ECLI:NL:GHAMS:2022:2527
Gerechtshof Amsterdam
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Opheffing van bewind in het kader van de geestelijke en lichamelijke toestand van de rechthebbende
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 30 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de opheffing van het bewind van de rechthebbende, geboren op 25 juni 1991. De rechthebbende was in hoger beroep gekomen van een eerdere beschikking van de kantonrechter van 20 april 2021, waarin zijn verzoek om het bewind op te heffen was afgewezen. De rechthebbende, die (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt is en een Wajonguitkering ontvangt, stelde dat zijn situatie inmiddels stabiel is en dat hij over voldoende vaardigheden beschikt om zijn financiën zelf te regelen. Hij voerde aan dat hij ondersteuning kan krijgen van zijn ouders en zijn advocaat, en dat er geen sprake meer is van problematische schulden.
Het hof heeft echter geoordeeld dat de rechthebbende onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de gronden voor het bewind niet meer aanwezig zijn. De rechthebbende heeft nagelaten informatie te verstrekken over zijn geestelijke toestand ten tijde van de onderbewindstelling en op het moment van de zitting. Het hof wees op eerdere problemen met zijn bankrekening, die geblokkeerd was vanwege oplichting, en concludeerde dat de rechthebbende niet in staat is om zijn financiën op de juiste wijze te beheren. De geboden ondersteuning door zijn ouders en advocaat werd als onvoldoende waarborg gezien voor zijn financiële zelfredzaamheid.
Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking bekrachtigd en het verzoek van de rechthebbende om het bewind op te heffen afgewezen. De rechthebbende kan mogelijk in overleg met de bewindvoerder tot afspraken komen voor de toekomst, maar op dit moment is er geen basis voor opheffing van het bewind.