ECLI:NL:GHAMS:2022:2351

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 augustus 2022
Publicatiedatum
16 augustus 2022
Zaaknummer
200.296.792/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging kinderalimentatie met terugwerkende kracht wegens gewijzigde omstandigheden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 2 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van kinderalimentatie. De man, verzoeker in hoger beroep, heeft verzocht om de kinderalimentatie die hij aan de vrouw moet betalen voor hun jongmeerderjarige kind, met terugwerkende kracht op nihil te stellen. De man heeft zijn verzoek gebaseerd op gewijzigde omstandigheden, waaronder zijn gezondheidsproblemen na een hersenbloeding in augustus 2018 en het verlies van zijn inkomen. Het hof heeft vastgesteld dat de man sinds zijn hersenbloeding in inkomen is teruggevallen en geen draagkracht meer heeft om de alimentatie te betalen. De rechtbank had eerder bepaald dat de man € 175,- per maand moest betalen, maar het hof heeft geoordeeld dat deze bijdrage niet meer voldoet aan de wettelijke maatstaven. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en de kinderalimentatie met ingang van 1 augustus 2018 op nihil gesteld. Tevens is bepaald dat de vrouw geen vordering meer heeft op de man uit hoofde van achterstallige kinderalimentatie en dat zij geen terugbetaling hoeft te doen van eventueel teveel ontvangen alimentatie. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer van het hof, waarbij de vrouw en het kind niet ter zitting zijn verschenen, ondanks behoorlijke oproeping.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.296.792/01
zaaknummer rechtbank: C/15/313457 / FA RK 21-926
beschikking van de meervoudige kamer van 2 augustus 2022 inzake
[de man],
zonder vaste woon- of verblijfplaats,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. M.H. Schmidt te Amsterdam,
en

