ECLI:NL:GHAMS:2022:2484

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 augustus 2022
Publicatiedatum
26 augustus 2022
Zaaknummer
23-000077-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van het afleveren en het aanwezig hebben van cocaïne in rolkoffers

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1983 en thans gedetineerd, was eerder vrijgesproken van het medeplegen van het aanwezig hebben van 0,12 kilogram cocaïne en 1,32 kilogram heroïne. Het hof heeft het hoger beroep van de verdachte niet-ontvankelijk verklaard voor zover het zich richtte tegen deze vrijspraak. De verdachte is echter wel vervolgd voor het afleveren van 18,15 kilogram cocaïne en het aanwezig hebben van 11,07 kilogram cocaïne, beide op 7 september 2021 in Amsterdam. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in vereniging met een medeverdachte handelde en dat hij opzettelijk deze grote hoeveelheden cocaïne heeft afgeleverd en aanwezig heeft gehad. De verdachte heeft wisselende verklaringen afgelegd over zijn rol en de kennis van de inhoud van de rolkoffers, maar het hof oordeelt dat de verklaringen onvoldoende concreet zijn en niet verifieerbaar. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 60 maanden, waarbij de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan zwaar zijn meegewogen. De op te leggen straf is gegrond op de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000077-22
datum uitspraak: 25 augustus 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 4 januari 2022 in de strafzaak onder parketnummer 13-242142-21 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] ( [geboorteland01] ) op [geboortedatum01] 1983,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Ter Apel.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 11 augustus 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Bij voornoemd vonnis is de verdachte vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde medeplegen van, kort gezegd, het aanwezig hebben van 0,12 kilogram cocaïne en 1,32 kilogram heroïne. Het medeplegen van het aanwezig hebben van beide hoeveelheden is onder 2 impliciet cumulatief tenlastegelegd. Nu namens de verdachte onbeperkt hoger beroep tegen het vonnis is ingesteld, richt dat hoger beroep zich dus mede tegen de genoemde beslissing tot vrijspraak.
Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering, staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte dan ook in zoverre nietontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep.
Tenlastelegging
Voor zover in hoger beroep nog aan de orde, is aan de verdachte tenlastegelegd dat:

1.hij op of omstreeks 7 september 2021 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 18,15 kilogram, in elk geval een grote hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;

2.hij op of omstreeks 7 september 2021 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad:

- ongeveer 11,07 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne,
in elk geval een grote hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en een andere strafoplegging komt dan de rechtbank.
Bewijsoverwegingen
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld, samengevat, dat het tenlastegelegde kan worden bewezenverklaard.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat integrale vrijspraak dient te volgen van het tenlastegelegde, voor zover dat in hoger beroep nog aan de orde is. De bewezenverklaring ziet op twee koffers. Uit het dossier blijkt dat weliswaar is vastgesteld dat zich in beide koffers plastic zakken bevonden met materiaal bevattende cocaïne, maar uit het dossier blijkt niet dat is onderzocht/vastgesteld of deze koffers en plastic zakken gelijksoortig waren, of zich op of in de koffers, plastic zakken en verpakkingen met harddrugs sporen van de verdachte bevonden, of er een moment is geweest waarop deze koffers en plastic zakken in het bijzijn van de verdachte open zijn geweest en of de verdachte anderszins op de hoogte moet zijn geweest van de inhoud van de koffers.
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde heeft de raadsman bovendien aangevoerd dat de verdachte weliswaar op 7 september 2021 een koffer – met daarin de tenlastegelegde cocaïne – ‘aanwezig heeft gehad en heeft afgeleverd en vervoerd’, maar dat van (voorwaardelijke) opzet geen sprake is geweest.
Voorts heeft de raadsman ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde aangevoerd dat de verdachte heeft verklaard dat hij geen beschikkingsmacht heeft gehad over de drugs in de woning van de medeverdachte [medeverdachte01] en dat hij zich ook niet bewust is geweest van de aanwezigheid van deze drugs.
