In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 30 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige 1]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft op 21 maart 2022 beroep aangetekend tegen de beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 22 december 2021, waarin de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] werd verlengd. De moeder verzoekt om de verlenging van de uithuisplaatsing te beperken en om uitbreiding van de omgangsregeling met haar kind. De gecertificeerde instelling (GI) verzet zich tegen de verzoeken van de moeder en vraagt om bekrachtiging van de eerdere beschikking.
Het hof heeft vastgesteld dat [minderjarige 1] sinds zijn geboorte in een pleeggezin verblijft en dat er zorgen zijn over de opvoedcapaciteiten van de moeder. De moeder heeft echter positieve ontwikkelingen doorgemaakt, waaronder het verkrijgen van een eigen woning en een baan, en heeft zich ingespannen om psychologisch onderzoek te laten uitvoeren. Het hof concludeert dat de uithuisplaatsing noodzakelijk blijft in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1].
Daarnaast heeft het hof besloten dat er onvoldoende informatie is om een beslissing te nemen over de uitbreiding van de omgangsregeling. Het hof verzoekt de raad voor de kinderbescherming om onderzoek te doen naar de mogelijkheden voor uitbreiding van de omgang tussen de moeder en [minderjarige 1]. De beslissing over de omgang wordt aangehouden totdat het onderzoek is afgerond. Het hof bekrachtigt de bestreden beschikking voor wat betreft de uithuisplaatsing tot 30 december 2022.