ECLI:NL:GHAMS:2022:2481

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 augustus 2022
Publicatiedatum
26 augustus 2022
Zaaknummer
200.309.112/ 01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Provisionele zorgregeling en verwijzing naar hulpverlening in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 23 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over een provisionele zorgregeling tussen de man en zijn minderjarige kind, [minderjarige 1]. De vrouw, verzoekster in principaal hoger beroep, heeft bezwaar gemaakt tegen de eerder door de rechtbank Amsterdam vastgestelde zorgregeling. De man, verweerder in principaal hoger beroep, heeft een verzoek ingediend voor een provisionele zorgregeling. Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw en de man van 2006 tot 2016 een relatie hebben gehad en dat zij gezamenlijk het gezag uitoefenen over [minderjarige 1], die bij de vrouw woont. De man heeft in het verleden omgang gehad met [minderjarige 1], maar dit contact is in 2021 abrupt verbroken. De vrouw heeft aangegeven dat [minderjarige 1] psychische problemen heeft ontwikkeld na het verbreken van het contact en dat er behoefte is aan een zorgvuldige opbouw van het contact. Het hof heeft de raad voor de Kinderbescherming gehoord, die heeft geadviseerd om de huidige regeling niet verder uit te breiden en partijen te verwijzen naar het Uniform Hulpaanbod voor hulpverlening. Het hof heeft besloten de beschikking van de rechtbank te vernietigen en een nieuwe provisionele regeling vast te stellen, waarbij de man éénmaal per week contact heeft met [minderjarige 1] via videobellen. De zaak zal worden voortgezet bij de rechtbank Amsterdam na afloop van het hulpverleningstraject.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.309.112/ 01
Zaaknummer rechtbank: C/13/713781 / FA RK 22-903 en C/13/713782 FA RK 22-904
Beschikking van de enkelvoudige kamer van 23 augustus 2022 inzake
[de vrouw] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in principaal hoger beroep,
verweerster in incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. K. van der Meij te Amsterdam,
en
[de man] ,
wonende te [plaats A] ,
verweerder in principaal hoger beroep,
verzoeker in incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. D.E. Oud te Wormerveer.
Als belanghebbende is aangemerkt: de minderjarige [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ).

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 31 maart 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vrouw is op 12 april 2022 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 31 maart 2022.
2.2
De man heeft op 20 juni 2022 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3
Op 5 juli 2022 heeft een regiezitting plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.
Ter zitting heeft het hof besloten de behandeling aan te houden in afwachting van nader bericht over de behandeling van [minderjarige 1] door zijn orthopedagoog.
2.4
Ter griffie is op 18 juli 2020 ingekomen een e-mail met bijlagen van de kant van de vrouw.
2.5
De regiezitting is voortgezet op 20 juli 2020. Daarbij zijn verschenen:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad), dhr. V.E. Aelbers.

3.De feiten

3.1
Partijen hebben van 2006 tot 2016 een relatie met elkaar gehad. Uit hun relatie is [minderjarige 1] geboren [in] 2016. De man heeft [minderjarige 1] erkend. Partijen oefenen gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige 1] . [minderjarige 1] woont bij de vrouw.
Tot begin 2021 had de man omgang met [minderjarige 1] , in het bijzijn van de vrouw of een familielid.
3.2
Na het verbreken van hun relatie heeft de man een relatie met een nieuwe partner gekregen. Tijdens die relatie is de vrouw opnieuw in verwachting geraakt van de man. [in] 2020 is [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ) geboren.
Begin 2021 heeft de man het contact met de vrouw en [minderjarige 1] verbroken.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover in dit hoger beroep van belang, op verzoek van de man op de voet van artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) een provisionele zorgregeling met opbouw tussen [minderjarige 1] en de man vastgesteld, als volgt:
met ingang van de eerste week van april 2022:
  • in de eerste week videobelt de man met [minderjarige 1] twee keer gedurende ongeveer 10-15 minuten, waarbij de vrouw op de achtergrond aanwezig mag zijn maar niet ingrijpt in het gesprek;
  • daarna voor de duur van vier weken ziet de man [minderjarige 1] tweemaal per week een moment bij de vader van de man thuis;
  • na verloop van deze vier weken zal de man voor de duur van twee weken [minderjarige 1] zonder begeleiding zien op zaterdag van 10.00 uur tot 18.00 uur waarbij de overdracht eventueel kan plaatsvinden met behulp van de vader van de man;
na totaal zes weken opbouwregeling:
  • ziet de man [minderjarige 1] om de week van vrijdag 17.00 uur tot zondag 18.00 uur waarbij de vrouw [minderjarige 1] op vrijdag naar de man brengt en de man [minderjarige 1] op zondag weer terugbrengt, of de overdracht eventueel plaatsvindt met behulp van de vader van de man;
  • zolang de man nog op de woensdagen vrij is, wenst de man tevens een contactmoment op woensdagmiddag uit school tot na het avondeten, waarbij de man [minderjarige 1] haalt en brengt;
  • los van de fysieke omgangsmomenten wenst de man een belmoment met [minderjarige 1] , namelijk in de weken dat de man [minderjarige 1] niet ziet een extra belmoment in het weekend.
Gelijktijdig met zijn verzoek tot het treffen van een provisionele zorgregeling heeft de man een bodemverzoek ingediend om hem vervangende toestemming te verlenen om [minderjarige 2] te erkennen en om een zorgregeling vast te stellen met [minderjarige 1] .
De rechtbank heeft de behandeling van het verzoek met betrekking tot de (definitieve) zorgregeling in de bodemprocedure aangehouden in afwachting van het verloop van de provisionele zorgregeling.
4.2
De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, het provisionele verzoek van de man alsnog af te wijzen en een contactopbouwregeling vast te stellen die in het belang van [minderjarige 1] is, waarbij de eerste contacten in ieder geval onder begeleiding van een deskundige plaatsvinden.
4.3
De man verzoekt het verzoek van de vrouw af te wijzen.
In incidenteel hoger beroep verzoekt hij als provisionele voorziening te bepalen dat [minderjarige 1] omgang heeft met de man:
  • in de eerste week na de beschikking belt de man [minderjarige 1] twee keer per week;
  • daarna ziet de man [minderjarige 1] tweemaal per week een uur bij de vader van de man thuis, voor de duur van vier weken;
  • daarna ziet de man [minderjarige 1] zonder begeleiding op zaterdag van 10.00 uur tot 18.00 uur voor de duur van twee weken;
  • daarna ziet de man [minderjarige 1] om de week van vrijdagmiddag 17.00 uur tot zondagavond 18.00 uur waarbij het halen en brengen tussen partijen wordt gedeeld;
  • eenmaal per week vindt er een belmoment plaats, tussen partijen in onderling overleg te bepalen op welk moment. In de weken dat [minderjarige 1] het weekend bij de vrouw verblijft vindt er ook een belmoment in het weekend plaats,
althans een zodanige provisionele zorgregeling te bepalen als het hof juist zal achten.

