ECLI:NL:GHAMS:2022:2376

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 augustus 2022
Publicatiedatum
16 augustus 2022
Zaaknummer
200.310.726/01 en 200.310.726/02 en 200.310.728/02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep echtscheiding en verzoek tot schorsing van alimentatie en woningverdeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een echtscheiding en een verzoek tot schorsing van de werking van de beschikking met betrekking tot alimentatie en de verdeling van de echtelijke woning. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, heeft in eerste aanleg de echtscheiding aangevraagd, maar stelt nu dat zij nooit heeft willen scheiden. Het hof oordeelt dat de vrouw niet-ontvankelijk is in haar hoger beroep ten aanzien van de echtscheiding, omdat zij zelf het verzoek tot echtscheiding heeft ingediend. De vrouw heeft ook verzocht om schorsing van de uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van de rechtbank, die onder andere de kinderalimentatie en partneralimentatie regelt. Het hof overweegt dat het belang van de kinderen bij stabiliteit van hun woonsituatie zwaarder weegt dan het belang van de man bij een spoedige verkoop van de woning. Daarom schorst het hof de werking van de beschikking ten aanzien van de verdeling van de woning tot zes maanden na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. Het verzoek van de vrouw tot schorsing van de alimentatie wordt afgewezen, omdat zij onvoldoende heeft onderbouwd dat zij in een noodsituatie verkeert. De beslissing van het hof is op 16 augustus 2022 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummers: 200.310.726/01 (echtscheiding) en
200.310.726/02 en 200.310.728/02 (schorsing)
zaaknummers rechtbank: C/15/312275 / FA RK 21-283 en C/15/316891 / FA RK 21-2668
beschikking van de meervoudige kamer van 16 augustus 2022 inzake
[de vrouw],
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep, tevens verzoekster in het incident,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. L.W. Castelijns te Amsterdam,
en
[de man] ,
verblijvende in [plaats B] (Saudi Arabië),
verweerder in hoger beroep, tevens verweerder in het incident,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. J.M. Kers te Haarlem.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna te noemen: de rechtbank) van 9 februari 2022, uitgesproken onder voormelde zaaknummers (hierna te noemen: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij het hof zijn de volgende stukken ingekomen:
- het beroepschrift van de zijde van de vrouw (met zaaknummers 200.310.726/01 en 200.310.728/01), met bijlagen, ingekomen op 9 mei 2022,
- het verweerschrift tegen het schorsingsverzoek (200.310.726/02 en 200.310.728/2) van de zijde van de man van 7 juni 2022,
- het verweerschrift in de zaken 200.310.726/01 en 200.310.728/01, tevens houdende incidenteel hoger beroep in de zaak 200.310.728/01, van de zijde van de man van 6 juli 2022, met bijlagen, en
- een bericht van de zijde van de vrouw van 15 juli 2022, met bijlagen,
- een bericht van de zijde van de man van 18 juli 2022, met bijlage,
- een bericht van de zijde van de vrouw van 20 juli 2022, met bijlage,
- een bericht van de zijde van de vrouw van 22 juli 2022, met bijlage, en
- een bericht van de zijde van de man van 25 juli 2022, met bijlagen.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 25 juli 2022 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, en
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.
De man nam aan de zitting deel door middel van een videoverbinding.
De advocaat van de vrouw heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
De man en de vrouw (hierna gezamenlijk te noemen: partijen) zijn met elkaar gehuwd [in] 2010 te [plaats C] .
3.3
De minderjarige kinderen van partijen zijn:
- [minderjarige 1] , geboren [in] 2008 te [geboorteplaats] , en
- [minderjarige 2] , geboren [in] 2017 te [geboorteplaats] ,
hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen.
3.4
Partijen zijn op 22 juli 2021 overeengekomen dat de man een maandelijkse bijdrage in de kosten van de huishouding aan de vrouw voldoet van € 3.500 per maand, inclusief de kosten voor de kinderen.
3.5
Partijen zijn eigenaar van een woning aan het [A-straat] in [plaats A] (hierna: de echtelijke woning).
3.5
De man heeft een kort geding aangespannen om, kort gezegd, de vrouw te gebieden om mee te werken aan de verkoop van de echtelijke woning. De voorzieningenrechter heeft op 19 juli 2022 de vorderingen van de man afgewezen. De voorzieningenrechter heeft op vordering van de vrouw in reconventie de tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking ten aanzien van de verdeling van de woning geschorst totdat het hof in de onderhavige procedure op het schorsingsverzoek van de vrouw heeft beslist.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang:
- op verzoek van de vrouw de echtscheiding tussen partijen uitgesproken,
- bepaald dat de man € 653 per maand per kind moet betalen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen (hierna ook: kinderalimentatie) met ingang van de dag van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand,
- bepaald dat de man € 1.060 per maand moet betalen aan de vrouw als uitkering in de kosten van levensonderhoud van de vrouw (hierna ook: partneralimentatie) met ingang van de dag van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand,
- bepaald dat de vrouw tegenover de man het voortgezet gebruik heeft van de echtelijke woning en de inboedel daarvan tot zes maanden na inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand,
- bepaald dat de voormalige echtelijke woning dient te worden verkocht aan een derde en dat na verkoop en overdracht de verkoopopbrengst, na aflossing van de hypothecaire schuld, gelijkelijk tussen partijen wordt verdeeld, dan wel ieder van partijen de helft van de restschuld als eigen schuld zal dragen en betalen, en
- de beslissing met betrekking tot de kinderalimentatie, de partneralimentatie, het voortgezet gebruik van de echtelijke woning en de verdeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2
De vrouw verzoekt de uitgesproken echtscheiding te vernietigen (200.310.726/01). Ook verzoekt zij de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking te schorsen ten aanzien van de vastgestelde kinderalimentatie en partneralimentatie (200.310.726/2) en de verdeling van de woning (200.310.728/02) totdat op het hoger beroep is beslist.
4.3
De man verzoekt de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep tegen de echtscheiding en het verzoek van de vrouw tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

Standpunten van partijen.
5.1
De vrouw heeft ten aanzien van de echtscheiding naar voren gebracht dat zij nooit heeft willen scheiden en dat het huwelijk niet duurzaam ontwricht is.
Ten aanzien van de schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad heeft de vrouw het volgende gesteld. Bij verkoop van de woning hebben de vrouw en de kinderen geen zicht op vervangende woonruimte. De vrouw wil de woning overnemen en de kans is reëel dat zij de man op termijn uit kan kopen. De man verblijft in Saudi Arabië en zijn woning wordt door de werkgever geregeld en betaald. Het belang van de vrouw en de kinderen moet daarom zwaarder wegen dan het belang van de man.
De beslissing van de rechtbank over de alimentatie maakt dat de vrouw, vanwege fiscale consequenties, minder te besteden zal hebben, terwijl de beslissing voor betalingen door de man geen verschil maakt. De door de rechtbank vastgestelde partneralimentatie berust bovendien op een kennelijke misslag, omdat dit bedrag niet is gebruteerd. Door de beslissing van de rechtbank komt de vrouw in een noodsituatie te verkeren.
5.2
De man heeft naar voren gebracht dat de vrouw bij de rechtbank een zelfstandig verzoek tot echtscheiding heeft gedaan.
Ten aanzien van de schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad heeft de man het volgende naar voren gebracht. De man wil zich in november opnieuw in Nederland vestigen. De man kan geen woning kopen zolang de echtelijke woning nog niet is verkocht of overgenomen door de vrouw. De vrouw zal, ook als zij uitstel krijgt, niet in staat zijn de man uit te kopen. Doordat de hypotheekrente sneller stijgt dan de huizenprijzen dalen, heeft de man belang bij verkoop op korte termijn.
De rechtbank heeft het bedrag aan partneralimentatie terecht niet gebruteerd, omdat de man geen belasting betaalt in Nederland. Er is dus geen sprake van een kennelijke misslag. Gelet op de hoogte van de alimentatie en het salaris van de vrouw zal zij niet in een noodsituatie belanden indien de beslissing uitvoerbaar is. Dat partneralimentatie fiscaal belastbaar, in tegenstelling tot de bijdrage in de kosten van de huishouding tijdens het huwelijk, is geen reden voor schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad.
Oordeel van het hof ten aanzien van de echtscheiding
5.3
De vrouw heeft in eerste aanleg zelf de echtscheiding tussen partijen verzocht. Volgens vaste jurisprudentie is een rechtsmiddel niet gegeven om een partij van wie het verzoek in eerste aanleg is toegewezen de gelegenheid te geven die beslissing ongedaan te maken, omdat zij bij nader inzien de voorkeur eraan geeft van het verzoek af te zien. De stelling van de vrouw dat de echtscheiding voor haar fiscale en daarmee (grote) financiële gevolgen heeft – wat daar ook van zij –, is geen bijzondere omstandigheid die afwijking daarvan rechtvaardigt. De vrouw is daarom niet-ontvankelijk in haar hoger beroep ten aanzien van de echtscheiding.
Oordeel van het hof ten aanzien van de uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking
5.4
Bij de beoordeling van een verzoek tot schorsing van de werking van een uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking gelden, in navolging van de bestaande rechtspraak en in aanmerking nemend dat de rechtbank geen gemotiveerde beslissing over de uitvoerbaarverklaring heeft gegeven, de volgende maatstaven:
i) uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende het hoger beroep, uitvoerbaar dient te zijn;
ii) afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van een of meer belanghebbenden bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, zwaarder weegt dan het belang van degene op wiens verzoek de ten uitvoer te leggen uitspraak is verkregen, bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan. Bij de afweging van de betrokken belangen ziet het hof aanleiding in dit geval ook de belangen van de kinderen te betrekken.
iii) bij de toepassing van de hiervoor genoemde maatstaven moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel buiten beschouwing, met dien verstande dat het hof in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing berust op een kennelijke misslag.
5.5
Ten aanzien van het verzoek van de vrouw tot schorsing van de verdeling van de echtelijke woning overweegt het hof het volgende.
De vrouw woont op dit moment met de kinderen in de echtelijke woning. De kinderen gaan naar school in de nabijheid van de echtelijke woning.
De komende periode wordt meer duidelijk over de mogelijkheden van de vrouw om de man uit te kopen uit de echtelijke woning. De vrouw heeft een baan gevonden, waarvan de proeftijd binnenkort eindigt. Daarnaast stelt zij dat zij in september een schenking verwacht van haar familie, na verkoop van een woning in het buitenland. Die omstandigheden zijn door de man op zichzelf niet betwist.
De man zal naar eigen zeggen geen moeite hebben om direct na afloop van zijn huidige arbeidscontract een passende baan in Nederland te vinden. Het hof gaat er vanuit dat hij onder die omstandigheden in staat zal zijn om voor zichzelf (tijdelijke) woonruimte in Nederland te vinden, ook als de echtelijke woning nog niet is verkocht.
In de in zoverre niet bestreden beschikking van de rechtbank is bepaald dat de vrouw het recht heeft om in de echtelijke woning te blijven wonen tot zes maanden na de inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand. De eventuele overdracht van de woning aan een derde zal dus in beginsel pas plaats kunnen vinden na zes maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. Tot dat tijdstip weegt, alles afwegende, het belang van de kinderen bij stabiliteit van hun woonsituatie zwaarder dan de belangen van de man bij een spoedige verkoop van de woning. Deze periode geeft de vrouw de gelegenheid te onderzoeken of zij de woning kan overnemen van de man. Het hof zal de werking van de bestreden beschikking ten aanzien van de verdeling van de echtelijke woning daarom schorsen tot zes maanden na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking.
5.6
Ten aanzien van de partneralimentatie heeft de vrouw naar voren gebracht dat zij belang heeft bij schorsing, omdat de beslissing van de rechtbank grote financiële consequenties heeft. Om te voorkomen dat zij in een noodtoestand terecht komt, moet de afgesproken voorlopige onderhoudsbijdrage doorlopen, aldus de vrouw.
Het hof volgt de vrouw daarin niet. Gebleken is dat het de vrouw inmiddels is gelukt een baan te bemachtigen waarmee zij een inkomen verdient van (afgerond) 3.000,- bruto per maand. Deze omstandigheid mede in aanmerking nemende heeft de vrouw onvoldoende onderbouwd dat door de alimentatiebeslissing bij haar een noodtoestand ontstaat. De enkele omstandigheid dat zij meer financiële armslag heeft indien de eerder afgesproken onbelaste bijdrage in de kosten van de huishouding zou doorlopen, is daarvoor niet voldoende. Daarbij komt ook dat geenszins vast staat dat in geval van schorsing deze bijdrage zal herleven of doorlopen.
Verder heeft de vrouw nog gesteld dat sprake is van een kennelijke misslag in de bestreden beschikking, omdat de partneralimentatie niet is gebruteerd. De man betaalt echter in Nederland geen belasting over zijn inkomen dat hij in het buitenland verwerft. De rechtbank heeft zijn netto draagkracht (voor partneralimentatie) daarom terecht niet gebruteerd. Naar het oordeel van het hof is daarbij geen sprake van een kennelijke misslag.
De vrouw heeft geen ander belang naar voren gebracht bij schorsing van de partneralimentatie. Het hof wijst haar verzoek daartoe af.
5.7
De vrouw heeft verzocht om schorsing van de bestreden beschikking ten aanzien van de kinderalimentatie. De vrouw heeft dat verzoek echter op geen enkele wijze toegelicht en ook anderszins is niet duidelijk geworden welk belang de vrouw bij dat verzoek heeft. Het hof wijst ook dit verzoek van de vrouw af.

6.De beslissing

Het hof:
in hoger beroep:
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar hoger beroep ten aanzien van de echtscheiding;
in het verzoek tot schorsing:
schorst de werking van de bestreden beschikking ten aanzien van de verdeling van de woning tot zes maanden na de inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.W. Brands-Bottema, mr. J.M. van Baardewijk en mr. S.F.M. Wortmann, in tegenwoordigheid van de griffier en is op 16 augustus 2022 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.