ECLI:NL:GHAMS:2022:2518

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 augustus 2022
Publicatiedatum
30 augustus 2022
Zaaknummer
200.272.905/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding leaseovereenkomst en gevolgen voor toekomstige leasetermijnen in het civiele recht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 30 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontbinding van een leaseovereenkomst tussen Grenkefinance N.V. en een fietsenhandel. De fietsenhandel had een abonneringsovereenkomst gesloten met een multimediadienstverlener en een leaseovereenkomst met Grenke voor een communicatiesysteem. Na het ontbinden van de abonneringsovereenkomst heeft de fietsenhandel ook de leaseovereenkomst stopgezet, wat leidde tot een vordering van Grenke voor betaling van alle verschuldigde en toekomstige leasetermijnen. De kantonrechter had de vordering van Grenke gedeeltelijk toegewezen, maar in hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld. Het hof oordeelde dat de leaseovereenkomst rechtsgeldig was ontbonden door Grenke, omdat de fietsenhandel zijn verplichtingen niet was nagekomen. Het hof verwierp het beroep van de fietsenhandel op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid, omdat zij onvoldoende had gesteld om dit te rechtvaardigen. De vordering van Grenke tot betaling van de leasetermijnen werd toegewezen, evenals de buitengerechtelijke incassokosten. Het hof vernietigde het eerdere vonnis voor zover het de hoogte van de toegewezen bedragen betrof en bekrachtigde het vonnis voor het overige. De fietsenhandel en zijn vennoten werden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van de verschuldigde bedragen, vermeerderd met rente.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.272.905/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam: 7881341 CV EXPL 19-14549 en
8104971 CV EXPL 19-21125
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 30 augustus 2022
inzake
GRENKEFINANCE N.V.,
gevestigd te Maasbree, gemeente Peel en Maas,
appellante,
tevens incidenteel geïntimeerde,
advocaat: mr. O.J.W. Reijnders te Eindhoven,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

2.[geïntimeerde 2] ,wonend te [woonplaats] ,

3.[geïntimeerde 3]

wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerden,
tevens incidenteel appellanten,
advocaat: mr. S. Gadellaa te [plaats 1] .
Partijen worden hierna Grenke en [geïntimeerden] genoemd. [geïntimeerden] worden ook ieder afzonderlijk [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] genoemd.

1.De zaak in het kort

Een fietsenhandel is een abonneringsovereenkomst aangegaan met een multimediadienstverlener op grond waarvan deze zorgdraagt voor het plaatsen van digitale boodschappen op schermen in zijn winkels. De fietsenhandel heeft in verband daarmee ook een leaseovereenkomst gesloten met Grenke, op basis waarvan hij het benodigde communicatiesysteem in lease heeft verkregen. De fietsenhandel heeft de overeenkomst met de multimediadienstverlener vernietigd, althans ontbonden en heeft betalingen uit hoofde van die overeenkomst en van de leaseovereenkomst gestaakt. Grenke heeft de leaseovereenkomst daarop ontbonden en met een beroep op de algemene voorwaarden, kort gezegd, betaling gevorderd van alle verschuldigde en toekomstige leasetermijnen. De kantonrechter heeft de vordering van Grenke gedeeltelijk toegewezen. In dit hoger beroep beoordeelt het hof de vordering opnieuw.

2.Het geding in hoger beroep

Grenke is bij dagvaarding van 14 januari 2020 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter), van 9 december 2019, in de zaak onder zaak- en rolnummer 7881341 CV EXPL 19-14549 gewezen tussen [geïntimeerde 1] als eiseres in conventie, gedaagde in reconventie en Grenke als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie en tevens in de zaak met zaak- en rolnummer 8104971 CV EXPL 19-21125 gewezen tussen Grenke als eiseres, tevens eiseres in het incident tot voeging en [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] als gedaagden, tevens verweerders in het incident tot voeging.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord in principaal appel, tevens eiswijziging en memorie van grieven in incidenteel appel, met producties;
- memorie van antwoord in incidenteel appel tevens antwoordakte wijziging eis, met producties.
