ECLI:NL:GHAMS:2022:2485

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 augustus 2022
Publicatiedatum
26 augustus 2022
Zaaknummer
23-001663-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging tegen fietstaxichauffeurs met bewijsproblemen en verweer

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1986, was aangeklaagd voor openlijke geweldpleging tegen twee fietstaxichauffeurs op 11 juli 2015 te Amsterdam. De tenlastelegging omvatte het slaan en schoppen van de slachtoffers, die op de grond lagen, en het beschadigen van een taxi fiets. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, die hem eerder had veroordeeld tot een taakstraf van tachtig uren. Tijdens de zitting in hoger beroep op 11 augustus 2022 heeft de raadsvrouw van de verdachte vrijspraak bepleit, onder andere op basis van een persoonsverwisseling en het ontbreken van wettig bewijs. Het hof heeft echter vastgesteld dat de verklaringen van de aangeefster en andere getuigen voldoende steun bieden voor de bewezenverklaring van de openlijke geweldpleging. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een taakstraf, maar met een vermindering van de strafduur vanwege de lange tijd die is verstreken sinds de feiten. Daarnaast heeft het hof de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] tot schadevergoeding toegewezen tot een bedrag van € 250,00 voor immateriële schade, terwijl de vordering van [benadeelde 2] werd afgewezen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001663-18
datum uitspraak: 25 augustus 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 24 april 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-157061-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1986,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
11 augustus 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 11 juli 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met een ander of anderen, op of aan de openbare weg en/of op een voor publiek toegankelijke plaats en/of in een voor publiek toegankelijke ruimte, te weten het Rokin, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een of meer perso(o)n(en) en/of goed(eren), te weten [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [slachtoffer] en/of een (taxi)fiets, welk geweld bestond uit het eenmaal of meermalen (met kracht)
- slaan/stompen in/tegen het gezicht/hoofd, in elk geval tegen het lichaam van voornoemde [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2], en/of
- slaan/stompen/schoppen/trappen in/tegen het gezicht/hoofd, in elk geval tegen het lichaam van voornoemde [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2], terwijl voornoemde [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] op de grond lag(en) en/of
- slaan/stompen/schoppen/trappen in/tegen de arm(en) en/of rib(ben), in elk geval tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer],
waarbij deze letsel heeft/hebben bekomen en/of pijn heeft/hebben ondervonden en/of eenmaal of meermalen (met kracht) schoppen/trappen/trekken aan/tegen voornoemde (taxi)fiets, waardoor voornoemde (taxi)fiets is beschadigd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bespreking van verweer ex artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering

Voor zover de raadsvrouw heeft beoogd te stellen dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering slaagt dit verweer niet, nu de omstandigheid dat de verdediging het ondervragingsrecht ten aanzien van de getuigen [benadeelde 2] en [slachtoffer] niet heeft kunnen uitoefenen bij de raadsheer-commissaris, geen vormverzuim in het vooronderzoek oplevert.