Het oordeel van het hof ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde – rolkoffer I
Het hof stelt ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 7 september 2021 zien verbalisanten in de [adres01] in Amsterdam een Iveco bakwagen rijden, bestuurd door, zo later blijkt, de medeverdachte [medeverdachte02] . De verdachte, bijrijder in de bakwagen, stapt, zodra deze tot stilstand is gekomen, uit en loopt weg bij de bakwagen, om kort daarna weer bij de bakwagen terug te keren. Hij heeft dan een zwarte rolkoffer bij zich. [medeverdachte02] stapt in de afgesloten huif van de bakwagen, waarna de verdachte de zwarte rolkoffer in de huif tilt en overhandigt aan [medeverdachte02] . Vervolgens nemen de verbalisanten metaalgeluiden en geluiden van het verschuiven van voorwerpen waar. Wanneer een van de verbalisanten de laadruimte van de bakwagen doorzoekt, ontdekt hij dat de rolkoffer op een heimelijke manier verstopt is in deze laadruimte. In de koffer blijkt 18,15 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne te zitten.
In onderling verband en samenhang beschouwd, zijn voorgaande feiten en omstandigheden redengevend voor de conclusie dat de verdachte opzettelijk aan [medeverdachte02] – in vereniging – 18,15 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne heeft afgeleverd.
De verdachte heeft diverse verklaringen over deze gang van zaken afgelegd, die op meerdere punten wisselend van aard zijn.
Over de
herkomst van deze rolkofferheeft hij bij de rechter-commissaris verklaard dat hij de rolkoffer in Amsterdam heeft ontvangen van een hem onbekend persoon. Op verzoek van een persoon, van wie de verdachte alleen maar weet dat deze Elton heet, zou de verdachte de koffer afgeven aan een andere persoon die de verdachte ook niet kende, nadat met de verdachte contact daarover zou zijn opgenomen. Overigens heeft de verdachte bij de politie verklaard ook de chauffeur van de bakwagen, medeverdachte [medeverdachte02] , niet te kennen.
Over een mogelijke
tegenprestatievoor zijn bemoeienis heeft de verdachte bij de rechter-commissaris verklaard een ‘cadeautje’ in het vooruitzicht te zijn gesteld in de vorm van geld, onbekend hoeveel, welke verklaring ter terechtzitting in eerste aanleg een cadeautje wordt, niet in de vorm van geld. Ter terechtzitting in hoger beroep verklaart de verdachte helemaal geen tegenprestatie in het vooruitzicht te zijn gesteld, omdat een dergelijke tegenprestatie ‘niet past binnen de Albanese traditie’.
Ook over zijn
wetenschap van de inhoud van de rolkofferheeft de verdachte wisselend verklaard. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte verklaard te denken dat het om kleding ging, terwijl hij bij de rechter-commissaris en ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard absoluut niet te weten wat in de rolkoffer zat.
Samengevat heeft de verdachte wisselend verklaard, te weten - kortweg - dat hij van een hem grotendeels onbekende persoon een verzoek heeft gekregen om tegen een onbekende vergoeding een koffer met onbekende inhoud van een onbekende in ontvangst te nemen om die vervolgens aan een onbekende persoon over te dragen, terwijl de inhoud van die rolkoffer een straatwaarde had van honderdduizenden euro.
Aldus is de verklaring van de verdachte onvoldoende concreet en niet verifieerbaar en heeft hij geen aanknopingspunten aangereikt die een andere interpretatie van de vastgestelde feiten kunnen rechtvaardigen. Daarvoor zijn ook overigens geen solide aanknopingspunten in het dossier te vinden.