Vervolgens is arrest gevraagd.
Grenke heeft in principaal hoger beroep geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en (i) in de zaak 7881341 CV EXPL 19-14549 alsnog haar reconventionele vordering volledig zal toewijzen en het vonnis voor het overige zal bekrachtigen en (ii) in de zaak 8104971 CV EXPL 19-21125 alsnog haar conventionele vorderingen volledig zal toewijzen; met in beide zaken – uitvoerbaar bij voorraad – beslissing over de proceskosten, met nakosten en rente. [geïntimeerden] hebben in het principaal hoger beroep in beide zaken geconcludeerd tot bekrachtiging, met – uitvoerbaar bij voorraad – beslissing over de proceskosten, met nakosten en rente.
[geïntimeerden] hebben in incidenteel hoger beroep in beide zaken geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis gedeeltelijk zal vernietigen en hun in hoger beroep gewijzigde vorderingen alsnog zal toewijzen en Grenke zal veroordelen tot terugbetaling met rente van hetgeen [geïntimeerden] hebben voldaan ter uitvoering van het bestreden vonnis, met beslissing over de proceskosten, met nakosten en rente. Grenke heeft geconcludeerd dat het hof de vorderingen van [geïntimeerden] zal afwijzen en het bestreden vonnis zal bekrachtigen voor zover dat ziet op het deel waarvan [geïntimeerden] incidenteel hoger beroep hebben ingesteld, met – uitvoerbaar bij voorraad – beslissing over de proceskosten, met nakosten en rente.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

3.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1.1 tot en met 1.10 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Met grief I in principaal hoger beroep komt Grenke op tegen (1.3 en 1.8 van) de vaststelling van de feiten. Het hof zal bij de vaststelling van de feiten, zoals hierna weer te geven, dan wel bij de beoordeling rekening houden met deze grief, voor zover deze voldoende concreet is en relevant voor de beoordeling in hoger beroep. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
3.1
[geïntimeerde 1] exploiteert twee fietsenwinkels in [plaats 1] en [plaats 2] . [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] zijn vennoten van [geïntimeerde 1] . Grenke houdt zich bezig met het in lease geven van roerende zaken aan ondernemingen die gebruik willen maken van een specifiek product. Grenke koopt, indien een leaseovereenkomst tot stand komt, het specifieke product van de leverancier en geeft het vervolgens in lease aan de lessee. [bedrijf] (hierna: [bedrijf] ) houdt zich bezig met het leveren van producten en diensten in de vorm van multimedia. Zij draagt zorg voor het plaatsen van boodschappen op computergestuurde schermen op locatie van klanten. Indien klanten de benodigde apparatuur wensen te leasen, verkoopt [bedrijf] deze apparatuur aan Grenke die deze vervolgens, als lessor, aan de klant van [bedrijf] in lease geeft.
3.2
Op 7 januari 2019 heeft een medewerker van [bedrijf] een bezoek gebracht aan de winkel van [geïntimeerde 1] in [plaats 1] . Op diezelfde dag heeft [bedrijf] met [geïntimeerde 1] een zogenoemde abonneringsovereenkomst gesloten, op grond waarvan [bedrijf] in beide winkels van [geïntimeerde 1] bedrijfspresentaties zou verzorgen op door [bedrijf] te installeren en te onderhouden communicatiesystemen.
3.3
De abonneringsovereenkomst is aangegaan voor de duur van 60 maanden. Op grond van die overeenkomst was [geïntimeerde 1] aan [bedrijf] een maandelijkse vergoeding van € 150 (exclusief btw) verschuldigd en een eenmalige vergoeding voor administratiekosten van € 100. Op de abonneringsovereenkomst zijn algemene voorwaarden van toepassing (hierna: de algemene voorwaarden). Artikel 5.2 van de algemene voorwaarden geeft [bedrijf] , kort gezegd, het recht de overeenkomst te ontbinden indien [geïntimeerden] hun verplichtingen jegens [bedrijf] niet nakomen. Artikel 5.3 van de algemene voorwaarden bepaalt dat (onder andere) indien zich een gebeurtenis voordoet als bedoeld in artikel 5.2, alle vorderingen uit hoofde van de overeenkomst onmiddellijk geheel opeisbaar zijn. In de abonneringsovereenkomst is een opsomming gegeven van de objecten die als onderdeel van het communicatiesysteem bij [geïntimeerden] zullen worden geïnstalleerd.
