ECLI:NL:GHAMS:2022:2343

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 augustus 2022
Publicatiedatum
16 augustus 2022
Zaaknummer
200.290.811/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bestuurder voor onverschuldigde bemiddelingskosten bij ontbinding van B.V.

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 2 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aansprakelijkheid van de bestuurder van een B.V. die bemiddeling bij huurovereenkomsten verzorgde. De appellant, die samen met een medehuurder bemiddelingskosten had betaald aan de B.V., stelde de bestuurder aansprakelijk voor het bewerkstelligen van de ontbinding van de B.V. terwijl hij wist dat dit het verhaal van onverschuldigd betaalde bemiddelingskosten zou frustreren. De kantonrechter had eerder de vordering van de appellant afgewezen, maar het hof oordeelde dat de bestuurder persoonlijk aansprakelijk was voor de schade die voortvloeide uit de onrechtmatige ontbinding van de B.V. Het hof oordeelde dat de B.V. in strijd met de wet had gehandeld door twee heren te dienen en dat de bemiddelingskosten onverschuldigd waren betaald. De bestuurder had moeten begrijpen dat zijn handelen zou leiden tot schade voor de huurders. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en veroordeelde de bestuurder tot betaling van de bemiddelingskosten, vermeerderd met wettelijke rente, en veroordeelde hem in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.290.811/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 8258995 CV EXPL 20-491
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 2 augustus 2022
inzake
[appellant] ,
wonend te [plaats A] ,
appellant,
advocaat: mr. H.M. Meijerink te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonend te [plaats A] ,
geïntimeerde,
niet verschenen.
Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.

1.De zaak in het kort

[appellant] heeft samen met [A] (hierna: [A] ) via [B] B.V. (hierna: [B] ) een huurwoning gevonden. Deze laatste heeft in dat kader aan [B] bemiddelingskosten betaald. [appellant] stelt dat [B] in strijd met de wet twee heren heeft gediend en dat de bemiddelingskosten onverschuldigd zijn betaald. [B] is inmiddels ontbonden. [appellant] houdt [geïntimeerde] als bestuurder van [B] onder meer aansprakelijk voor het bewerkstelligen en/of toelaten van deze ontbinding terwijl hij wist of behoorde te begrijpen dat de ontbinding het verhaal van onverschuldigd betaalde bemiddelingskosten door huurders zoals [appellant] zou frustreren.

2.Het geding in hoger beroep

[appellant] is bij dagvaarding van 24 december 2020 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 29 september 2020, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [appellant] als eisers en [geïntimeerde] als gedaagde.
Tegen [geïntimeerde] is verstek verleend.
[appellant] heeft een memorie van grieven, met producties, ingediend.
Vervolgens is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog zijn vorderingen zal toewijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] tot terugbetaling van hetgeen [appellant] op grond van het bestreden vonnis aan hem heeft voldaan en met beslissing over de proceskosten.

