ECLI:NL:GHAMS:2022:2523

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 augustus 2022
Publicatiedatum
30 augustus 2022
Zaaknummer
200.307.850/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek tot eenhoofdig gezag bij vader in het belang van de minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 30 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake het verzoek van de moeder om haar eenhoofdig gezag over haar minderjarige kind, [minderjarige 1], te herstellen. De vader had eerder het eenhoofdig gezag gekregen, wat leidde tot een situatie waarin de moeder geen contact meer had met [minderjarige 1]. Het hof heeft vastgesteld dat er al jaren geen contact is geweest tussen de moeder en de minderjarige, wat een belangrijke factor is in de beslissing. De moeder heeft aangevoerd dat de vader de minderjarige indoctrineert en dat zij geen informatie ontvangt over de ontwikkeling van haar kind. De vader daarentegen heeft betoogd dat het goed gaat met [minderjarige 1] en dat hij rust heeft gevonden in de huidige situatie. Het hof heeft de belangen van de minderjarige afgewogen en geconcludeerd dat het in het belang van [minderjarige 1] is dat de vader met het eenhoofdig gezag blijft belast. De moeder is niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek om een informatieregeling, omdat dit verzoek niet eerder in eerste aanleg was ingediend. De beslissing van de rechtbank is bekrachtigd, waarbij het hof benadrukt dat de beëindiging van het gezag van de moeder niet betekent dat zij geen recht heeft op informatie over haar kind.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.307.850/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/312101/FA RK 21-191
Beschikking van de meervoudige kamer van 30 augustus 2022 inzake
[de moeder] ,
wonende te [plaats A] , gemeente [gemeente] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. van Espen te Hoorn,
en
[de vader] ,
wonende te [plaats B] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. B. Kochheim-Bossink te Aerdenhout.
Als belanghebbende is aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] ).
Als informant is aangemerkt:
- de gecertificeerde instelling de Jeugd & Gezinsbeschermers (hierna te noemen: de GI).
In zijn adviserende rol is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna te noemen: de rechtbank) van 10 december 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 9 maart 2022 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 10 december 2021.
2.2
De vader heeft op 5 mei 2022 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof is voorts het volgende stuk ingekomen:
- een bericht van de moeder van 1 juli 2022, met bijlagen
- een aanvullend verzoek van de moeder van 5 juli 2022, met bijlagen.
2.4
De voorzitter heeft voorafgaand aan de zitting, in het bijzijn van de griffier, met de minderjarige [minderjarige 1] gesproken. Ter zitting van 13 juli 2022 heeft de voorzitter de inhoud van het gesprek met [minderjarige 1] zakelijk weergegeven. De ouders hebben gelegenheid gehad daarop te reageren.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 13 juli 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door mr. M. van Espen;
- mr. B. Kochheim-Bossink, namens de vader;
- de raad, vertegenwoordigd door V. Aelbers;
- de GI, vertegenwoordigd door de voormalige gezinsmanager.
De vader is met bericht van verhindering niet ter zitting verschenen.

3.De feiten

3.1
Tijdens de (inmiddels verbroken) relatie van de moeder en de vader (hierna te noemen: de ouders zijn) geboren:
- [minderjarige 1] , [in] 2008 te [geboorteplaats]
- [minderjarige 2] , [in] 2010 .
De vader heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] erkend. De moeder had tot aan de bestreden beschikking van rechtswege het eenhoofdig gezag over [minderjarige 1] . [minderjarige 1] woont bij de vader. [minderjarige 2] woont bij de moeder.
3.2
Bij beschikking van de rechtbank van 12 april 2017 is [minderjarige 1] onder toezicht gesteld, en de maatregel is de laatste keer verlengd tot 30 september 2022 waarbij de beslissing is aangehouden voor een deel van de verzochte periode. Vanwege de verhuizing van de vader naar een andere provincie is de GI op 2 juni 2022 vervangen door het Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering te [plaats] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is bepaald dat het eenhoofdig gezag van de moeder over [minderjarige 1] wordt beëindigd en de vader voortaan met het eenhoofdig gezag over [minderjarige 1] zal zijn belast.