3.4
Eveneens op 7 januari 2019 heeft [geïntimeerde 1] een aanvraagformulier ondertekend voor het aangaan van een “Classic Lease”-overeenkomst met Grenke voor een “
Instore communicatiesysteem incl. opties” (hierna: de leaseovereenkomst). Grenke heeft de aanvraag goedgekeurd en het aanvraagformulier op 25 januari 2019 ondertekend.
3.5
De leaseovereenkomst is aangegaan per 1 april 2019, voor de duur van 60 maanden. Op grond van de leaseovereenkomst was [geïntimeerde 1] aan Grenke een maandelijkse vergoeding van € 299,02 (exclusief btw) verschuldigd en een eenmalige vergoeding voor administratiekosten van € 82,50. Op de leaseovereenkomst zijn algemene leasevoorwaarden van toepassing (hierna: de leasevoorwaarden). Artikel 11 alinea 2 van de leasevoorwaarden geeft Grenke het recht de leaseovereenkomst te ontbinden indien [geïntimeerden] hun verplichtingen jegens Grenke niet nakomen. Dat artikel bepaalt verder (voor zover relevant): “
Bij ontbinding van het Contract heeft Lessor het recht op onmiddellijke betaling door Lessee van een schadevergoeding bestaande uit de vervallen nog niet betaalde huurtermijnen en de huurtermijnen die Lessee bij het in stand houden van het Contract gehouden zou zijn te voldoen, vermeerderd met renten en kosten (…). In geval van ontbinding (…) dient het LO[leaseobject, toevoeging hof]
door Lessee binnen vijf werkdagen naar Lessor te worden teruggezonden. Indien Lessee het LO niet (…) uiterlijk binnen vijf werkdagen teruggeeft, dan is Lessee een direct opeisbare boete verschuldigd van twee maal de kwartaalvergoeding (…) met een minimum van 300,00 EUR.”
3.6
Op 24 januari 2019 heeft [bedrijf] het communicatiesysteem bij [geïntimeerde 1] geïnstalleerd.
3.7
Bij e-mail van 19 februari 2019 heeft [geïntimeerde 3] [bedrijf] bericht: “
Sorry maar we worden hier inmiddels erg moedeloos van….. moeten we echt ALLES nog een beter voorkauwen? We zijn voor de zoveelste keer niet tevreden, en hebben ook niet het idee dat er serieus naar ons wordt geluisterd!”. [geïntimeerden] hebben [bedrijf] vervolgens bij brief van 21 februari 2019 meegedeeld dat [bedrijf] de gemaakte afspraken niet nakomt en dat zij de abonneringsovereenkomst met [bedrijf] vernietigen op grond van dwaling.
3.8
Bij e-mailbericht van 25 februari 2019 heeft [bedrijf] aan (onder meer) [geïntimeerden] laten weten dat de invulling van de content samenwerking tussen haar en [geïntimeerden] vereist en dat zij daarvoor input van [geïntimeerden] nodig heeft. (De gemachtigde van) [bedrijf] heeft bij e-mailbericht van 1 maart 2019 betwist dat [geïntimeerden] zich rechtsgeldig op dwaling kunnen beroepen.
3.9
Grenke heeft [geïntimeerden] bij brieven van 12 en 22 maart 2019 aangemaand te voldoen aan haar betalingsverplichtingen uit hoofde van de leaseovereenkomst. [geïntimeerden] hebben aan deze verzoeken geen gehoor gegeven en bij brief van 8 mei 2019 heeft Grenke de leaseovereenkomst buitengerechtelijk ontbonden.