5.De motivering van de beslissing

In principaal en incidenteel hoger beroep:
5.1
De vrouw voert aan dat [minderjarige 1] psychische problemen heeft gekregen nadat de man het contact met hem in 2021 abrupt verbrak. [minderjarige 1] staat onder behandeling van een orthopedagoog voor zijn woedeaanvallen en driftbuien. De vrouw staat op zich achter contactherstel tussen [minderjarige 1] en de man, want zij vindt het belangrijk dat [minderjarige 1] zijn vader kent. De provisionele regeling die de rechtbank thans heeft bepaald is echter te belastend voor hem. Ook de orthopedagoog zegt dat er rustig moet worden opgebouwd. Na afloop van het eerste belcontact was [minderjarige 1] volledig overstuur. Het tweede gesprek wilde [minderjarige 1] absoluut niet voeren. De vrouw wil dat de regeling professioneel wordt begeleid.
5.2
Volgens de man probeert de vrouw het contact tussen de man en [minderjarige 1] tegen te houden. De man beseft dat er rustig moet worden opgebouwd; ook hij heeft met de orthopedagoog van [minderjarige 1] gesproken. De vrouw wil echter niet meewerken, ook niet aan hulpverlening, Ouderschap Blijft of mediation. Zij geeft niet aan hoe het contact dan wel moet worden opgebouwd. Zijn verzoek in incidenteel hoger beroep is een herhaling van zijn provisionele verzoek, echter onder aanpassing van de data daarin omdat tot nu toe aan de provisionele regeling nog geen uitvoering is gegeven, anders dan door middel van de belcontacten.
5.3
De raad heeft ter zitting van 20 juli 2020 erop gewezen dat het momenteel niet duidelijk is waar [minderjarige 1] angst vandaan komt. Hij vindt het contact met de man kennelijk heel spannend.
Het is nodig dat [minderjarige 1] vertrouwen opbouwt. Hij moet voelen dat de man er is en niet zomaar (weer) verdwijnt. Er moet voorspelbaarheid en continuïteit zijn in het contact met de man. Hij moet op vaste momenten de man horen.
Het kan goed zijn dat [minderjarige 1] angst is gekoppeld aan het plotselinge vertrek van de man en dat de man er nu opeens weer is, maar dat staat nog niet vast. [minderjarige 1] heeft daarbij hulp nodig.
De raad wijst op de mogelijkheid van het Uniform Hulpaanbod. De module Ouderschap Blijft van Altra is geschikt voor partijen.
Van belang is dat [minderjarige 1] eerst de ruimte gaat voelen om te gaan bewegen. De raad adviseert daarom om thans een streep te zetten door de voorlopige zorgregeling en partijen te verwijzen naar het Uniform Hulpaanbod. Partijen hebben regie nodig. Er moet vooralsnog worden toegewerkt naar fysieke omgang van twee à drie uur per week, maar er is nog wel het een en ander nodig vóór die paar uur per week kan worden bereikt. Het OKT kan in het kader van het Uniform Hulpaanbod regie voeren. [minderjarige 1] moet zien dat hij de moeite waard is. Dat betekent dat het wekelijkse beeldbellen met de man moet worden voortgezet, zelfs al duurt het vanwege [minderjarige 1] spanningsboog maar kort. De raad adviseert echter de omgang voorlopig niet verder uit te breiden, in afwachting van de resultaten van de hulpverlening.
5.4
Het hof is met de raad van oordeel dat de door de rechtbank vastgestelde opbouwregeling de draagkracht van [minderjarige 1] te zeer overstijgt. Het is nog onduidelijk waarom [minderjarige 1] thans zoveel weerstand voelt in het contact met de man. Hierover zal nadere duidelijkheid moeten worden verkregen. Het hof verenigt zich met het advies van de raad dat het bij deze stand van zaken niet in het belang van [minderjarige 1] is om de contacten verder uit te breiden dan de huidige wekelijkse videobelcontacten van de man met [minderjarige 1] . Het hof begrijpt goed dat de man meer contact met [minderjarige 1] wil hebben en is met de raad van oordeel dat als ‘stip op de horizon’ toegewerkt zou moeten worden naar fysieke omgang van een aantal uur per week. Dat zal echter in samenspraak met hulpverlening en met inachtneming van het tempo van [minderjarige 1] moeten gebeuren.
