast de hiervoor vermelde aandachtsgebieden zijn er ook zorgen over [minderjarige] ’s cognitieve ontwikkeling, waarvoor een intelligentietest zal plaatshebben die ook inzicht in zijn spraak- en taalachterstand kan bieden.
Ten aanzien van de vraag of [minderjarige] in plaats van in het gezinshuis bij de tante had of zou moeten worden geplaatst, overweegt het hof als volgt. De uitkomst van de screening door Enver pleegzorg luidt dat de tante zeer betrokken is en het beste wil voor haar neefje. Zij heeft opvoedkwaliteiten en ervaring met het opvoeden van kinderen. Zij is bereid om te leren en de trainingsmogelijkheden van Enver te benutten. Er is een netwerk waar hulp kan worden gevraagd, en de ouders staan achter een plaatsing bij de tante. Daartegenover staat dat nog onduidelijk is wat er precies gevraagd wordt van een opvoeder van [minderjarige] . Wel is duidelijk dat als er niet goed wordt afgestemd op wat [minderjarige] nodig heeft, dit resulteert in problematisch gedrag dat al eerder tot een breakdown heeft geleid in een pleeggezin, zo is vermeld in de conclusie van de netwerkscreening. Ook als wel op de juiste manier wordt afgestemd, vraagt de verzorging van [minderjarige] veel van een opvoeder, en de ondersteuning vanuit pleegzorg zal niet voldoende zijn om daar goed bij te kunnen helpen. De tante heeft ervaring met het opvoeden van haar eigen kinderen en kleinkinderen, maar deze kinderen hebben anders dan [minderjarige] een veilige basis ervaren en vragen iets anders aan opvoeding dan wat [minderjarige] nodig heeft. Er is voor [minderjarige] continu aandacht en één-op-één begeleiding nodig. Enver vindt dat de kans van doorplaatsing overtuigend moet zijn en vindt het risico op het niet slagen van de plaatsing bij de tante en de schadelijke gevolgen die dit meebrengt voor de ontwikkeling van [minderjarige] te groot. Met de kinderrechter is het hof van oordeel dat er geen reden is te twijfelen aan de conclusie van de screening. De screening heeft op deugdelijke wijze plaatsgevonden en de uitkomst ervan is goed onderbouwd. Het hof neemt die dan ook tot uitgangspunt.
Ook als in aanmerking wordt genomen dat de tante samen met haar partner de zorg voor [minderjarige] op zich zou nemen, vraagt de opvoeding van [minderjarige] , gelet op zijn specifieke behoefte, een grote aanpassing in het leven van de tante en haar gezin. Ook daarin wordt een aanmerkelijk risico op het niet slagen van de plaatsing gezien. Aannemelijk is verder dat de rol die de tante vervult voor haar broer, de vader van [minderjarige] , zich slecht verdraagt met de opvoedersrol voor [minderjarige] , en dat dit een veiligheidsrisico kan vormen. De GI heeft nog een herscreening overwogen. Daarvan is in overleg met de gedragswetenschappers van Enver en de GI en met de pleegzorgwerker en de jeugdzorgwerker afgezien, omdat de kans dat de plaatsing bij de tante niet slaagt onverkort als te groot werd ingeschat. Gelet op de specifieke behoefte van [minderjarige] zal ook de door de tante geregelde ondersteuning van Moments of Care naar verwachting niet toereikend zijn om [minderjarige] te bieden wat hij nodig heeft en dit risico daarmee uit te sluiten.
Hoe begrijpelijk het ook is dat de ouders en de tante graag willen dat [minderjarige] in de familie opgroeit, de zorgbehoefte van [minderjarige] en de noodzaak van een stabiele, blijvende plek voor hem staan daaraan in de weg. Het hof is ervan overtuigd dat de tante zeker bereid is om veel op te geven ten behoeve van [minderjarige] , maar daarmee is het risico dat niet voldoende in de specifieke behoefte van [minderjarige] wordt voorzien en de plaatsing dus niet slaagt nog steeds te groot. Voorop staat dat moet worden vermeden dat [minderjarige] na deze plaatsing weer een nieuwe opvoedomgeving zou moeten krijgen. [minderjarige] verblijft nu op een plek waar hem de specialistische zorg en aandacht die hij nodig heeft wordt geboden. Ook als uit de verdere onderzoeken zou blijken dat er bij [minderjarige] sprake is van FAS, kan dit gespecialiseerde gezinshuis hem het nodige bieden en blijvend aansluiten bij zijn behoeftes.
Uit het voorgaande volgt dat de bestreden beschikking zal worden bekrachtigd.
5.7
De ouders en de tante vragen aandacht voor het belang van [minderjarige] om zijn familiebanden te kennen. Het hof maakt uit het behandelplan zoals dat is weergegeven in het voortgangsverslag van juli 2022 op dat zowel de GI als het gezinshuis dit eveneens belangrijk vinden voor [minderjarige] . Een van de doelen uit het zorgplan is dat [minderjarige] een ontspannen en positief omgangsmoment met zijn biologische familie heeft, en er zal omgang van [minderjarige] met de ouders en met de tante worden geregeld. Enver heeft in de conclusie van de netwerkscreening opgemerkt dat het van groot belang is dat [minderjarige] contact behoudt met het biologische systeem, zodat [minderjarige] weet waar hij vandaan komt, wat bevorderlijk is voor zijn identiteitsontwikkeling. Ook het hof acht dit contact van groot belang voor [minderjarige] en hoopt dat het de ouders lukt om de omgangsregeling na te komen en dat het de GI en het gezinshuis lukt om, ook op termijn, het contact met de tante en de overige familie in voldoende mate te faciliteren.
5.8
Gelet op de uitkomst van de procedure ziet het hof geen aanleiding de GI te veroordelen in de proceskosten. Het hierop betrekking hebbende verzoek van de ouders zal worden afgewezen.
5.9
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.N. van de Beek, mr. A. van Haeringen en mr. J.F. Miedema, in tegenwoordigheid van mr. W.J. Boon als griffier, en is op 6 september 2022 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.