ECLI:NL:GHAMS:2022:244

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 februari 2022
Publicatiedatum
1 februari 2022
Zaaknummer
200.276.277/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbehoorlijke taakvervulling door bestuurder in vastgoedonderneming

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Grand Relocation B.V. en [appellant sub 1] tegen [X] Holding B.V. en [geïntimeerde sub 1]. De rechtbank had eerder de vorderingen van Grand Relocation afgewezen, omdat zij niet-ontvankelijk werd verklaard. Het hof heeft de feiten vastgesteld en beoordeeld dat [geïntimeerde sub 1] als bestuurder van [X] Holding onbehoorlijk heeft gehandeld door als bemiddelaar op te treden in een vastgoedtransactie, terwijl hij ook bestuurder was van Grand Relocation. Het hof oordeelt dat [X] Holding de commissie die aan Grand Relocation toekwam, ten onrechte voor zichzelf heeft gehouden. Het hof vernietigt het eerdere vonnis en verklaart voor recht dat [X] Holding onbehoorlijk heeft bestuurd. Tevens wordt [X] Holding veroordeeld tot betaling van € 142.350 aan Grand Relocation. Het hof wijst de vordering tot staking van concurrerende activiteiten af, omdat deze niet voldoende onderbouwd is. De proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.276.277/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam: C/13/658004/ HA ZA 18-1221
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 1 februari 2022
inzake

1.[appellant sub 1] ,

wonend te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
2.
GRAND RELOCATION B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
appellanten,
advocaat: mr. E. Bakhuis te Amsterdam,
tegen

1.[geïntimeerde sub 1] ,

wonend te [woonplaats] ,
2.
[X] HOLDING B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerden,
advocaat: mr. E. Walinga te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellanten] en [geïntimeerden] genoemd, en afzonderlijk [appellant sub 1] , Grand Relocation, [geïntimeerde sub 1] en [X] Holding.
[appellanten] zijn bij dagvaardingen van 23 maart 2020 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 15 januari 2020, onder bovenvermeld zaak-/rolnummer gewezen tussen [appellanten] (en een derde eiser) als eisers en [geïntimeerden] als gedaagden.
Het hof heeft een comparitie na aanbrengen gelast, die heeft plaatsgevonden op 28 september 2020. Het proces-verbaal daarvan bevindt zich bij de stukken.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties;
- akte zijdens [geïntimeerden] s., met een productie.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellanten] hebben geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog hun vorderingen zal toewijzen, met veroordeling van [geïntimeerden] in de kosten van het geding in beide instanties met nakosten.
[geïntimeerden] hebben geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van Grand Relocation en bekrachtiging van het vonnis, met - uitvoerbaar bij voorraad - beslissing over de proceskosten.
Het geschil in het kort
In een gezamenlijke vastgoedonderneming heeft één van de (indirecte) bestuurders commissie ontvangen in verband met de aan- en/of verkoop van een pand. De andere bestuurder en de vennootschap spreken hem aan en stellen dat de commissie toekomt aan de gezamenlijke onderneming. De rechtbank is wegens een vertegenwoordigingsgebrek niet toegekomen aan inhoudelijke beoordeling van de vordering van de vennootschap. De vordering van de bestuurder heeft zij op inhoudelijke gronden afgewezen. Het hof komt tot andere beslissingen.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.7 de vaststaande feiten opgesomd die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof tot uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
2.1
[appellant sub 1] en [geïntimeerde sub 1] zijn sedert 2010 elk middellijk, via respectievelijk [Y] 2010 Holding BV en [X] Holding, voor 50% aandeelhouder van Grand Relocation en eveneens middellijk bestuurder van Grand Relocation.
2.2
Daarvoor hebben zij een samenwerkingsovereenkomst gesloten, die o.m. inhoudt:
In aanmerking nemende dat
(…) Grand Relocation BV zal de onderneming van Grand Relocation -welke voorheen uitsluitend voor rekening en risico van Vennoot 1( [geïntimeerde sub 1] , opm. hof)
werd geëxploiteerd - inbrengen in volledige gezamenlijkheid met Vennoot 2( [appellant sub 1] , opm. hof)
(…)
Zijn als volgt overeengekomen:
(…)
3.2
Partijen zullen een zo open mogelijke structuur nalezen, waarbij inzage in elkaars persoonlijke financiële situatie uitdrukkelijk tot de mogelijkheden behoort.