Bewijsoverweging

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. Zij heeft – zich daarbij baserend op de ontkennende verklaring van de verdachte – kort gezegd aangevoerd dat sprake is van een persoonsverwisseling. De verdachte en de medeverdachte maakten onderdeel uit van een grotere groep jongens, waarin nog een persoon een overhemd droeg. Deze persoon heeft deelgenomen aan de openlijke geweldpleging, niet de verdachte. De raadsvrouw heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat de verklaringen van de getuigen [benadeelde 2] en [slachtoffer] (in lijn met het arrest Vidgen v. Nederland EHRM 10 juli 2012, nr. 29353/06, NJ 2012/649) niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt, omdat de verdediging deze getuigen – ondanks verzoeken daartoe – niet heeft kunnen ondervragen bij de raadsheer-commissaris, terwijl deze verklaringen
sole and decisivezijn en geen compensatie heeft kunnen plaatsvinden voor het niet kunnen uitoefenen van dat ondervragingsrecht. Gelet hierop zou alleen de verklaring van aangeefster [benadeelde 1] overblijven voor het bewijs, die juist niet belastend over de verdachte heeft verklaard, gelet op de verwarring over het patroon op het overhemd van de dader.
Het hof stelt de volgende feiten en omstandigheden vast. Op 11 juli 2015 omstreeks 2.25 uur komen verbalisanten ter plaatse aan het Rokin te Amsterdam. Aldaar treffen zij aan onder anderen de verdachte, medeverdachte [medeverdachte] en een tweetal fietstaxichauffeurs, te weten [benadeelde 1] en [benadeelde 2].
Aangeefster [benadeelde 1] heeft verklaard dat geweld is gebruikt jegens haar en [benadeelde 2], bestaande uit het maken van slaande bewegingen jegens beiden. Zij verklaarde ook dat zij tijdens de confrontatie op de grond terecht is gekomen, waarna zij is geslagen en geschopt.
De verdachte heeft verklaard betrokken te zijn geweest bij een confrontatie met voornoemde fietstaxichauffeurs. De verdachte heeft in dat verband verklaard dat hij de medeverdachte bij zijn middel heeft vastgepakt en naar achteren heeft getrokken, weg van de confrontatie.
Het hof komt tot een bewezenverklaring dat de verdachte op 11 juli 2015 openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd. Het hof acht het niet aannemelijk dat er sprake is van een persoonsverwisseling. Aangeefster [benadeelde 1] heeft immers – kort nadat verbalisanten ter plaatse kwamen – verklaard dat jegens haar geweld is toegepast door een drietal mannen, die vervolgens kort van haar zijn weggelopen. Zij heeft bij de rechter-commissaris tevens verklaard dat zij de mannen die enkele momenten later in haar richting kwamen lopen, herkende als de mannen die haar eerder hadden geschopt en geslagen. Meteen hierna kwam de politie ter plaatse. De verdachte en zijn medeverdachte zijn twee van deze, door de politie toen aangehouden, mannen. Het hof ziet geen enkele aanleiding om aan de juistheid van de waarneming door en verklaring van aangeefster te twijfelen. Haar verklaring vindt voldoende steun in de overige bewijsmiddelen, waaronder de verklaringen van de verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte], die (respectievelijk) verklaard hebben dat er sprake was van ‘commotie’ en ‘duw en trekwerk’ en dat ze de andere verdachte hebben aangespoord daarbij weg te gaan.
Het verweer met betrekking tot het uitsluiten van het bewijs van de verklaringen van de getuigen [benadeelde 2] en [slachtoffer], wegens de onmogelijkheid hen te horen in het bijzijn van de verdediging, behoeft geen bespreking, nu deze verklaringen niet tot het bewijs zullen worden gebezigd.
Het hof verwerpt aldus de tot vrijspraak strekkende verweren.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 11 juli 2015 te Amsterdam, met een ander, op de openbare weg, te weten het Rokin, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een of meer personen, te weten [benadeelde 1] en [benadeelde 2], welk geweld bestond uit het slaan tegen het gezicht [benadeelde 1] en tegen het lichaam van Klosinki en het slaan en schoppen tegen het lichaam van [benadeelde 1], waarbij zij pijn hebben ondervonden.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf en maatregel

