In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, gaat het om de vaststelling van de verdeling van de nalatenschap van de ouders van de partijen, die beiden zijn overleden in 2013. De erfgenamen, [erfgenaam sub 1] en [erfgenaam sub 2], hebben in hoger beroep beroep ingesteld tegen eerdere vonnissen van de rechtbank Noord-Holland. De rechtbank had in haar vonnissen van 22 april 2020 en 26 augustus 2020 de omvang van de nalatenschap vastgesteld en de wijze van verdeling gelast. De erfgenamen zijn in geschil over de waarde van de onroerende zaak en de inbrengverplichting van een gift, zoals vastgelegd in het testament van de moeder. Het hof heeft de grieven van de erfgenamen besproken en geoordeeld dat de rechtbank terecht de feiten heeft vastgesteld en dat de waarde van de onroerende zaak moet worden bepaald op basis van de WEVAB-waarde, zoals in het testament is bepaald. Het hof heeft de vorderingen van de erfgenamen in hoger beroep afgewezen en de eerdere vonnissen van de rechtbank bekrachtigd, met uitzondering van enkele bepalingen die opnieuw zijn beoordeeld. Het hof heeft bepaald dat de erfgenamen binnen 30 dagen na betekening van het arrest moeten meewerken aan de verdeling van de nalatenschap en de overdracht van de woning aan [erfgenaam]. Tevens is bepaald dat het arrest in de plaats treedt van de notariële akte indien de erfgenamen niet tijdig meewerken. De proceskosten zijn gecompenseerd.