3.3
Concurrentie/relatiebeding: alle contacten c.q. cliënten welke onder de noemer Grand Relocation vallen mogen niet onder een andere entiteit worden benaderd of behandeld. Het is partijen niet toegestaan om gelijke of vergelijkbare activiteiten buiten de gezamenlijke onderneming te ontplooien of te verrichten, alleen of met anderen.
2.3
Claver Real Estate BV (hierna: CRE) was eigenaar van het project Orteliusstraat, bestaande uit woningen, commerciële ruimten, een horeca-ruimte en parkeerplaatsen aan de [adres 1] , [adres 2] en [adres 3] en de [adres 4] (hierna ook: het (Ortelius)complex). Grand Stay BV (hierna: Grand Stay) huurde het complex van CRE en verhuurde het op haar beurt aan Booking.com.
Sedert 2014 zijn [appellant sub 1] en [geïntimeerde sub 1] ook samen indirect bestuurder en aandeelhouder van Grand Stay.
2.4
Eind 2017 heeft CRE het complex verkocht aan Amsterdam Vastgoed CV, voor
€ 14.235.000; de leveringsakte dateert van 20 juli 2018.
2.5
Grand Stay is huurder van het complex gebleven en is het blijven onderverhuren. De huur die Grand Stay betaalt is verhoogd per 1 januari 2020 (de nieuwe huurovereenkomst dateert van 10 december 2019). De verhoogde huur is doorbelast aan de onderhuurder.
2.6
[X] Holding heeft in verband met de verkoop van het complex een commissie van 1% van de koopsom ontvangen, gedragen door de koper en verkoper gezamenlijk, op basis van de tussen hen gemaakte afspraken. [X] Holding heeft de koper, Amsterdam Vastgoed CV, een factuur ter hoogte van € 99.220 gestuurd en de verkoper, CRE, een factuur ter hoogte van € 73.024, die beide zijn betaald.

3.Beoordeling

3.1
[appellanten] vorderen een verklaring voor recht dat [X] Holding als bestuurder van Grand Relocation en/of Grand Stay die vennootschap(pen) onbehoorlijk, in strijd met art. 2:9 BW heeft bestuurd en heeft gehandeld of handelt in strijd met art. 2:8 BW en dat [X] Holding c.s. wanprestatie dan wel een onrechtmatige daad hebben gepleegd. Daarnaast vorderen zij dat [geïntimeerde sub 1] en [X] Holding alle met Grand Relocation en/of Grand Stay concurrerende activiteiten staken en gestaakt houden, een en ander op straffe van een dwangsom; voorts vorderen zij dat [X] Holding wordt veroordeeld tot betaling aan Grand Relocation van € 142.350, verhoogd met btw. De rechtbank heeft Grand Relocation (en de toen betrokken partij Grand Stay) niet-ontvankelijk verklaard en de vorderingen van [appellant sub 1] afgewezen, met hun veroordeling in de kosten.
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komen [appellanten] met hun grieven op. De eerste grief ziet op de vaststelling van de feiten en hoeft, nu daarmee hiervoor al rekening is gehouden, geen aparte bespreking. Bij de tweede grief voeren [appellanten] aan dat de rechtbank hun stellingen in zoverre verkeerd heeft begrepen dat niet was bedoeld te stellen dat [geïntimeerde sub 1] in privé de commissie heeft ontvangen. Dat standpunt zal het hof bij het navolgende betrekken.
Ontvankelijkheid
3.2
Grief 3 ziet op de ontvankelijkheid van Grand Relocation in haar vorderingen.
3.2.1
[geïntimeerden] stellen dat Grand Relocation niet-ontvankelijk is, wegens, kort samengevat, een vertegenwoordigingsgebrek: [appellant sub 1] is geen bestuurder, [Y] 2010 Holding BV is geen eiser en bovendien heeft [X] Holding, die samen met [Y] 2010 Holding BV bestuurder van Grand Relocation is, niet ingestemd met het entameren van deze procedure. De rechtbank heeft een gelijkaardig verweer in eerste aanleg gehonoreerd, maar het hof verwerpt dit. Dat wordt als volgt toegelicht.