1.[de vrouw] ,

hierna te noemen: de vrouw,
2. [jongmeerderjarige kind] ,
hierna te noemen: [jongmeerderjarige kind] ,
beiden wonende te [plaats A] ,
verweerders in hoger beroep.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de rechtbank) van 14 april 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De man is op 2 juli 2021 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking.
2.2
Bij het hof is daarna het volgende stuk ingekomen:
- een brief aan de zijde van de man van 22 april 2022 met bijlagen.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 12 mei 2022 plaatsgevonden.
Verschenen zijn:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.
De vrouw en [jongmeerderjarige kind] zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.4
Tijdens de mondelinge behandeling heeft het hof aan de man verzocht alsnog de brief van het LBIO van 16 februari 2022 en drie recente uitkeringsspecificaties na te zenden. De advocaat van de man heeft deze stukken nagezonden bij e-mails van 13 en 16 mei 2022.
3. De feiten
3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Het huwelijk van de man en de vrouw is op 16 juni 2006 ontbonden door echtscheiding.
3.3
Partijen zijn de ouders van [jongmeerderjarige kind] , geboren [in] 2001 te [geboorteplaats] .
3.4
Bij beschikking van de rechtbank van 3 juli 2007 is bepaald dat de man aan de vrouw een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de destijds nog minderjarige [jongmeerderjarige kind] (hierna ook: kinderalimentatie) moet voldoen van € 175,- per maand, met ingang van 1 april 2007.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, op verzoek van de man, met wijziging van de beschikking van de rechtbank van 3 juli 2007, de uitkering in de kosten van levensonderhoud en studie van [jongmeerderjarige kind] met ingang van 28 augustus 2020 bepaald op € 25,- per maand. De vrouw en [jongmeerderjarige kind] zijn bij de rechtbank niet in de procedure verschenen.
4.2
De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, te bepalen dat de kinderalimentatie met ingang van 2008, althans met ingang van 1 augustus 2018 op nihil wordt gesteld, althans dat deze onderhoudsbijdrage met een door het hof te bepalen datum op nihil wordt gesteld.
4.3
De vrouw en [jongmeerderjarige kind] hebben geen verweer gevoerd.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Naar het hof begrijpt, baseert de man zijn verzoek tot wijziging primair op
artikel 1:401 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) waaruit volgt dat een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud kan worden gewijzigd of ingetrokken, indien zij van aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft beantwoord doordat bij die uitspraak van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Hiervoor is vereist dat door die onjuiste of onvolledige gegevens, waarvan eerder is uitgegaan, de rechterlijke uitspraak van aanvang af aan niet heeft voldaan aan de wettelijke maatstaven. Als de beschikking waarvan wijziging wordt verzocht niet berust op een grondig onderzoek naar de draagkracht, ligt het op de weg van degene die wijziging verzoekt aannemelijk te maken dat de uitspraak van aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft voldaan. Uit de beschikking van 3 juli 2007 blijkt dat de man en de vrouw destijds overeenstemming hebben bereikt over de hoogte van de door de man te betalen kinderalimentatie. Een door de rechtbank verricht onderzoek naar de financiële gegevens van beide partijen heeft niet plaatsgevonden. Nu de man onweersproken heeft gesteld dat hij tot 1 augustus 2018 de kinderalimentatie aan de vrouw heeft voldaan en gesteld noch gebleken is dat de man eerder dan het inleidende verzoekschrift heeft verzocht om wijziging van de kinderalimentatie, is het hof van oordeel dat de man ter zake van de primaire grondslag van zijn verzoek onvoldoende heeft gesteld.
5.2
Subsidiair stelt de man dat de kinderalimentatie door wijziging van omstandigheden in ieder geval vanaf 1 augustus 2018 niet meer aan de wettelijke maatstaven voldoet.
Uit artikel 1:401 lid 1 BW volgt dat een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak kan worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen. De man voert aan dat de gewijzigde omstandigheden zijn gelegen in de hersenbloeding die hij in augustus 2018 heeft gehad en zijn verlies aan inkomsten als gevolg daarvan. Zijn uitzendbaan met nulurencontract bij [X] B.V. is hij door zijn hersenbloeding kwijtgeraakt. Hij heeft bijna een jaar verbleven in een revalidatiecentrum van Reade en heeft in 2019 opnieuw een hersenbloeding gehad. In de periode van ziekte/revalidatie zijn de (financiële) zaken van de man niet (voldoende) behartigd, waardoor hij zijn woning is kwijtgeraakt en hij in een neerwaartse spiraal is beland. Tot op heden is het de man niet gelukt woonruimte te vinden en is hij dakloos. Hij verblijft afwisselend bij zijn partner, zijn ouders en een goede vriend, aldus de man. De vrouw en [jongmeerderjarige kind] hebben het voorgaande niet weersproken, zodat het hof van de juistheid van deze stellingen zal uitgaan. In de door de man geschetste gewijzigde omstandigheden ziet het hof aanleiding voor een herbeoordeling van de door hem te betalen kinderalimentatie per 1 augustus 2018. Dat de man de hoogte van de kinderalimentatie pas met zijn verzoekschrift van 19 februari 2021 in rechte aan de orde heeft gesteld, rekent het hof hem gelet op zijn gezondheidstoestand vanaf augustus 2018, niet aan.
5.3
Uit de overgelegde stukken is het hof gebleken dat de man van 31 augustus 2018 tot 28 augustus 2020 een uitkering op basis van de Ziektewet heeft ontvangen die minder bedroeg dan het sociaal minimum. Vanaf 28 augustus 2020 heeft de man een uitkering op grond van de WIA ontvangen. Over 2018 is bij de belastingdienst een inkomen van € 7.563,- geregistreerd en over 2019 € 16.218. Nadat de man dakloos is geraakt, heeft de gemeente hem gekort op zijn uitkering en ontvangt hij een inkomen uit uitkering van € 714,24 netto per maand. Gelet op het voorgaande is voor het hof komen vast te staan dat de man vanaf zijn (eerste) hersenbloeding in augustus 2018 zodanig in inkomen is teruggevallen dat hij sindsdien geen draagkrachtruimte meer heeft voor het betalen van een onderhoudsbijdrage. Het hof is dan ook van oordeel dat de bij beschikking van 3 juli 2007 vastgestelde kinderalimentatie met ingang van 1 augustus 2018 niet meer voldoet aan de wettelijke maatstaven. Dit leidt ertoe dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen en de door de man te betalen kinderalimentatie met ingang van 1 augustus 2018 op nihil zal stellen.
5.4
Volgens vaste rechtspraak geldt dat de rechter die een onderhoudsverplichting verlaagt met ingang van een vóór zijn uitspraak gelegen datum, aan de hand van hetgeen in de procedure is gebleken, dient te beoordelen in hoeverre een daaruit voortvloeiende terugbetalings-verplichting in redelijkheid kan worden aanvaard. Van deze bevoegdheid zal de rechter behoedzaam gebruik dienen te maken, met name als dit ingrijpende gevolgen kan hebben voor de onderhoudsgerechtigde in verband met een daardoor in het leven geroepen verplichting tot terugbetaling van hetgeen in de daaraan voorafgaande periode in feite is betaald of verhaald.
Uit de overgelegde specificaties blijkt dat het LBIO op verzoek van de vrouw beslag heeft gelegd op de uitkering van de man. Uit de brief van het LBIO van 16 februari 2022 blijkt dat de vordering van het LBIO ziet op achterstallige kinderalimentatie over de periode van 1 januari 2017 tot 8 januari 2019 en dat deze achterstand in totaal € 5.145,43 bedraagt. Ook blijkt uit de brief dat het LBIO de inning van de alimentatie per 8 januari 2019 heeft beëindigd, omdat [jongmeerderjarige kind] vanaf dat moment meerderjarig is en hij het LBIO geen incassoverzoek heeft gedaan.
De man heeft ter zitting in hoger beroep gesteld dat hij tot 1 augustus 2018 volledig heeft voldaan aan zijn onderhoudsverplichting. Omdat de vrouw ook deze stelling niet heeft weersproken, zal het hof hiervan uitgaan. In combinatie met de nihilstelling van de kinderalimentatie per 1 augustus 2018 heeft dit tot gevolg dat de vrouw niet langer een vordering op de man heeft uit hoofde van achterstallige kinderalimentatie. Naar het oordeel van het hof kan echter van de vrouw niet worden gevergd dat zij terugbetaalt hetgeen zij teveel heeft ontvangen van de man dan wel teveel op hem heeft verhaald, nu een onderhoudsbijdrage naar zijn aard pleegt te worden verbruikt van maand tot maand.
5.5
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem van 14 april 2021, en opnieuw beschikkende:
wijzigt de beschikking van de rechtbank Haarlem van 3 juli 2007 en stelt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [jongmeerderjarige kind] met ingang van 1 augustus 2018 op nihil;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat de vrouw geen vordering meer op de man heeft uit hoofde van achterstallige kinderalimentatie én dat de vrouw hetgeen zij mogelijk tot op heden teveel aan kinderalimentatie heeft ontvangen dan wel op de man heeft verhaald niet hoeft terug te betalen;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.F.G.H. Beckers, mr. J.M.C. Louwinger-Rijk en mr. S.F.M. Wortmann, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Betlem als griffier en is op 2 augustus 2022 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.