3.1
[geïntimeerde 1] heeft Grenke en [bedrijf] op 25 juni 2019 gedagvaard voor de rechtbank Amsterdam. Grenke heeft [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] op 23 juli 2019 gedagvaard voor de rechtbank Midden-Nederland (locatie Utrecht), waarbij zij ook voeging heeft gevorderd met de al door [geïntimeerde 1] bij de rechtbank Amsterdam aanhangig gemaakte procedure. Bij vonnis van 9 oktober 2019 heeft de rechtbank Midden-Nederland de incidentele vordering tot voeging toegewezen.

4.Beoordeling

4.1
In de procedure onder
rol- en zaaknummer 7881341 CV EXPL 19-14549heeft [geïntimeerde 1] (samengevat) in conventie een verklaring voor recht gevorderd dat de abonneringsovereenkomst en de leaseovereenkomst zijn ontbonden, dat [bedrijf] of Grenke de communicatiesystemen verwijdert en dat [geïntimeerde 1] uit hoofde van die overeenkomsten geen andere verplichtingen heeft. In reconventie heeft Grenke gevorderd dat [geïntimeerde 1] wordt veroordeeld tot betaling van € 24.962,50 met rente.
In de procedure onder
rol- en zaaknummer 8104971 CV EXPL 19-21125heeft Grenke gevorderd dat [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] worden veroordeeld tot betaling van € 24.962,50 met rente.
4.2
De kantonrechter heeft het beroep van [geïntimeerde 1] op vernietiging wegens dwaling evenals het beroep op ontbinding van de abonnerings- en leaseovereenkomst niet gehonoreerd en de vorderingen van [geïntimeerden] afgewezen. Zij heeft in het verlengde daarvan geoordeeld dat [geïntimeerden] zijn tekortgeschoten in de nakoming van hun verplichtingen uit beide overeenkomsten. De kantonrechter heeft geoordeeld dat het in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid echter onaanvaardbaar is als [geïntimeerden] aan Grenke schadevergoeding zou dienen te betalen gelijk aan de volledige leaseprijs over een periode van vijf jaar en heeft [geïntimeerden] veroordeeld tot voldoening van hun betalingsverplichtingen gedurende twaalf maanden. Daarnaast heeft zij [geïntimeerden] veroordeeld tot betaling van een boete wegens het niet tijdig retourneren van de geleasete goederen. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt Grenke in het principaal hoger beroep met zes grieven op. In incidenteel hoger beroep komen [geïntimeerden] met een grief op tegen de beslissing.
Incidenteel hoger beroep
Ontbinding abonnerings- en leaseovereenkomst door [geïntimeerden]
4.3
Het hof ziet aanleiding eerst het incidenteel hoger beroep van [geïntimeerden] te behandelen. [geïntimeerden] hebben betoogd dat de leaseovereenkomst rechtsgeldig is ontbonden. Zij hebben daartoe gesteld dat de leaseovereenkomst en de abonneringsovereenkomst zodanig nauw verbonden zijn dat zij in samenhang moeten worden beoordeeld en afgewikkeld, in die zin dat indien de abonneringsovereenkomst rechtsgeldig is ontbonden, de leaseovereenkomst datzelfde lot deelt. In dat kader hebben zij een grief gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat de abonneringsovereenkomst niet rechtsgeldig is ontbonden omdat [geïntimeerden] [bedrijf] niet in gebreke hebben gesteld en ook niet kan worden vastgesteld dat [bedrijf] is tekortgeschoten in de nakoming van die overeenkomst.
