ECLI:NL:GHAMS:2022:2419

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 augustus 2022
Publicatiedatum
19 augustus 2022
Zaaknummer
200.304.800/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgregeling en vakantieregeling in het kader van ouderlijk gezag en kinderalimentatie

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om een geschil tussen een man en een vrouw over de zorgregeling en vakantieregeling voor hun drie kinderen, geboren uit hun beëindigde relatie. De man, zonder vaste woon- of verblijfplaats, heeft in hoger beroep beroep aangetekend tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin een zorgregeling was vastgesteld. De vrouw heeft incidenteel hoger beroep ingesteld om de vakantieregeling te specificeren. De rechtbank had bepaald dat de kinderen bij de man verblijven van maandag 10.00 uur tot woensdag 12.00 uur en dat de man de helft van de vakanties met de kinderen doorbrengt.

Tijdens de mondelinge behandeling op 18 mei 2022 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht, waarbij de man zijn bezorgdheid uitte over de haalbaarheid van de zorgregeling gezien zijn werkverplichtingen en het ontbreken van huisvesting. De vrouw daarentegen was van mening dat de rechtbank een juiste beslissing had genomen en vroeg om verduidelijking van de vakantieregeling. De Raad voor de Kinderbescherming adviseerde het hof om een duidelijke en regelmatige zorgregeling vast te stellen.

Het hof heeft de belangen van de kinderen vooropgesteld en besloten dat de zorgregeling moet doorlopen in de schoolvakanties, tenzij anders overeengekomen door de ouders. De man krijgt de mogelijkheid om de zorgregeling na te komen, en het hof heeft geen dwangsom opgelegd, omdat het ervan uitgaat dat de man in staat is om de nieuwe regeling te volgen. De beschikking van de rechtbank is gedeeltelijk vernietigd en de nieuwe zorgregeling is vastgesteld, waarbij de kinderen elke maandag van 10.00 uur tot woensdag 12.00 uur bij de man verblijven, en eenmaal per vier weken een weekend bij hem doorbrengen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.304.800/01
Zaaknummer rechtbank: C15/316618/FA RK 21-2511
Beschikking van de meervoudige kamer van 23 augustus 2022 inzake
[verzoeker] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats (postadres: [postadres] ),
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. J.I. Vervest te Heemskerk,
en
[verweerster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J.E. Smal te Limmen.
Als (overige) belanghebbenden in deze zaak zijn aangemerkt:
- [naam 1] (verder te noemen: [kind 1] ), geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats 1] ;
- [naam 2] (verder te noemen: [kind 2] ), geboren op [geboortedatum 2] te [geboorteplaats 2] ;
- [naam 3] (verder te noemen: [kind 3] ), geboren op [geboortedatum 3] te [geboorteplaats 3] .
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag,
locatie: Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van de procedure bij de rechtbank

Het hof verwijst voor het verloop van de procedure bij de rechtbank naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland (locatie: Alkmaar) (hierna: de rechtbank) van 24 november 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De man is op 5 januari 2022 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 24 november 2021.
2.2
De vrouw heeft op 29 maart 2021 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3
De man heeft op 6 mei 2022 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4
Het hof heeft het volgende stuk ontvangen:
- een mailbericht van de vrouw van 16 mei 2022 met bijlage.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 18 mei 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
De advocaat van de vrouw heeft pleitnotities overgelegd.

