Uitspraak
1.Het beklag
[beklaagde](hierna: beklaagde) ter zake van mishandeling.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 14 juli 2022 uitspraak gedaan in een beklagprocedure. Klager had een klaagschrift ingediend tegen de beslissing van de officier van justitie van het arrondissementsparket Amsterdam, die had besloten geen strafvervolging in te stellen tegen beklaagde wegens mishandeling. Het hof ontving het klaagschrift op 13 oktober 2021 en heeft de zaak behandeld in raadkamer. Tijdens de behandeling op 30 juni 2022 heeft klager, bijgestaan door een medewerker van de Strafrechtswinkel Amsterdam, zijn beklag toegelicht. Beklaagde was ook aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, mr. D. Hwang.
De advocaat-generaal had in een verslag van 28 december 2021 geadviseerd het beklag af te wijzen. Het hof heeft kennisgenomen van verschillende stukken, waaronder het klaagschrift, het verslag van de advocaat-generaal, en het proces-verbaal van de raadkamerbehandeling. Klager had aangifte gedaan van mishandeling door beklaagde op 9 september 2020. De officier van justitie had de zaak voorwaardelijk geseponeerd met een proeftijd van één jaar, omdat hij van mening was dat het gedrag van klager mede de oorzaak was van het handelen van beklaagde.
Het hof heeft beoordeeld of er voldoende belang is bij het instellen van strafrechtelijke vervolging. Het hof concludeert dat de beslissing van de officier van justitie om de zaak niet aan de strafrechter voor te leggen, maar voorwaardelijk te seponeren, billijk is. Het hof wijst erop dat een dergelijk sepot preventieve werking heeft en dat er geen aanwijzingen zijn dat beklaagde in herhaling zal vervallen. Gezien de omstandigheden is het hof van oordeel dat voortzetting van de vervolging onvoldoende toegevoegde waarde heeft. Het beklag is ongegrond verklaard en het hof heeft het beklag afgewezen.