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, haar eenhoofdig gezag over [minderjarige 1] te herstellen.
In haar aanvullende verzoek van 5 juli 2022 verzoekt de moeder een informatieregeling vast te stellen inhoudende dat de vader haar een keer per maand uitgebreid informeert over [minderjarige 1] en dan met name op de volgende punten: algemene en sociale-emotionele ontwikkeling, medische aangelegenheden, school, sport en sociale activiteiten, vakantie en vrije tijd en overige, op straffe van een dwangsom van € 500,- per keer dat de vader de moeder niet informeert.
4.3
De vader verzoekt de moeder niet-ontvankelijk te verklaren, althans haar hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Gezag
De standpunten
5.1
Volgens de moeder heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat het in het belang van [minderjarige 1] is om de man te belasten met het eenhoofdig ouderlijk gezag. De moeder wordt op deze manier buiten spel gezet. Er is sprake van ouderverstoting en de GI heeft hiertegen op geen enkele wijze daadkrachtig opgetreden. De enige reden dat [minderjarige 1] de moeder niet meer wil zien is dat de vader hem indoctrineert. Sinds de bestreden beschikking is de moeder van alle informatie over [minderjarige 1] verstoken. Ook van de GI krijgt zij geen informatie. De moeder heeft haar gezag nimmer misbruikt en dient in het eenhoofdig gezag te worden hersteld, aldus de moeder.
5.2
De vader betwist dat er sprake is van ouderverstoting. Het was juist de moeder die in het verleden weinig tot geen informatie deelde over [minderjarige 1] . Momenteel gaat het heel goed met [minderjarige 1] . Hij heeft nu rust en de vader hoopt dat hij samen met hem een leven zonder voortdurende strijd met de moeder kan opbouwen. Hierbij is het van belang dat de vader belast blijft met het eenhoofdig gezag over [minderjarige 1] , aldus de vader.
5.3
De GI heeft ter zitting het volgende verklaard. Nu de vader is belast met het eenhoofdig gezag heeft hij het contact met de GI zo goed als verbroken. De GI ontvangt geen informatie en kan geen samenwerkingsrelatie met de vader opbouwen. De GI heeft een schriftelijke aanwijzing aan de vader gegeven, waarin de vader is gesommeerd om informatie over [minderjarige 1] aan de moeder te verschaffen. Door de wijziging van GI is deze aanwijzing niet door de kinderrechter bekrachtigd. Zij wordt wel meegegeven aan het Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering te [plaats] (de opvolgende GI), aldus de GI.
5.4
De raad heeft het hof ter zitting geadviseerd de bestreden beschikking ten aanzien van het gezag te bekrachtigen. Het is in het belang van [minderjarige 1] om de juridische werkelijkheid in overeenstemming te brengen met de feitelijke werkelijkheid. Ten aanzien van de informatieverstrekking heeft de raad het belang daarvan onderstreept. Als [minderjarige 1] op een gegeven moment alsnog toe is aan contact met zijn moeder, is het van belang dat de moeder op de hoogte is van de situatie van [minderjarige 1] , aldus de raad.
De beoordeling
5.5
Ingevolge artikel 1:253c, eerste lid, BW kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken om de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten dan wel om hem alleen met het gezag te belasten. Uit het derde lid van artikel 1:253c BW volgt dat wanneer de andere ouder het gezag over het kind uitoefent, het verzoek om de tot het gezag bevoegde ouder, bedoeld in het eerste lid, alleen met het gezag te belasten slechts wordt ingewilligd, indien de rechtbank dit in het belang van het kind wenselijk oordeelt.
Bij de beoordeling dienen de mogelijkheden die ieder van de ouders aan het kind biedt of kan bieden, te worden afgewogen en aan de hand daarvan moet worden beoordeeld aan wie van de ouders het ouderlijk gezag het best kan worden opgedragen.