4.4
Tussen partijen is niet in geschil dat [geïntimeerden] [bedrijf] niet in gebreke hebben gesteld in de zin van artikel 6:82 BW. [geïntimeerden] hebben betoogd dat in dit geval een ingebrekestelling niet nodig was voor een rechtsgeldige ontbinding van de abonneringsovereenkomst. Zij hebben daarbij verwezen naar artikel 6:83 aanhef en onder a BW, op grond waarvan verzuim ook zonder ingebrekestelling intreedt als, samengevat, een voor de voldoening bepaalde termijn verstrijkt zonder dat de verbintenis is nagekomen. Anders dan [geïntimeerden] hebben betoogd, kan een dergelijke fatale termijn niet worden gelezen in artikel 3.4 van de algemene voorwaarden. Dit artikel luidt: “
De diensten van [bedrijf] Service welke aanvangt om 24.00 van de dag van de installatie en voortduurt gedurende de in artikel 5.1 vermelde contractsduur bestaat uit:a Het bemand houden van het content op afstand
b Het na activering van het Systeem de ontvangen data plaatsen van de Opdrachtgever, informatiemateriaal plaatsen
c Het aanpassen van het content met materiaal aangeleverd door opdrachtgever max 1x per week (…)
Het artikel markeert begin en einde van de dienstverleningsperiode en geeft een opsomming van de te leveren diensten. Hieruit volgt niet dat [bedrijf] gehouden was op 24 januari 2019 vanaf 24.00 (de dag van installatie door [bedrijf] ) informatie op het systeem te plaatsen. Het voor een rechtsgeldige ontbinding van de abonneringsovereenkomst vereiste verzuim is dus niet zonder ingebrekestelling ingetreden. Nu [geïntimeerden] de abonneringsovereenkomst niet rechtsgeldig hebben ontbonden, gaat de stelling van [geïntimeerden] dat de leaseovereenkomst de (geldige) ontbinding van de abonneringsovereenkomst is gevolgd, niet op. Aangezien [geïntimeerden] de door hen verschuldigde leasetermijnen niet hebben voldaan, heeft Grenke de leaseovereenkomst rechtsgeldig ontbonden.
4.5
De incidentele grief van [geïntimeerden] faalt. De vordering van [geïntimeerden] die strekt tot vernietiging van artikel 12 van de algemene leasevoorwaarden – op grond waarvan het recht op opschorting, ontbinding of vernietiging vanwege de omstandigheid dat de leaseovereenkomst een commerciële eenheid vormt in de zin van artikel 7:57 lid 5 BW, is uitgesloten – behoeft daarom geen behandeling. De vorderingen van [geïntimeerden] in incidenteel appel worden afgewezen.
Principaal hoger beroep
Beroep op beperkende werking redelijkheid en billijkheid / matiging
4.6
Grenke richt zich met haar grieven III en IV in de kern tegen het oordeel van de kantonrechter dat haar geen volledig beroep toekomt op artikel 11 alinea 2 van de leasevoorwaarden omdat dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is (artikel 6:248 lid 2 BW). Grenke heeft aangevoerd dat de kantonrechter daarbij omstandigheden heeft laten meewegen die de rechtsverhouding tussen [geïntimeerden] en [bedrijf] betreffen. Deze grieven worden gezamenlijk behandeld.
4.7
[geïntimeerden] hebben zich in appel voor zover nodig – (mede) in reactie op de stelling van Grenke dat zij dat in eerste aanleg niet voldoende duidelijk hadden gedaan – beroepen op de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid (artikel 6:248 lid 2 BW) en verder hebben zij een beroep gedaan op matiging. [geïntimeerden] hebben aangevoerd dat onverkorte toepassing van artikel 11 alinea 2 van de leasevoorwaarden in hun geval leidt tot een onaanvaardbare uitkomst omdat de geleasete schermen maar korte tijd (van eind januari tot begin juli 2019) in hun winkels hebben gehangen, zonder dat daarop persoonlijke content is geplaatst, dat zij daarvoor tot 1 april 2019 een gebruiksvergoeding van € 808,05 hebben betaald, dat [geïntimeerden] de leaseobjecten hebben geretourneerd en dat Grenke het aanbieden van de leaseovereenkomst aan [bedrijf] heeft overgelaten. [geïntimeerden] hebben verder als huns inziens relevante omstandigheid aangevoerd dat de contractuele schadevergoeding uit hoofde van artikel 11 alinea 2 leasevoorwaarden niet in redelijke verhouding staat tot de door Grenke werkelijk geleden schade.