3.2.2
Blijkens de slotverklaringen in de statuten van Grand Relocation (
voor de eerste maal zijn algemeen bestuurders van de vennootschap (…) b [Y] 2010 Holding BV) was [Y] 2010 Holding BV algemeen bestuurder en als zodanig bevoegd de vennootschap te vertegenwoordigen. Een beperking is daarbij niet vermeld. [appellant sub 1] treedt, blijkens zijn stellingen in de memorie van grieven, in deze procedure (mede) op als bestuurder van [Y] 2010 Holding BV en stelt (een deel van) de vorderingen namens haar in en daarmee mede namens de tot vertegenwoordiging bevoegde bestuurder van Grand Relocation. Vast staat, dat van een relevante wijziging in de statuten geen sprake is. Het is niet nodig dat [Y] 2010 Holding BV (of welke directe of indirecte bestuurder dan ook) als partij optreedt. [appellant sub 1] is haar bestuurder en onweersproken is dat hij door haar is gemachtigd. Dat betekent dat [appellant sub 1] namens Grand Relocation de onderhavige vorderingen kan instellen.
3.2.3
Ten overvloede wordt het volgende opgemerkt. Ook als het zo zou zijn, zoals [X] c.s. verdedigen, dat de bestuurders alleen gezamenlijk bevoegd zijn Grand Relocation te vertegenwoordigen omdat aan de vermelding in het handelsregister dat zij gezamenlijk bevoegd zijn beslissende betekenis toekomt, komt [X] c.s. daarop geen beroep toe, omdat dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Ten eerste is van belang dat alle partijen in dit geding op de hoogte zijn van de discrepantie tussen de statutaire regeling en de vermelding in het handelsregister, zodat van enig door die vermelding opgewekt vertrouwen geen sprake kan zijn. Dat geldt te meer nu in het handelsregister ook expliciet naar de statuten wordt verwezen. Ten tweede doet [X] Holding dat beroep om te bereiken dat geen inhoudelijk rechterlijk oordeel over haar handelen kan worden verkregen. [X] Holding zal immers nimmer instemmen met een procedure tegen zichzelf. Dan zou dus de bestuurder, [X] Holding, die door zijn medebestuurder, [Y] 2010 Holding BV, ervan wordt beticht de gezamenlijke onderneming Grand Relocation te benadelen nooit in rechte kunnen worden aangesproken. Dat kan niet aanvaard worden.
3.2.4
Grand Relocation is dus ontvankelijk en grief 3 slaagt.
Dat [appellant sub 1] ontvangen kan worden in de door hem voor zichzelf ingestelde vorderingen, die met name gebaseerd zijn op wanprestatie in de uitvoering van de samenwerkingsovereenkomst tussen hem en [geïntimeerde sub 1] , staat niet ter discussie.
Inhoudelijke beoordeling
3.3
In de memorie van grieven onder randnummers 25-29 is, in samenhang met de overige inhoud van die memorie, betoogd dat [appellanten] blijven bij de in eerste aanleg aangevoerde maar niet inhoudelijk door de rechtbank beoordeelde stellingen en vorderingen; het hof begrijpt dat, nu Grand Stay niet langer betrokken is, dit niet geldt voor de vorderingen die specifiek zien op Grand Stay. Ook [geïntimeerden] hebben dat zo begrepen.
[appellanten] maken verwijten aan [X] Holding, zowel in haar hoedanigheid van bestuurder van Grand Relocation als in haar hoedanigheid van aandeelhouder van laatstbedoelde vennootschap. Als bestuurder en als aandeelhouder was het [X] Holding niet toegestaan als bemiddelaar tussen verkoper en koper op te treden en daarmee de door haar bestuurde vennootschap te beconcurreren. Aan Grand Relocation is een
corporate opportunityonthouden, zo stellen zij.
Die verwijten treffen doel. Het hof licht dat toe.
3.4
Omtrent de feitelijke gang van zaken staat, behoudens hetgeen hiervoor al onder 2.1 tot en met 2.6 is vermeld, het volgende vast.
