In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om een hoger beroep inzake een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, die in 2003 zijn gehuwd en op 6 mei 2021 zijn gescheiden. De vrouw heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin onder andere de zorgregeling voor de kinderen en de partneralimentatie zijn vastgesteld. De man heeft incidenteel hoger beroep ingesteld. De vrouw verzoekt om een herziening van de zorgregeling en de partneralimentatie, terwijl de man verzoekt om de verzoeken van de vrouw af te wijzen en de alimentatie op nihil te stellen.
Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw en de man ouders zijn van twee kinderen, waarvan één minderjarig is. De zorgregeling is aangepast, zodat de vrouw een vast contactmoment heeft met de kinderen op maandagavond, en de kinderen om de week bij de vrouw verblijven zodra zij eigen woonruimte heeft. De partneralimentatie is met ingang van 1 juli 2021 op nihil gesteld, omdat de vrouw in staat wordt geacht zelf in haar levensonderhoud te voorzien. De man heeft ook verzocht om terugbetaling van de ontvangen alimentatie door de vrouw na deze datum, wat door het hof is toegewezen. De beschikking van de rechtbank is in zoverre vernietigd en opnieuw vastgesteld, terwijl andere onderdelen zijn bekrachtigd.
De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van beide partijen in de zorg voor de kinderen en de financiële verplichtingen na de scheiding. Het hof heeft de verzoeken van de vrouw om de taxatie van de woning en de waarde van de auto en boot te herzien afgewezen, omdat de argumenten van de man overtuigend waren. De beslissing is op 23 augustus 2022 uitgesproken in het openbaar.