Het hof merkt nog op in het dossier geen aanknopingspunten te hebben gevonden voor het verweer van de verdediging dat met de verklaringen van de verdachte voorzichtig moet worden omgegaan in de bewijsvoering, omdat bij elke verklaring onduidelijk is gebleven of de tolk de verdachte goed begrepen heeft. Daarbij betrekt het hof dat aan de verdachte zijn verklaring bij de rechter-commissaris is voorgelezen, dat hij daarin heeft volhard en deze heeft ondertekend. Daarnaast heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij de tolk zowel op die zitting als ter terechtzitting in eerste aanleg goed begrepen heeft.
Gelet op het voorgaande komt het hof tot de slotsom dat de conclusie die al voor de hand lag, juist is en acht het wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als na te melden. Het hof verwerpt het tot vrijspraak strekkende verweer met betrekking tot dit feit.
Voorwaardelijk verzoek
De raadsman heeft verzocht om het horen van de verbalisanten [verbalisant01] , [verbalisant02] en [verbalisant03] , indien het hof het proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2021183624-4 wil bezigen tot het bewijs. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte van meet af aan ontkend heeft dat hij op de snelweg bijrijder is geweest van voornoemde bakwagen, terwijl de verbalisanten juist stellen dat de verdachte al op de snelweg bijrijder was van de bakwagen. Ter terechtzitting heeft de raadsman voor alle duidelijkheid aangegeven dat dit verzoek uitsluitend het bewijs betreft van het op de
snelwegdoor de verdachte fungeren als bijrijder.
Het hof stelt vast dat aan de door de raadsman gestelde voorwaarde niet is voldaan. Immers, het hof acht voor het bewijs niet redengevend of de verdachte al de bijrijder van de bakwagen was toen deze op de snelweg reed. Een beslissing op het voorwaardelijk verzoek kan daarom achterwege blijven.
Het oordeel van het hof ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde – rolkoffer II
Het hof stelt ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde de volgende feiten en omstandigheden vast.
De verdachte verbleef reeds een aantal dagen vóór zijn aanhouding op 7 september 2021 in de woning van medeverdachte [medeverdachte01] op de [adres01] , in welke woning hij een slaapkamer ter beschikking had gekregen. Direct nadat door de verbalisanten was waargenomen hoe de verdachte de eerste rolkoffer afleverde (feit 1), volgde één van de verbalisanten de verdachte naar voornoemde woning, waar de verdachte de woning binnenging. Aldaar riepen de verbalisanten met luide stem dat de deur moest worden geopend. Hierop werd niet gereageerd. Een verbalisant probeerde met een ‘bonk’ de deur te openen maar de deur ging niet open. Een andere verbalisant kon vervolgens via de buren bij de balustraden van de woning komen. Even later werd de voordeur geopend en kwam de verbalisant met de verdachte naar buiten. Bij doorzoeking van de woning is in de slaapkamer waar de verdachte sliep een grote rolkoffer aangetroffen. Daarin bleek 11,07 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne te zitten. In zowel de rolkoffer van feit 1 als in die van dit feit bevonden zich grijze vuilniszakken met daarin (verpakkingen) cocaïne.
In onderling verband en samenhang beschouwd, zijn voorgaande feiten en omstandigheden naar het oordeel van het hof redengevend voor de conclusie dat de verdachte 11,07 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne aanwezig heeft gehad. Het hof is gesterkt in zijn overtuiging dat de verdachte wist dat er in deze rolkoffer cocaïne zat nu hij, vlak voordat de rolkoffer in zijn slaapkamer werd aangetroffen, een andere rolkoffer met eveneens een ruime hoeveelheid cocaïne naar voornoemde bakwagen bracht. De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat er geen andere mensen in de woning sliepen.
De verdachte heeft geen verifieerbare, voornoemde redengevendheid ontzenuwende verklaring afgelegd. Het hof betrekt, gelet op de samenhang tussen beide feiten, bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van zijn ontkenning iets te maken te hebben met de deze rolkoffer in de woning ook hetgeen hij – naar het oordeel van het hof: niet aannemelijk – heeft verklaard over feit 1.