5.5
Zoals ter zitting van 20 juli 2022 door de raad is geadviseerd en met partijen is besproken, zal het hof partijen verwijzen naar het Uniform Hulpaanbod om de benodigde hulpverlening te organiseren. Daarbij kan gedacht worden aan Ouderschap Blijft van Altra, maar ook aan een methode als Words & Pictures. De griffier heeft ambtshalve contact opgenomen met Altra. Partijen zullen worden uitgenodigd voor een intakegesprek voor Ouderschap Blijft, maar moeten rekening houden met een wachtlijst van drie tot zes maanden tot de hulpverlening daadwerkelijk kan aanvangen.
5.6
[minderjarige 1] heeft zijn woonplaats bij de vrouw in [plaats A] . Tussen het hof en de gemeente [plaats A] zijn tot nu toe geen afspraken gemaakt over de toepassing van het Uniform Hulpaanbod. Het gaat hier echter om een hoger beroep tegen een provisionele voorziening terwijl de hoofdzaak nog bij de rechtbank Amsterdam loopt en de zaak dus daar zal worden voortgezet. Om die reden heeft het hof door tussenkomst van de rechtbank Amsterdam éénmalig met de gemeente [plaats A] de afspraak kunnen maken dat doorverwijzing naar het Uniform Hulpaanbod kan plaatsvinden.
5.7
Het hof zal bepalen dat de zaak, nadat het traject zal zijn afgerond, dient te worden voortgezet bij de rechtbank Amsterdam. De resultaten van de hulpverlening dienen daar te worden ingediend en het rapport van een eventueel raadsonderzoek dient daar te worden ingebracht, niet bij het hof.
5.8
Deze beschikking geldt reeds als opdracht aan de raad om een onderzoek te verrichten naar de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken indien het traject niet positief wordt afgesloten én de raad dat onderzoek noodzakelijk acht. Het eventuele rapport zal meten worden uitgebracht aan de rechtbank Amsterdam, niet aan dit hof.
5.9
Dit alles betekent dat het hof in deze provisionele procedure thans, met toepassing van artikel 16 lid 2 Rv, een eindbeschikking zal geven, als hierna te melden.

6.Beslissing

Het hof:
In principaal en incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 31 maart 2022, voor zover daarbij op de voet van artikel 223 Rv een provisionele zorgregeling is vastgesteld, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
stelt op de voet van artikel 223 Rv de volgende provisionele verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast, voor de duur van de procedure bij de rechtbank of totdat partijen anders zullen zijn overeengekomen of de rechtbank Amsterdam nader zal hebben beslist:
- de man heeft éénmaal per week contact met [minderjarige 1] via videobellen, op een tussen partijen nader overeen te komen (bij voorkeur vast) moment.
stelt partijen in het kader van het Uniform Hulpaanbod in de gelegenheid deel te nemen aan het traject Ouderschap Blijft van Altra of een vergelijkbaar traject;
verzoekt de hulpverlenende instantie uiterlijk op maandag 8 mei 2023, of zoveel eerder als mogelijk, de eindrapportage over het verloop van het traject
aan de rechtbank Amsterdam, team Familie en Jeugd, Postbus 84500, 1080 BN Amsterdamover te leggen, onder vermelding van zaaknummer
C/13/713782 FA RK 22-904;
verzoekt de raad bij een niet positief verlopen traject te bezien of raadsonderzoek noodzakelijk is en
de rechtbank Amsterdamdaarover binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage te informeren onder vermelding van zaaknummer
C/13/713782 FA RK 22-904, en, indien dat het geval is, een onderzoek te verrichten naar de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en daarover bij de rechtbank Amsterdam een rapport in te dienen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders in deze provisionele procedure in hoger beroep verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.V.T. de Bie, voorzitter, in tegenwoordigheid van de griffier, en is op 23 augustus 2022 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.