4.8
Het antwoord op de vraag of het beroep op artikel 11 alinea 2 van de leasevoorwaarden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, hangt af van alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard en verdere inhoud van de overeenkomst, de maatschappelijke positie en onderlinge verhouding van partijen, de wijze waarop het beding tot stand gekomen is en de mate waarin [geïntimeerden] zich van de strekking van het beding bewust zijn geweest. In dit verband merkt het hof op dat ook indien de abonneringsovereenkomst en de leaseovereenkomst niet zouden worden beschouwd als samenhangende overeenkomsten in die zin dat het einde van de ene overeenkomst ook het einde van de andere betekent, dat er niet aan in de weg staat dat acht mag worden geslagen op de context waarin de leaseovereenkomst tot stand is gekomen, dus ten behoeve van de uitvoering van de diensten door [bedrijf] uit hoofde van de abonneringsovereenkomst. In aanmerking nemend dat de rechter terughoudendheid past bij het honoreren van een beroep op artikel 6:248 lid 2 BW hebben [geïntimeerden] echter onvoldoende gesteld om de conclusie te kunnen rechtvaardigen dat het beroep van Grenke op artikel 11 alinea 2 van de leasevoorwaarden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Ook het beroep op matiging, waaraan [geïntimeerden] dezelfde stellingen ten grondslag hebben gelegd als aan hun beroep op artikel 6:248 lid 2 BW, stuit hierop af, nu – zou artikel 11 alinea 2 leasevoorwaarden als boetebeding kwalificeren, – ook voor matiging alleen plaats is indien de billijkheid dat klaarblijkelijk eist. Matiging is alleen aan de orde indien onverkorte toepassing van artikel 11 alinea 2 van de leasevoorwaarden in de gegeven omstandigheden leidt tot een buitensporig en daarmee onaanvaardbaar resultaat. Het hof heeft in aanmerking genomen dat [geïntimeerden] een professionele partij zijn van wie mag worden verlangd dat zij bij het aangaan van overeenkomsten de hen aangereikte stukken bestuderen, de inhoud daarvan tot zich door laten dringen en zo nodig vragen stellen. Daarnaast heeft het hof in aanmerking genomen dat [geïntimeerden] zijn tekortgeschoten in een kernverplichting van de leaseovereenkomst, te weten betaling van de verschuldigde leasetermijnen. Ter toelichting dient het volgende.
4.9
Dat de geleasete objecten maar korte tijd tot de beschikking van [geïntimeerden] hebben gestaan (zonder dat daarvan het beoogde gebruik is gemaakt, terwijl [geïntimeerden] tot 1 april 2019 een gebruiksvergoeding hebben betaald) kan, zoals Grenke ook naar voren heeft gebracht, niet los worden gezien van de houding van [geïntimeerden] tegenover [bedrijf] en kan [geïntimeerden] daarom in ieder geval deels zelf worden aangerekend. [geïntimeerden] zijn immers binnen zeer korte tijd (circa een maand) na aanvang van de dienstverlening door [bedrijf] overgegaan tot vernietiging van de abonneringsovereenkomst en hebben [bedrijf] niet, althans onvoldoende, in de gelegenheid gesteld die overeenkomst na te komen conform de wensen van [geïntimeerden] , ook niet toen [bedrijf] wilde overleggen over manieren om aan de wensen van [geïntimeerden] tegemoet te kunnen komen. Dat Grenke het aanbieden van de leaseovereenkomst geheel heeft overgelaten aan [bedrijf] , wat daar verder van zij, is niet voldoende komen vast te staan. Grenke heeft toegelicht dat zij op 25 januari 2019 (de datum van ondertekening van de aanvraag door Grenke) telefonisch contact heeft gehad met [geïntimeerde 2] over de leaseovereenkomst en dat zij toen erop gewezen heeft dat de leaseovereenkomst een zelfstandige overeenkomst is. Zij heeft (een deel van) een logboek in het geding gebracht waarop een aantekening is gemaakt van het telefoongesprek tussen een medewerker van Grenke en [geïntimeerde 1] . [geïntimeerden] hebben naar voren gebracht dat [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] op 25 januari 2019 in het buitenland waren zodat als er al contact is geweest met Grenke, dat in ieder geval niet met hen was, maar daaruit volgt niet dat Grenke geen contact zou hebben gehad met (een medewerker van) [geïntimeerde 1] .