Gelet op het voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde – voor zover dat in hoger beroep nog aan de orde is – heeft begaan op de wijze als na te melden. Het hof verwerpt het tot vrijspraak strekkende verweer met betrekking tot dit feit.
Bewijsmiddelen
Het hof acht het onder 1 en 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen en grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de navolgende bewijsmiddelen zijn vervat.
1.
Een proces-verbaal van bevindingen van 8 september 2021, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant01] , [verbalisant02] en [verbalisant03] , doorgenummerde pagina’s 001 tot en met 004.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van de verbalisanten (of één of meer van hen):
Op 7 september 2021 zagen wij dat een Iveco bakwagen de [adres01] in Amsterdam inreed en hier stopte. Ik, verbalisant [verbalisant01] , zag dat de bijrijder van dit voertuig uitstapte en weg liep in de richting van een appartementencomplex aan deze [adres01] . De bijrijder bleek later te zien [verdachte01] , geboren op [geboortedatum01] 1983. Kort hierna zagen wij dat hij in de richting van de bakwagen gelopen kwam. Wij zagen dat [verdachte01] nu een zwarte rolkoffer in zijn hand had. Wij zagen dat [medeverdachte02] (de bestuurder) weer contact maakte met [verdachte01] ter hoogte van de bakwagen. Wij zagen dat [medeverdachte02] instapte in de huif van de bakwagen. De gehele huif was afgesloten en [medeverdachte02] was vervolgens niet meer zichtbaar. [verdachte01] tilde de zwarte rolkoffer in de huif. Wij hoorden geluiden van voorwerpen die werden verschoven en metaalgeluiden, waardoor wij het vermoeden hadden dat [verdachte01] de rolkoffer overhandigde aan [medeverdachte02] .
Ik, verbalisant [verbalisant01] , stelde een doorzoeking in de laadruimte van het voertuig in. Ik zag dat de bodem was bedekt met twee stalen platen. Ik zag dat deze platen los zaten. Ik verwijderde twee pallets van het voorste deel van de bodemplaat en tilde de bodemplaat op. Ik zag vervolgens dat er in het midden onder de vloer een stalen bak zat waarin een zwarte rolkoffer lag. Ik, verbalisant [verbalisant01] , nam deze koffer in beslag. Ik opende de koffer en zag dat er een aantal plastic zakken [
het hof begrijpt: vuilniszakken] in zaten. Ik zag en voelde dat deze zakken waren gevuld. Het goednummer van de rolkoffer is 6096454 .
2.
Een geschrift, te weten een kennisgeving van inbeslagneming van 15 september 2021, opgemaakt door opsporingsambtenaar [verbalisant04] , los in dossier opgenomen.
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
De volgende drie vuilniszakken zijn aangetroffen in een koffer met goednummer 6096454 .
Volgnummer 1
Goednummer: PL1300-2021183624-6098710
Aantal: 1 stuks
Verpakking: Vuilniszak
Bijzonderheden: Afkomstig uit goednummer 6096454
Volgnummer 2
Goednummer: PL1300-2021183624-6098711
Aantal: 1 stuks
Verpakking: Vuilniszak
Bijzonderheden: Afkomstig uit goednummer 6096454
Volgnummer 3
Goednummer: PL1300-2021183624-6098712
Aantal: 1 stuks
Verpakking: Vuilniszak
Bijzonderheden: Afkomstig uit goednummer 6096454
3.
Een proces-verbaal van bevindingen van 8 september 2021, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant05] , doorgenummerde pagina’s 011 tot en met 013.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van de verbalisant:
Op 7 september 2021 zag ik een persoon met een rolkoffer lopen vanuit een parkeerplaats aan de [adres02] naar de bakwagen. Deze persoon werd mij later bekend als de verdachte [verdachte01] , geboren op [geboortedatum01] 1983 te [geboorteland01] . Ik zag dat [verdachte01] naast de bakwagen de rolkoffer liet vallen. Ik zag dat [verdachte01] de koffer overhandigde aan een persoon in de bakwagen.