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van tachtig uren, subsidiair veertig dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van tachtig uren, subsidiair veertig dagen hechtenis, met aftrek, waarvan veertig uren voorwaardelijk, subsidiair twintig dagen hechtenis met een proeftijd van twee jaar.
Door de raadsvrouw is ter terechtzitting in hoger beroep ten aanzien van de strafmaat bepleit dat kan worden volstaan met een schuldigverklaring zonder strafoplegging als bedoeld in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, gelet op het tijdsverloop sinds de pleegdatum, de overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waar onder het feit dat hij mantelzorger is en studeert.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich in het uitgaansleven samen met zijn mededader schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging. Zonder duidelijke aanleiding zijn de slachtoffers geslagen en geschopt, ook nog nadat één van hen op de grond lag en zich daarbij niet heeft kunnen verdedigen. Met zijn handelen heeft de verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Daarnaast kunnen dergelijke misdrijven gevoelens van onrust en onveiligheid teweeg brengen in de samenleving.
Het hof heeft bij het bepalen van straf acht geslagen op de straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd en die hun weerslag hebben gevonden in de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht, zoals die golden ten tijde van het tenlastegelegde. Daarin wordt een onvoorwaardelijke taakstraf van 150 uren genoemd. Toepassing geven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht is naar het oordeel van het hof dan ook een brug te ver.
Het hof houdt echter wel in strafmatigende zin rekening met de erg lange periode die is verstreken sinds het bewezenverklaarde, te weten ruim zeven jaren. Daarin ziet het hof aanleiding om af te wijken van voornoemd oriëntatiepunt op hierna te noemen wijze. In hetgeen verder door de raadsvrouw in het kader van de strafmaat is aangevoerd, ziet het hof geen reden om te komen tot een andere strafmaat of -soort.
Het hof acht, alles afwegende, in beginsel een onvoorwaardelijk taakstraf voor de duur van zestig uren passend en geboden.
Het hof stelt bovendien vast dat in eerste aanleg en in hoger beroep sprake is geweest van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. De verdachte is in verzekering gesteld op 11 juli 2015, terwijl de rechtbank op 24 april 2018
ruim twee-en-een-half jaar later
vonnis heeft gewezen. De verdachte heeft op 7 mei 2018 hoger beroep doen instellen, terwijl het hof eerst thans, op 25 augustus 2022 – nog eens ruim vier jaar later – arrest wijst. In deze overschrijdingen van de redelijke termijn in beide rechtsgangen ziet het hof aanleiding een taakstraf voor de duur van veertig uren in plaats van zestig uren op te leggen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.500,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 250,00 aan immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering tot een bedrag van € 250,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft verzocht, indien het hof tot een bewezenverklaring komt, de vordering af te wijzen. De raadsvrouw heeft in dit verband aangevoerd dat de hoogte van de vordering niet met stukken is onderbouwd en de vordering bovendien niet juist is geformuleerd, nu gederfde inkomsten zijn gevorderd als immateriële schade en deze kosten niet als zodanig kunnen worden toegewezen. Subsidiair is verzocht de vordering te matigen.
Het hof overweegt als volgt.
Voldoende is vast komen te staan dat de benadeelde partij ten gevolge van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. De begroting van de omvang van de immateriële schade is voorbehouden aan de rechter, die daarbij niet is gebonden aan de gewone regels omtrent stelplicht en bewijslast. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar billijkheid vaststellen op € 250,00.
Daarbij is in het bijzonder gelet op de aard en de ernst van de normschending en de aantasting van de lichamelijke integriteit van de benadeelde partij, de pijn die deze daarbij heeft bekomen en de schadevergoeding die in soortgelijke gevallen door rechters pleegt te worden toegekend.
Hetgeen ter compensatie van immateriële schade méér is gevorderd, gaat de grenzen van de billijkheid te buiten, zodat de vordering voor dat deel zal worden afgewezen.
Resumerend is de verdachte – hoofdelijk met zijn mededader – tot vergoeding van € 250,00 aan immateriële schade, gehouden. Het toe te wijzen bedragen zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade. Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 238,57 aan materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 238,57 aan materiële schade. Derhalve ligt de gehele vordering voor aan het oordeel van het hof.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot integrale toewijzing van de vordering.
Het hof overweegt als volg.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 63 en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (veertig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro)ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 5 (vijf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 11 juli 2015.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.S. Ludwig, mr. M. Lolkema en mr. H.A. van Eijk, in tegenwoordigheid van L.C. de Groot en mr. R.J. den Arend, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
25 augustus 2022.
De jongste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]