De verkoper, CRE, was een relatie van Grand Relocation. Deze wilde een afspraak maken met [appellant sub 1] . Omdat [appellant sub 1] verhinderd was, is [geïntimeerde sub 1] op 20 november 2017 naar de afspraak met CRE gegaan en hij heeft met de bestuurder van CRE gesproken. [geïntimeerde sub 1] heeft daarna zijn broer [A] gebeld, die werkzaam is bij FCM. FCM is een relatie van Grand Relocation.
FCM heeft een van haar relaties gebeld ( [B] ) en die heeft [geïntimeerde sub 1] aangemoedigd om actie te ondernemen. [geïntimeerde sub 1] heeft, van zijn mailadres bij Grand Relocation, op 20 november 2017 om 19:24 uur een e-mail geschreven aan zijn broer, die voor zover van belang luidt:
Zoals net besproken: de eigenaar van onderstaand vernieuwbouw wooncomplex overweegt verkoop. Mijn bedrijf is actief betrokken bij de productontwikkeling en verhuur voor dit object. Wij schalen dit object hoogwaardig in door ligging de indeling en woonniveau. Graag maak ik de koppeling waarbij ik jullie direct aan tafel zet met de eigenaar. Object is niet op de markt en eigenaar heeft geen gesprekken gevoerd met potentiële andere partijen .(…) Onder de mail staan adres en telefoonnummer van Grand Relocation.
[geïntimeerde sub 1] heeft voorts ingestemd met een hogere door Grand Stay te betalen huurprijs.
Geruime tijd later heeft [geïntimeerde sub 1] aan FCM/zijn broer geschreven:
wil wel beleefd refereren naar ons gevoerde en geaccordeerde gesprek (…) hierin is behandeld de huurverhoging van het wooncomplex en bij aanbreng koper (no cure no pay) een fee van 1%.
3.5
In geschil is wat de intentie is geweest van de uitnodiging van CRE. Duidelijk is dat CRE in ieder geval niet [X] Holding heeft willen benaderen. Hij zocht immers eerst contact met [appellant sub 1] , die geen rol speelt bij [X] Holding, de persoonlijke vennootschap van [geïntimeerde sub 1] .
Kennelijk zocht CRE contact met Grand Stay of met Grand Relocation.
3.6.1
[appellanten] stellen dat [geïntimeerde sub 1] op 20 november 2017 optrad namens Grand Relocation.
Voormelde correspondentie ondersteunt die stelling. Hij vermeldt immers haar adres en telefoonnummer en mailt vanaf de Grand Relocation account. Indien op het vermelde adres ook een andere vennootschap is gevestigd, doet dat daaraan niet af. Indien [geïntimeerde sub 1] , al dan niet met medeweten van [appellant sub 1] , ook andere activiteiten ontwikkelde dan die in Grand Relocation, doet dat daaraan evenmin af. In dat verband is van belang dat [geïntimeerde sub 1] zelf de keuze heeft gemaakt om op deze wijze te communiceren.
3.6.2
Volgens [geïntimeerden] trad [geïntimeerde sub 1] op namens Grand Stay. De afspraak zag op tussentijdse huurverhoging en CRE wilde daarover Grand Stay
spreken. Daarover zijn in dat gesprek ook afspraken gemaakt. Het belang van Grand Stay daarbij was dat de huurrelatie ook met een nieuwe eigenaar zou kunnen worden voortgezet.
Die laatste stelling is zonder behoorlijke onderbouwing, die ontbreekt, onaannemelijk, gelet op hetgeen overigens vast staat. Het belang van Grand Stay was, zoals [appellanten] ook benadrukken, gediend met een zo laag mogelijke door haar te betalen huurprijs. [appellanten] stellen dat op 5 oktober 2017 met CRE was afgesproken dat er voor 2018 geen huurverhoging zou worden doorgevoerd; dat is niet (gemotiveerd) weersproken. Juist de aanwezigheid van Grand Stay als huurder (met haar solide onderhuurder) was kennelijk voor een nog te zoeken koper aantrekkelijk. Enige aanleiding voor het mogelijk verbreken van de huurrelatie (door CRE dan wel de nieuwe koper) ontbreekt en daaromtrent stelt [geïntimeerden] ook niets. In die situatie valt niet aan te nemen dat er een redelijk zakelijk belang bij Grand Stay bestond om een hogere huur te accepteren. Dat wordt niet anders als zij haar onderhuurder (ook) een hogere prijs in rekening kon of wilde brengen, want dat kon zij onafhankelijk van de door haarzelf te betalen huur doen. Dit alles moet ook voor CRE duidelijk zijn geweest. De schriftelijke verklaring van 14 februari 2019 van de bestuurder van CRE doet daaraan niet af. Deze verklaring vindt in de verder overgelegde stukken geen enkele bevestiging, noch op het punt van de noodzaak van gegevens omtrent goedkeuring van de gemeente, noch op het punt van het reeds betrokken zijn van een verkoopmakelaar. Integendeel, [X] Holding zelf stelt dat ten tijde van dat gesprek nog geen stappen in de richting van verkoop waren gezet en dat nog geen verkoopmakelaar was ingeschakeld.
Niet aan te nemen valt dat het belang van Grand Stay was gediend met de huurverhoging. Dat neemt niet weg dat [geïntimeerde sub 1] daarmee kennelijk wel namens Grand Stay heeft ingestemd, want Grand Stay was de huurder (en Grand Relocation niet).
3.7
Op basis van hetgeen hiervoor is overwogen is aannemelijk dat [geïntimeerde sub 1] namens Grand Relocation bij die vergadering met CRE aanwezig was en vervolgstappen richting FCM heeft genomen, en dat hij namens Grand Stay heeft ingestemd met een tussentijdse huurverhoging. Kennelijk heeft [geïntimeerde sub 1] op dat moment geen duidelijk onderscheid gemaakt tussen de verschillende rollen die hij had.
3.8
[geïntimeerden] stellen dat [geïntimeerde sub 1] na het gesprek op 20 november 2017 de bemiddeling bij de verkoop van het Orteliuscomplex als makelaar voor de koper is gaan begeleiden, in het kader van een doorlopende acquisitie-opdracht van en goede contacten met FCM. Het was de koper die de commissie (die inzet is van dit geschil) zou betalen, maar als gevolg van onderhandelingen tussen koper en verkoper is de commissie uiteindelijk door koper en verkoper samen betaald.
[appellanten] betwisten die stellingen; zij gaan ervan uit dat [X] Holding (mede) als bemiddelaar voor de verkoper is opgetreden.
Dit geschilpunt behoeft geen verdere bespreking, want voor de beslissing is niet van belang of [geïntimeerden] voor de verkoper of – ook – voor de koper optraden. Het komt aan op het antwoord op de vraag of hun het bemiddelen bij de koop/verkooptransactie en vervolgens het innen van de commissie vrijstond, nu [geïntimeerde sub 1] bij de bespreking mede aanwezig was als vertegenwoordiger van Grand Relocation.
3.9
Daarvoor is relevant of Grand Relocation zich destijds bezig hield met (bemiddelen bij) koop/verkooptransacties van onroerend goed. [appellanten] hebben gesteld, en onderbouwd, dat Grand Relocation zich aanvankelijk alleen met verhuur bezig hield maar gaandeweg ook steeds meer met aan- en verkoop van onroerend goed. In 2017 maakte dat deel uit van haar bezigheden. [geïntimeerden] hebben dat onvoldoende gemotiveerd betwist. Dat in de statuten slechts melding wordt gemaakt van exploitatie van onroerend goed volstaat niet als weerlegging, het gaat om de daadwerkelijke activiteiten. Ook de verklaring van de hoofdmanager van Grand Stay en Grand Relocation, [C] , inhoudende dat Grand Relocation geen koop/ verkoopkantoor OZ was, baat [geïntimeerden] niet. Op die verklaring is immers een nadere schriftelijke verklaring van dezelfde hoofdmanager gevolgd, waarin zij heeft verklaard dat wel degelijk ook werd bemiddeld bij koop/verkooptransacties en waarbij zij bewijsstukken heeft gevoegd omtrent vier kooptrajecten en advertenties. Ten slotte hebben [geïntimeerden] ter terechtzitting in eerste aanleg erkend dat door Grand Relocation “incidenteel een koopopdracht wordt aangenomen”.
Op basis hiervan moet worden aangenomen dat Grand Relocation ook bemiddelde bij koop/verkooptransacties.
3.1
[X] Holding (vertegenwoordigd door [geïntimeerde sub 1] ) heeft dus bemiddeld bij een koop/verkooptransactie ter zake van het Orteliuscomplex, ten eigen bate, terwijl zij bestuurder was van Grand Relocation en Grand Relocation deze bemiddeling zelf had kunnen doen. Zij heeft daarmee haar eigen belangen gesteld boven die van de door haar bestuurde vennootschap. Dat levert een onbehoorlijke taakvervulling als bestuurder op. Voorts valt [X] Holding daarvan persoonlijk een ernstig verwijt te maken, nu dit met opzet is gedaan en [X] Holding ondanks de bezwaren van haar medebestuurder ook niet bereid is gebleken de commissie aan de vennootschap te doen toekomen.
Dat [geïntimeerde sub 1] , ten tijde van de onderhandelingen, ook is opgetreden als (indirect) bestuurder van Grand Stay en namens haar, in strijd met haar kenbare belangen, heeft ingestemd met de huurverhoging maakt het handelen van [X] Holding als bestuurder van Grand Relocation niet minder onbehoorlijk. [X] Holding is dus jegens Grand Relocation aansprakelijk voor het onbehoorlijk handelen als bestuurder, een en ander uit hoofde van art. 2:8 jo 2:9 BW. Datzelfde geldt voor [geïntimeerde sub 1] als bestuurder van [X] Holding.
3.11
Nu de schade van Grand Relocation te stellen valt op het bedrag van de ten onrechte niet in haar vermogen gevloeide commissie is de vordering tot betaling van
€ 142.350 jegens [X] Holding toewijsbaar. Omdat het hier schadevergoeding betreft is geen sprake van een aan btw onderhevige betaling en zal de meegevorderde btw dus niet worden toegewezen.
3.12
Of [X] Holding jegens Grand Relocation niet alleen aansprakelijk is als bestuurder maar ook als aandeelhouder behoeft geen nadere bespreking. Voor de schadevergoeding maakt het geen verschil en bij de verklaring voor recht van die strekking, naast de schadevergoeding en met betrekking tot dezelfde feiten, hebben [appellanten] geen belang gesteld. Dat zij belang hebben bij een verklaring voor recht van die strekking valt, zonder nadere toelichting (die ontbreekt), ook niet in te zien.
[appellant sub 1] in privé
3.13
[appellant sub 1] maakt [geïntimeerde sub 1] in persoon een verwijt waar het gaat om het overtreden van art. 3.3 van de samenwerkingsovereenkomst. Daarop ziet grief 4. [appellant sub 1] vordert op die grond zowel een verklaring voor recht als schadevergoeding.
Het hof begrijpt dat [appellant sub 1] in privé [X] Holding geen verwijten maakt, zodat op de verweren van [X] Holding niet hoeft te worden ingegaan.
3.14.1
Wat betreft de vordering jegens [geïntimeerde sub 1] is van belang dat tussen partijen vast staat dat CRE en FCM relaties/contacten zijn van Grand Relocation (zowel de BV, de huidige procespartij, als de aanvankelijke eenmanszaak van die naam). Uit de correspondentie zoals overgelegd in dit geding en de door [geïntimeerde sub 1] zelf geschetste gang van zaken valt op te maken dat FCM een wezenlijke schakel was bij het tot stand komen van de uiteindelijke koop/verkooptransactie en daarmee ook bij de betaling van de commissie. Uit de berichten blijkt immers dat [geïntimeerde sub 1] zijn broer, werkzaam bij FCM, heeft gebeld, die het object onder de aandacht heeft gebracht van [B] , die daarop reageerde met
“gogogo”. Vervolgens heeft FCM aan [geïntimeerde sub 1] gevraagd om actie te ondernemen.
3.14.2
[geïntimeerde sub 1] stelt hierover dat [B] is geattendeerd op de mogelijke verkoop van het complex, dat CRE een verkoopmakelaar heeft aangesteld, dat [geïntimeerde sub 1] zich namens [B] heeft gemeld als belangstellende koper en dat uiteindelijk het complex is verkocht aan een partij, Amsterdam Vastgoed CV, waarbij [B] betrokken is.
3.14.3
Uitgaande van deze lezing van [geïntimeerde sub 1] zelf heeft hij gehandeld in strijd met de verplichtingen die voor hem uit zijn overeenkomst met [appellant sub 1] voortvloeiden. Hij heeft immers contacten dan wel cliënten van Grand Relocation, te weten CRE en FCM, gebruikt (in de terminologie van de overeenkomst: benaderd en/of behandeld) vanuit zijn eigen vennootschap en niet vanuit Grand Relocation. Van overleg tussen [geïntimeerde sub 1] en [appellant sub 1] over deze gang van zaken is geen sprake geweest, laat staan van instemming van [appellant sub 1] Integendeel, [geïntimeerde sub 1] heeft [appellant sub 1] buiten de correspondentie en de (voorbereiding van de) verkoop gehouden en de ontvangen commissie verheimelijkt. De commissie is niet aan Grand Relocation toegekomen en [appellant sub 1] (als bestuurder en aandeelhouder van [Y] 2010 Holding) is daardoor, in elk geval indirect, benadeeld. Gelet op de wijze waarop de transactie en de afwikkeling daarvan is gegaan, moet worden aangenomen dat [geïntimeerde sub 1] met opzet [appellant sub 1] buiten dit alles heeft gehouden.
3.14.4
Nu echter [X] Holding de commissie alsnog aan Grand Relocation zal hebben te betalen, en [appellant sub 1] daarvan dus per saldo hetzelfde toekomt als in het geval dat [geïntimeerde sub 1] zich wel aan de overeenkomst had gehouden, namelijk de helft, valt niet in te zien welke schade [appellant sub 1] lijdt. Hij heeft dat ook niet toegelicht. Dat [appellant sub 1] belang heeft bij een verklaring voor recht over de handelwijze van [geïntimeerde sub 1] jegens [appellant sub 1] valt, zonder nadere toelichting (die ontbreekt), niet in te zien.
Bevel tot staking
3.15
Gevorderd wordt voorts, door zowel [appellant sub 1] als Grand Relocation, een gebod tot het staken van concurrerende bezigheden, op straffe van een dwangsom. Een dergelijk vergaand, en nauwelijks afgebakend, gebod komt slechts voor toewijzing in aanmerking indien dat gelet op de situatie noodzakelijk is. Die noodzaak is slechts onderbouwd met verwijzing naar de hiervoor besproken transactie rond het Ortelius-complex en de houding van [geïntimeerden] in dat verband. Hoewel daaruit volgt dat [X] Holding en [geïntimeerde sub 1] inderdaad in strijd met hun verplichtingen hebben gehandeld en dat zelf niet erkennen is dat op zichzelf niet voldoende voor een zo vergaand gebod. Daarbij is van belang dat partijen vanaf het begin van de samenwerking onder ogen hebben gezien dat [geïntimeerden] ook andere bezigheden hadden en zouden houden, die eveneens in de vastgoedsfeer liggen. Het maken van nadere, meer specifieke afspraken lag en ligt dan ook voor de hand. Niet toegelicht is waarom dat niet mogelijk zou zijn. In die context zou een gebod als gevorderd disproportioneel zijn.
Tegen die achtergrond en bij gebreke van nadere toelichting van de zijde van [appellanten] gaat het gevorderde gebod te ver en dat zal dus worden afgewezen.
3.16
Grief 3 en de ongenummerde grief slagen. Van voldoende concrete bewijsaanbiedingen is in hoger beroep geen sprake. Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd. Nu partijen over en weer in het ongelijk gesteld zijn, zal het hof de kosten compenseren.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep,
en opnieuw rechtdoende:
verklaart voor recht dat [X] Holding als bestuurder van Grand Relocation die vennootschap onbehoorlijk heeft bestuurd en dat [geïntimeerde sub 1] en [X] Holding jegens Grand Relocation onrechtmatig hebben gehandeld;
veroordeelt [X] Holding tot betaling aan Grand Relocation van € 142.350,- (eenhonderd tweeënveertigduizend driehonderdvijftig euro), binnen twee weken na betekening van dit arrest;
bepaalt dat ieder der partijen de eigen proceskosten draagt;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.C.C. Lewin, E.E. van Tuyll van Serooskerken-Röell en P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 1 februari 2022.