5.6
Gebleken is dat [minderjarige 1] inmiddels vier jaar bij zijn vader woont en dat hij het daar naar zijn zin heeft. Hij had een bijbaan bij het bedrijf van zijn vader, hij is van speciaal onderwijs overgestapt naar regulier onderwijs en het gaat goed met hem op school. Hij is inmiddels gewend aan de omgeving waar hij sinds kort met zijn vader woont. [minderjarige 1] spreekt zijn zusje [minderjarige 2] , die bij zijn moeder woont, regelmatig via WhatsApp en ziet haar wanneer zij om het weekend bij zijn vader verblijft. [minderjarige 1] heeft momenteel geheel geen contact met zijn moeder en het hof ziet een grote weerstand bij [minderjarige 1] om eventueel het contact met zijn moeder te herstellen. Vanwege het feit dat er geen contact is wil [minderjarige 1] ook niet dat zijn moeder gezagsbeslissingen over hem zou kunnen nemen, zo is het hof ook gebleken tijdens het gesprek van [minderjarige 1] met de voorzitter. Daarnaast is de verstandhouding tussen de ouders al jarenlang slecht en hun onderlinge communicatie verloopt zeer moeizaam. Gebleken is dat [minderjarige 1] hier last van heeft en dat het voor hem op dit moment niet mogelijk is om contact te hebben met beide ouders.
5.7
Zowel de GI als de raad blijven bij hun adviezen om het gezag bij de vader te laten, omdat dit passend is bij de situatie dat [minderjarige 1] bij zijn vader opgroeit.
Het hof acht het gezien de huidige omstandigheden in het belang van [minderjarige 1] wenselijk dat de vader beslissingen van enig belang over hem kan nemen. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat door het uitblijven van het contact tussen de moeder en [minderjarige 1] belangrijke beslissingen niet in het vereiste tempo kunnen worden genomen, zeker nu de vader en de moeder niet in staat zijn tot overleg met elkaar. [minderjarige 1] maakt op dit moment een positieve ontwikkeling door en het hof is, gelet op de weerstand die [minderjarige 1] nu voor zijn moeder voelt, van oordeel dat het toekennen van gezag aan de moeder deze ontwikkeling zou kunnen verstoren en evenmin zal bijdragen aan mogelijkheden voor contactherstel. Zeker gelet op de leeftijd van [minderjarige 1] is contact en overleg een basisvereiste om de juiste en belangrijke beslissingen te kunnen nemen. Al met al is het hof, met de rechtbank, van oordeel dat het belasten van de vader met het gezag voor [minderjarige 1] de minst slechte keuze is. Wel blijft het zorgelijk dat na de verhuizing van de vader en [minderjarige 1] de communicatie met en informatieverstrekking aan de (nieuwe) GI tot nu toe nog niet op gang is gekomen.
De conclusie is dat de bestreden beschikking zal worden bekrachtigd. Overigens betekent de beëindiging van het gezag van de moeder niet dat zij niet langer recht heeft op informatie vanuit hulpverlenende instanties rondom [minderjarige 1] en zijn school.
Informatieregeling
5.8
De moeder heeft een informatieregeling verzocht, inhoudende dat de vader haar één keer per maand uitgebreid informeert over [minderjarige 1] en dan met name op de volgende punten: algemene en sociale-emotionele ontwikkeling, medische aangelegenheden, school, sport en sociale activiteiten, vakantie en vrije tijd en overige, op straffe van een dwangsom van € 500,- per keer dat de vader de moeder niet informeert.
5.9
Het hof is van oordeel dat het door de moeder voor het eerst in hoger beroep geformuleerde verzoek als een zelfstandig verzoek moet worden gekwalificeerd. De moeder heeft in eerste aanleg slechts verweer gevoerd. Een zelfstandig verzoek kan op grond van 362 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet voor het eerst in hoger beroep worden gedaan, zodat het hof de moeder niet-ontvankelijk zal verklaren ten aanzien van de verzochte informatieregeling.
5.1
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof,
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek om een informatieregeling.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.V.T. de Bie, mr. G.W. Brands-Bottema en mr. T.M. Subelack, in tegenwoordigheid van mr. T.L. Prins als griffier, en is op 30 augustus 2022 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.