Ik zag dat [verdachte01] weg liep bij de bakwagen. Ik zag dat hij liep naar de doorgaande weg gelegen aan de [adres01] te Amsterdam. Ik liep samen met de verdachte [verdachte01] de flat binnen. Ik zag dat hij de toegangsdeur van huisnummer [huisnummer01] binnenliep.
Kort daarna verliet een persoon de woning die later bleek te zijn de aangehouden verdachte [medeverdachte01] , geboren op [geboortedatum02] 1972 te [geboorteplaats02] . [medeverdachte01] deelde ons mede dat hij de bewoner was van de genoemde woning.
Wij hebben daarna met luide stem bij de voordeur geroepen dat wij van de politie waren en dat de deur geopend moest worden. Hier werd niet op gereageerd. Ik zag dat een collega van de regio Amsterdam met luide stem riep dat de deur geopend moest worden en dat er anders geweld werd toegepast op de deur. Ik zag dat deze collega met een zogeheten ‘Bonk’ de deur probeerde te openen. Ik zag dat de deur niet open ging.
Ik hoorde van collega [verbalisant06] dat hij via de buren en dan op de balustraden bij de woning kon komen waarbij de achterdeur open stond. Ik hoorde dat hij naar binnen kon en zo de verdachte kon aanhouden. Ik zag even later dat hij de voordeur opende en met de verdachte buiten kwam. Ik herkende de verdachte direct als de te noemen [verdachte01] , die ik eerder met de rolkoffer had zien lopen en de woning zag binnen gaan.
4.
Een proces-verbaal van bevindingen van 8 september 2021, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant07] en [verbalisant08] , doorgenummerde pagina’s 15 tot en met 18.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van de verbalisanten (of één van hen):
Op 7 september 2021 werden wij verzocht te ondersteunen bij de woning aan de [adres01] in Amsterdam. Vervolgens is de woning doorzocht.
Bij de doorzoeking werd op de slaapkamer één grote rolkoffer met daarin twee vuilniszakken aangetroffen. Deze vuilniszakken bleken gevuld te zijn met vermoedelijk verdovende middelen.
Deze vuilniszakken zijn inbeslaggenomen en apart verpakt met goednummers 6096458 en 6096462.
5.
Een proces-verbaal forensische onderzoek plaats delict ( [adres03] ) van 15 september 2021, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant09] en [verbalisant10] , doorgenummerde pagina’s 38 tot en met 43.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van de verbalisanten (of één van hen):
Tijdens de controle van een voertuig en tijdens een daaropvolgende huiszoeking werden meerdere zakken en blokken poeder aangetroffen.
Omschrijving: Grijze vuilniszak met wit poeder uit rolkoffer
Goednummer/SIN: 6098710
Brutogewicht: 6,03 KG
SIN monstername: AAMM0095NL
Omschrijving: Grijze vuilniszak met wit poeder uit rolkoffer
Goednummer/SIN: 6098711
Bruto gewicht: 6,02 KG
SIN monstername: AAMM0092NL
Omschrijving: Grijze vuilniszak met wit poeder uit rolkoffer
Goednummer/SIN: 6098712
Bruto gewicht: 6,10 KG
SIN monstername: AAMM0096NL
Omschrijving: Grijze vuilniszak met wit poeder
Goednummer/SIN: 6096458
Bruto gewicht: 5,04 KG
SIN monstername: AAMM0091NL
Omschrijving: Grijze vuilniszak met wit poeder
Goednummer/SIN : 6096462
Bruto gewicht: 6,03 KG
SIN monstername: AAMM0089NL
6.
Een geschrift, te weten een laboratoriumrapport met nummer 0626N21 van 21 september 2021, opgemaakt door ing. [naam01] , forensisch expert, doorgenummerde pagina’s 69 en 70.
