ECLI:NL:GHAMS:2022:257
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep kort geding
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep kort geding inzake kinderalimentatie en spoedeisend belang
In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding betreffende kinderalimentatie. De man is in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam, waarin hij werd veroordeeld om € 220,00 per maand te betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige zoon. De man betwist de spoedeisendheid van de vordering en stelt dat de vrouw geen noodsituatie heeft, aangezien zij een bijstandsuitkering ontvangt. Het hof oordeelt dat het spoedeisend belang niet alleen afhankelijk is van de financiële situatie van de vrouw, maar ook van de aard van de vordering, namelijk het verstrekken van levensonderhoud voor het minderjarige kind.
De man heeft vier grieven ingediend tegen het vonnis van de voorzieningenrechter. Hij stelt dat de oorspronkelijke vordering niet goed onderbouwd was en dat de voorzieningenrechter te actief heeft opgetreden door de behandeling aan te houden. Het hof oordeelt dat de voorzieningenrechter de vrijheid heeft om een voorlopige alimentatie vast te stellen op basis van de beschikbare informatie. De man heeft in hoger beroep niet voldoende financiële gegevens overgelegd om zijn grieven te onderbouwen.
Uiteindelijk concludeert het hof dat de grieven van de man falen en dat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd. De kosten van de procedure in hoger beroep worden gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt.