In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om een geschil tussen een man en een vrouw over de zorgregeling en vakantieregeling voor hun drie kinderen, geboren uit hun beëindigde relatie. De man, zonder vaste woon- of verblijfplaats, heeft in hoger beroep beroep aangetekend tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin een zorgregeling was vastgesteld. De vrouw heeft incidenteel hoger beroep ingesteld om de vakantieregeling te specificeren. De rechtbank had bepaald dat de kinderen bij de man verblijven van maandag 10.00 uur tot woensdag 12.00 uur en dat de man de helft van de vakanties met de kinderen doorbrengt.
Tijdens de mondelinge behandeling op 18 mei 2022 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht, waarbij de man zijn bezorgdheid uitte over de haalbaarheid van de zorgregeling gezien zijn werkverplichtingen en het ontbreken van huisvesting. De vrouw daarentegen was van mening dat de rechtbank een juiste beslissing had genomen en vroeg om verduidelijking van de vakantieregeling. De Raad voor de Kinderbescherming adviseerde het hof om een duidelijke en regelmatige zorgregeling vast te stellen.
Het hof heeft de belangen van de kinderen vooropgesteld en besloten dat de zorgregeling moet doorlopen in de schoolvakanties, tenzij anders overeengekomen door de ouders. De man krijgt de mogelijkheid om de zorgregeling na te komen, en het hof heeft geen dwangsom opgelegd, omdat het ervan uitgaat dat de man in staat is om de nieuwe regeling te volgen. De beschikking van de rechtbank is gedeeltelijk vernietigd en de nieuwe zorgregeling is vastgesteld, waarbij de kinderen elke maandag van 10.00 uur tot woensdag 12.00 uur bij de man verblijven, en eenmaal per vier weken een weekend bij hem doorbrengen.