3.De feiten

3.1
Uit de (eind 2020 verbroken) relatie van de man en de vrouw (verder gezamenlijk te noemen: de ouders) zijn [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] geboren.
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen. De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw.
3.2
Bij de in zoverre niet bestreden beschikking van 24 november 2021 is bepaald dat de man aan de vrouw met ingang van 21 mei 2021 een kinderalimentatie van € 31,- per kind per maand zal betalen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, een zorgregeling bepaald waarbij de kinderen iedere maandag van 10.00 uur tot woensdag 12.00 uur bij de man verblijven en daarnaast vanaf 1 mei 2022 eenmaal per veertien dagen een weekend bij de man verblijven. Tevens is bepaald dat de kinderen de helft van de vakanties bij de man verblijven, waarbij partijen jaarlijks in december afspraken maken voor het komende jaar.
4.2
De man verzoekt
in het principaal hoger beroep, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, een zorgregeling te bepalen tussen hem en de kinderen van iedere week maandag 10.00 uur tot woensdag 10.00 uur en daarnaast dat partijen gehouden zijn in
december af te spreken welk deel van de vakanties de man voor zijn rekening kan nemen en pas wanneer de man eigen woonruimte heeft de vakanties bij helfte te verdelen.
In het incidenteel hoger beroepverzoekt de man de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren dan wel haar verzoek af te wijzen.
4.3
De vrouw verzoekt
in het principaal hoger beroepde verzoeken van de man af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
In het incidenteel hoger beroepverzoekt de vrouw:
te bepalen dat de volgende vakantieregeling wordt vastgesteld:
 zomervakantie: te bepalen dat de kinderen in de even jaren de eerste drie weken van de
zomervakantie bij de vrouw zijn en de laatste drie weken bij de man en in de oneven
jaren de eerste drie weken bij de man en de laatste drie weken bij de vrouw;
 herfstvakantie: te bepalen dat de kinderen in de oneven jaren bij de man zijn en in de
even jaren bij de vrouw;
 kerstvakantie: te bepalen dat de kinderen in de oneven jaren de eerste week bij de man
zijn en de tweede week bij de vrouw en in de even jaren de eerste week bij de vrouw en
de tweede week bij de man;
 voorjaarsvakantie: te bepalen dat de kinderen in de oneven jaren bij de vrouw zijn en in
de even jaren bij de man;
 meivakantie: te bepalen dat de kinderen in de eerste week bij de man zijn en in de tweede
week bij de vrouw,
althans een vakantieregeling te bepalen die het hof juist acht.
te bepalen dat aan de man een dwangsom wordt opgelegd van € 150,- per dag/dagdeel
als hij nalatig is/blijft aan de zorgregeling en/of vakantieregeling te voldoen, althans een beslissing te nemen die het hof juist acht.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Gelet op de inhoud van de grieven in principaal en in incidenteel hoger beroep en hun onderlinge samenhang ziet het hof aanleiding deze gezamenlijk te behandelen.
Het wettelijke kader
5.2
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:253a, tweede lid, onder a Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag; deze regeling kan omvatten een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken. Ingevolge het eerste lid van dit artikel dient de rechter in geschillen over de gezamenlijke uitoefening van het gezag een zodanige beslissing te nemen als hem in het belang van de kinderen wenselijk voorkomt. Bij deze beoordeling dient de rechter de belangen van alle betrokkenen in aanmerking te nemen en tegen elkaar af te wegen. Het belang van het kind staat daarbij voorop en dient een overweging van de eerste orde te zijn. Dat neemt niet weg dat, afhankelijk van alle omstandigheden van het geval, andere belangen zwaarder kunnen wegen.
De standpunten
5.3
De man is het niet eens met de beslissing van de rechtbank dat de kinderen vanaf 1 mei 2022 eenmaal per veertien dagen een weekend bij hem zullen verblijven en daarnaast dat de kinderen de helft van de vakanties bij hem zijn. Verder stelt de man dat hij vanwege het ontbreken van huisvesting de kinderen op woensdag niet langer dan tot 10.00 uur bij zich kan hebben.
5.4
De vrouw meent dat de rechtbank ten aanzien van de reguliere zorgregeling een juiste beslissing heeft genomen. De vakantieregeling zou zij graag nader gespecificeerd zien in de beschikking, zoals weergegeven onder II van het petitum van haar verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep.
5.5
De raad adviseert het hof om een duidelijke en regelmatige zorgregeling tussen de man en de kinderen te bepalen die ook daadwerkelijk nagekomen kan worden. Daarnaast adviseert de raad de ouders om opnieuw naar de mediator te gaan en een ouderschapsplan op te stellen.
De beoordeling door het hof
5.6
Als uitgangspunt geldt dat het in het belang is van de kinderen dat zij tijd met beide ouders doorbrengen. Daarnaast is het hof met de raad van oordeel dat de kinderen gebaat zijn bij een duidelijke en regelmatige zorgregeling. Het hof heeft begrip voor de werksituatie van de man en onderkent dat hij momenteel al een flink aandeel neemt in de zorg- en opvoedingstaken door de kinderen wekelijks van maandag tot woensdag bij zich te hebben, maar benadrukt - net zoals de rechtbank in de bestreden beschikking - dat de zorg voor de kinderen een gezamenlijke verantwoordelijkheid is voor de ouders, ook op de momenten dat zij beiden moeten werken. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is vast komen te staan dat de man ieder weekend moet werken in zijn café en dat de vrouw om de week een weekend moet werken in het verpleeghuis. Het hof acht dan ook voor wat betreft de weekenden een regeling waarbij de kinderen eenmaal per vier weken een weekend bij de man verblijven, passend. Op die manier dienen zowel de vrouw als de man één keer per maand in het weekend opvang voor de kinderen te regelen en delen zij zodoende de verantwoordelijkheid voor die opvang. Het hof gaat er vanuit dat de man deze regeling zal nakomen.
Ten aanzien van de vakantieregeling bepaalt het hof dat de reguliere zorgregeling door zal lopen in de schoolvakanties, tenzij de ouders in onderling overleg andere afspraken maken.
Verder overweegt het hof dat geen aanleiding wordt gezien om de reguliere zorgregeling te beperken tot woensdag 10.00 uur. Het is de verantwoordelijkheid van de man om adequate huisvesting voor de kinderen te regelen, temeer nu partijen al geruime tijd uit elkaar zijn. Bovendien is inmiddels gebleken dat de man in staat is de kinderen op woensdag tot 12.00 uur bij zich te hebben.
Dwangsom
5.7
Het hof ziet geen aanleiding om de door de vrouw verzochte dwangsom bij niet nakoming van de zorgregeling door de man op te leggen. Uitvoering van de zorgregeling zoals opgelegd in de bestreden beschikking was voor de man niet haalbaar. Het hof gaat ervan uit dat de zorgregeling die in deze beschikking wordt vastgesteld wel haalbaar is voor de man en dat hij deze regeling zal nakomen en hij ook de gelegenheid moet krijgen dit te laten zien. Er bestaat op dit moment naar het oordeel van het hof dan ook nog onvoldoende reden voor het opleggen van een dwangsom. Het verzoek van de vrouw zal het hof daarom afwijzen.

6.Beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en voor zover het de weekendregeling en de vakantieregeling betreft, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de kinderen iedere maandag van 10.00 uur tot woensdag 12.00 uur alsmede eenmaal per vier weken een weekend bij de man zullen verblijven;
bepaalt dat in de schoolvakanties de reguliere zorgregeling doorloopt, tenzij de ouders in onderling overleg andere afspraken maken;
verklaart de beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor het overige;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.M. van Baardewijk, J.M.C. Louwinger-Rijk en
T.M. Subelack, in tegenwoordigheid van de griffier en is op 23 augustus 2022 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.