Uitspraak
1.Het beklag
[beklaagde01] en [beklaagde02](hierna: beklaagden) ter zake van bedreiging en vernieling.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 22 augustus 2022 uitspraak gedaan in een beklagprocedure die was ingediend door klaagster tegen de beslissing van de officier van justitie om geen strafvervolging in te stellen tegen haar buren, beklaagden, wegens bedreiging en vernieling. Klaagster had op 16 oktober 2021 aangifte gedaan van bedreiging en vernieling, waarbij zij stelde dat zij al geruime tijd overlast ondervond van haar buren. Tijdens de behandeling in raadkamer op 4 augustus 2022 heeft klaagster haar beklag toegelicht, terwijl de beklaagden niet verschenen. De advocaat-generaal heeft in zijn verslag van 1 april 2022 geadviseerd het beklag af te wijzen.
Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Klaagster had onder andere verklaard dat beklaagden zich schuldig hadden gemaakt aan vernieling door troep over de schutting in haar tuin te gooien en haar te bedreigen. Echter, het hof concludeerde dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om tot een veroordeling te komen. De bedreigingen die klaagster had ervaren, waren niet voldoende onderbouwd met bewijs, en de enige opname die klaagster had overgelegd, toonde niet aan dat beklaagden daadwerkelijk de overlast hadden veroorzaakt.
Het hof benadrukte dat het strafrecht een uiterst middel is en dat vervolging in deze zaak zou kunnen leiden tot verdere escalatie van de reeds bestaande spanningen tussen de buren. Klaagster had bovendien aangegeven op zoek te zijn naar een nieuwe woning, wat de noodzaak voor strafrechtelijke vervolging verder ondermijnde. Gelet op deze overwegingen heeft het hof het beklag ongegrond verklaard en de afwijzing van de officier van justitie bevestigd.