4.1
Aan [geïntimeerden] kan worden toegegeven dat de overeengekomen schadevergoeding uit hoofde van artikel 11 alinea 2 leasevoorwaarden, te weten de verschenen achterstallige leasetermijnen en de toekomstige leasetermijnen in combinatie met de teruggave van de leaseobjecten, aanzienlijk is. [geïntimeerden] hebben echter onvoldoende toegelicht dat deze schadevergoeding niet in verhouding staat tot de werkelijke schade, laat staan dat deze in verhouding daartoe buitensporig is. Daarbij geldt dat het, anders dan [geïntimeerden] lijken te betogen, in beginsel niet zo is dat Grenke moet bewijzen dat haar werkelijke schade gelijk is aan of hoger is dan de vergoeding zoals voorzien in artikel 11 alinea 2 leasevoorwaarden, maar dat [geïntimeerden] moeten aantonen dat de schade van Grenke zozeer lager ligt dat onverkorte toepassing van genoemd artikel daarom, in verband met de overige omstandigheden van het geval, onaanvaardbaar zou zijn. Indien de leaseovereenkomst zou zijn nagekomen zou Grenke de volledige leasesom hebben ontvangen, waaronder de op het tijdstip van ontbinding toekomstige rentetermijnen. Door de vroegtijdige ontbinding loopt Grenke die termijnen mis, hetgeen in beginsel haar schade vormt als bedoeld in artikel 6:277 BW. Op deze schade dienen in mindering te worden gebracht de voordelen die Grenke als gevolg van de ontbinding heeft. Uitgaand van de eigen stelling van [geïntimeerden] dat de in lease genomen objecten slechts een geringe waarde vertegenwoordigen, kan echter niet worden geconcludeerd dat het voordeel van Grenke bij de eerdere retournering van de betreffende objecten aanzienlijk is geweest. Ook overigens hebben [geïntimeerden] onvoldoende gesteld waaruit (de omvang van) het voordeel van Grenke blijkt. Grenke heeft onbestreden toegelicht dat zij de objecten niet aan een andere klant kan leasen omdat haar bedrijfsvoering niet is ingericht op tweedehands leaseobjecten. Over de (rest)waarde van het tweedehands communicatiesysteem hebben [geïntimeerden] onvoldoende gesteld, anders dan dat zij hebben betwist dat Grenke € 1 heeft ontvangen bij doorverkoop van de teruggegeven leaseobjecten aan een opkoper. Uit het voorgaande volgt dat niet kan worden vastgesteld dat de werkelijke schade van Grenke zodanig lager is dan de overeengekomen schadevergoeding dat toewijzing van de vordering tot betaling van de vergoeding, in samenhang met de overige omstandigheden van het geval, tot een onaanvaardbaar resultaat leidt.
4.11
De grieven III en IV slagen. De vordering van Grenke tot veroordeling van [geïntimeerde 1] en haar vennoten tot betaling van € 21.650,28 (aan vervallen en toekomstige leasetermijnen en administratiekosten) zal worden toegewezen, te vermeerderen met wettelijke rente. Wettelijke handelsrente wordt niet toegewezen nu artikel 6:119a BW niet ziet op (contractuele) schadevergoeding wegens ontbinding. Anders dan [geïntimeerden] verlangen, wordt de door hen betaalde gebruiksvergoeding tot 1 april 2019 van € 808,05 niet in mindering gebracht op het toe te wijzen bedrag. Tussen partijen is niet in geschil dat dit bedrag is voldaan. Zoals Grenke echter terecht heeft aangevoerd, volgt uit de als productie 8 bij haar conclusie van antwoord overgelegde specificatie waarop de (andere) facturen zijn genoemd waarvan zij betaling vordert, dat [geïntimeerden] ondanks die betaling nog een betalingsachterstand hadden ten belope van het bedrag dat inzet is van het onderhavige geding. De in die specificatie genoemde kwartaaltermijn ziet immers op de periode vanaf 1 april 2019, terwijl de door [geïntimeerden] verrichte betaling ziet op de periode tot 1 april 2019.