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergeven:
Het materiaal van de SIN-nummers AAMM0095NL, AAMM0092NL, AAMM0096NL, AAMM0091NL en AAMM0089NL bevat cocaïne.
7.
De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 21 december 2021.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergeven:
Iemand heeft mij de koffer gegeven, die ik later op 7 september 2021 te Amsterdam aan de chauffeur van de auto [
het hof begrijpt: de Iveco bakwagen] heb gegeven.
Ik verbleef op 7 september 2021 sinds een week, mogelijk iets langer, in de woning op de [adres01] te Amsterdam.
Er sliepen geen andere mensen in de woning.
De hiervoor vermelde bewijsmiddelen zijn – ook in hun onderdelen – telkens gebezigd tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben en, voor zover het een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5° van het Wetboek van Strafvordering betreft, telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

1.hij op 7 september 2021 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk heeft afgeleverd 18,15 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne;

2.hij op 7 september 2021 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad 11,07 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne.

Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit.
Oplegging van straf
De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft verzocht, indien het hof tot een bewezenverklaring komt, een gevangenisstraf van maximaal 3 jaren op te leggen gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, de feiten en omstandigheden van het geval en de gewenste toepassing van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling). Indien het hof een gevangenisstraf van maximaal 3 jaren niet passend vindt, is het verzoek om daarbij een geldboete op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van het afleveren van ruim 18 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne en aan het aanwezig hebben van ruim 11 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne. Dit zijn hoeveelheden die onmiskenbaar duiden op de handel in deze harddrug. De (internationale) verspreiding van en handel in harddrugs en in het verlengde daarvan het gebruik ervan, betekenen een bedreiging van de volksgezondheid, brengen onrust voor de samenleving met zich en leiden veelal, direct en indirect, tot diverse vormen van criminaliteit. Gezien de ernst van het bewezenverklaarde kan niet worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Het hof heeft bij het bepalen van de duur daarvan gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd. Deze straffen hebben onder meer hun weerslag gevonden in de Oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Naar het oordeel van het hof ligt gelet op het voorgaande bij misdrijven als de onderhavige, waarbij in het kader van afleveren en het bezit van cocaïne in totaliteit sprake is van een gewicht van ruim 29 kilogram, oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 60 maanden in de rede. Het hof neemt dit ook als uitgangspunt. Hieruit spreekt dat de straf zoals deze is uitgesproken door de eerste rechter en thans is gevorderd door de advocaat-generaal, onvoldoende recht doet aan de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder die feiten zijn begaan. Het opleggen van een geldboete bovenop een gevangenisstraf van maximaal 3 jaren, zoals door de raadsman bepleit, doet al helemaal geen recht aan de ernst van de feiten, zoals hiervoor is toegelicht.
Het hof ziet in hetgeen door de raadsman is aangevoerd evenmin aanleiding om in strafmatigende zin van voornoemd uitgangspunt af te wijken. Weliswaar zijn er persoonlijke omstandigheden naar voren gebracht, maar die zijn niet dermate bijzonder of zwaarwegend dat die matiging van de straf ten opzichte van voormeld uitgangspunt rechtvaardigen. Ditzelfde geldt voor het verweer met betrekking tot de Regeling; daarin ziet het hof evenmin aanleiding om de straf te matigen.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van 60 maanden met aftrek van het voorarrest passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde medeplegen van het aanwezig hebben van ongeveer 0,12 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne en/of ongeveer 1,32 kilogram van een materiaal bevattende heroïne.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover inhoudelijk nog aan de orde en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
60 (zestig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.A. van Eijk, mr. K.J. Veenstra en mr. W.S. Ludwig, in tegenwoordigheid van
mr. R.J. den Arend, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
25 augustus 2022.
De voorzitter en de oudste raadsheer zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]