4.12
Voor zover als gevolg van het slagen van grieven III en IV gelet op de devolutieve werking dient te worden onderzocht of (samengevat) de abonneringsovereenkomst rechtsgeldig is ontbonden en of de leaseovereenkomst en de abonneringsovereenkomst zodanig nauw verbonden zijn dat de leaseovereenkomst datzelfde lot heeft gedeeld, geldt dat dit verweer al aan de orde is gekomen in het kader van het incidenteel appel van [geïntimeerden] Het hof verwijst daarnaar (rov. 4.4).
4.13
Nu de grieven III en IV slagen, slaagt ook grief V die zich richt tegen de toewijzing van de buitengerechtelijke incassokosten gebaseerd op de door de kantonrechter gematigde vordering van Grenke. [geïntimeerden] hebben geen verweer gevoerd tegen het door Grenke gevorderde bedrag aan incassokosten van
€ 1.013,21 zodat dit zal worden toegewezen.
4.14
Grenke heeft in grief VI betoogd dat de kantonrechter [geïntimeerden] ten onrechte heeft veroordeeld tot betaling van rente vanaf 18 mei 2019, terwijl dit – op grond van artikel 9 derde alinea van de leasevoorwaarden – vanaf de vervaldatum tot aan de datum van betaling had moeten zijn. Deze grief faalt omdat Grenke bij dagvaarding veroordeling tot betaling van rente vanaf 18 mei 2019 heeft gevorderd. Deze vordering is ook in hoger beroep niet gewijzigd, zodat de rente terecht is toegewezen vanaf 18 mei 2019.
4.15
De conclusie is dat de grieven van [geïntimeerden] in het incidenteel hoger beroep falen, grieven III, IV en V in het principaal hoger beroep van Grenke slagen en grief VI faalt. Grief II in principaal appel behoeft geen behandeling. Het vonnis van de kantonrechter zal worden vernietigd voor zover de kantonrechter heeft geoordeeld dat Grenke geen volledig beroep op artikel 11 alinea 2 van de leasevoorwaarden toekomt. De op deze bepaling gebaseerde vorderingen van Grenke zullen alsnog worden toegewezen. Het vonnis wordt ook vernietigd waar het de (hoogte van) de buitengerechtelijke kosten betreft. Het vonnis waarvan beroep zal voor het overige worden bekrachtigd. [geïntimeerden] zullen als grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in principaal hoger beroep. [geïntimeerden] hebben in het incidentele hoger beroep hun vorderingen vermeerderd en een andere uitkomst van de procedure nagestreefd dan het dictum van het eindvonnis van de kantonrechter inhield, zodat zij ook worden veroordeeld in de kosten van het incidenteel hoger beroep. In verband met de nauwe samenhang met het principaal hoger beroep worden die kosten op nihil begroot.

4.Beslissing

Het hof:
rechtdoende in principaal en incidenteel appel:
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover daarbij in de zaak
7881341 CV EXPL 19-14549onder IV en in de zaak 8104971 CV EXPL 19-21125
onder XVeen bedrag van € 3.670,74 aan leasetermijn en administratiekosten is toegewezen, te vermeerderen met wettelijke handelsrente en in de zaak
7881341 CV EXPL 19-14549onder V en in de zaak 8104971 CV EXPL 19-21125
onder XVIeen bedrag van € 650,- aan buitengerechtelijke incassokosten, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] hoofdelijk tot betaling aan Grenke van € 21.650,28 aan leasetermijn en administratiekosten, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 18 mei 2019 tot aan de datum van de voldoening;
veroordeelt [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] hoofdelijk tot betaling aan Grenke van € 1.013,21 aan buitengerechtelijke incassokosten;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;
veroordeelt [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] hoofdelijk in de kosten van het geding en in principaal en incidenteel hoger beroep, begroot deze in principaal appel tot op heden aan de zijde van Grenke op € 2.162,41 aan verschotten en € 2.884,00 voor salaris en op € 163,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 85,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan en in incidenteel appel op nihil;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.E. van Tuyll van Serooskerken-Röell, R.M. de Winter en A.C. Metzelaar en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 30 augustus 2022.