3.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.7 de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
3.1
[appellant] heeft begin 2012 met [A] de zelfstandige woonruimte aan de [A-straat] te [plaats A] (hierna: de woning) gehuurd.
3.1.1
In maart 2012 heeft [A] zich via de website
www. [B] .nlof
www. [B] .com(hierna ook tezamen: de websites) aangemeld bij [B] en een overeenkomst afgesloten met [B] , die aan hem is bevestigd met een
Confirmation Formwaarin onder meer staat:
“This confirmation form relates to a rental agreement for a fixed term. By Signing the confirmation form you agree to the conditions below. (…) you agree to [B] ’s conditions which include a brokerage fee charged to the lessee equivalent to the monthly periodic payment agreed at the commencement of the rental contract, plus 19% (btw).”
3.1.2
De woning was geplaatst op een van de websites. De eigenaar van de woning heeft een
marketing feevan 7% van de maandhuur (hierna: de marketingvergoeding) voldaan aan [B] , als tegenprestatie voor het presenteren van de woning op de website.
3.1.3
De beschrijving van de woning op de website vermeldde alleen de straatnaam, geen huisnummer en geen gegevens van de verhuurder of een verhuurmakelaar.
3.1.4
[B] heeft een bezichtiging van de woning geregeld.
3.1.5
[B] heeft de concept-huurovereenkomst opgesteld en deze overeenkomst toegezonden aan [A] . In de concept-huurovereenkomst staan de gegevens van de verhuurder.
3.1.6
Bij factuur van 12 maart 2012 heeft [B] aan [A]
€ 1.606,50 aan
‘commission’(hierna: de bemiddelingskosten) in rekening gebracht. [A] heeft dit bedrag op 29 maart 2012 voldaan.
3.1.7
[B] heeft zorggedragen voor overhandiging van de sleutel van de woning aan [A] en de controle bij oplevering.
3.2
[geïntimeerde] was in 2012 indirect medebestuurder van [B] en van 23 mei 2014 tot 17 maart 2015 via [C] B.V. (hierna: [C] ) enig (middellijk) bestuurder van [B] , een dochtermaatschappij van de sinds 11 februari 2020 in staat van faillissement verkerende [D] B.V. (hierna: [D] ). [geïntimeerde] was via [C] tot 30 april 2015 één van de bestuurders van [D] en daarna enig bestuurder van [D] . [D] hield de domeinnaam van de websites.
3.3
Op 18 april 2014 en 30 januari 2015 is [B] door de kantonrechter te Amsterdam in door derden tegen haar aangespannen zaken veroordeeld tot terugbetaling van bemiddelingskosten.
3.4
[B] , die sinds 16 december 2014 is genaamd [E] B.V., is op 17 maart 2015 ontbonden en vervolgens uitgeschreven uit het handelsregister. Het uittreksel uit het handelsregister vermeldt:
“Op 19-03-2015 is geregistreerd dat de rechtspersoon is ontbonden met ingang van 17-03-2015.”
3.5
Na ontbinding van [B] heeft [F] B.V. (hierna: [F] ), een zustervennootschap van [B] , de websites gebruikt voor haar onderneming die bestaat uit het namens of ten behoeve van verhuurders bemiddelen op de huurmarkt voor appartementen en woningen. [geïntimeerde] was gevolmachtigde van [F] .
3.6
Bij een per e-mail aan het e-mailadres
info@ [B] .comverzonden brief van 30 november 2015 heeft [A] aan [B] verzocht de bemiddelingskosten terug te betalen. Via het hiervoor bedoelde e-mailadres heeft [geïntimeerde] op 4 december 2015 hierop gereageerd met een e-mail waarin onder meer staat:
“Middels dit schrijven reageer ik op verzoek van de vereffenaar van de vennootschap [E] B.V. (voorheen bekend als [B] B.V.) met de mededeling dat de vennootschap is ontbonden per 17-03-2015. (…) Om die reden is de rechtspersoon [B] B.V. opgehouden te bestaan en kan niet meer in rechte worden betrokken. Om verwarring te voorkomen, de bestaande websitewww. [B] .comis in eigendom van een andere vennootschap en is niet (en nooit) verbonden geweest met het leveren van diensten aan huurders waarvoor bemiddelingskosten in rekening worden gebracht.”
3.7
Er is een door [A] ondertekend stuk getiteld ‘akte van cessie’ d.d. 9 december 2015 (hierna: de cessie), waarin staat:
“Hierbij draagt [A] zijn vordering op [B] te [plaats A] bestaande uit de in 2012 aan [B] betaalde bemiddelingskosten inzake de huur van het huis aan de [A-straat] te [plaats A] van € 1600, over op [appellant] , geboren [in] -1973 en wonende te [plaats A] aan de [A-straat] te [plaats A] .”
3.8
Op 7 oktober 2019 is [geïntimeerde] als bestuurder van [B] namens [appellant] (als cessionaris van [A] ) aansprakelijk gesteld voor de schade bestaande uit niet verhaalbare bemiddelingskosten. [geïntimeerde] heeft deze aansprakelijkheid van de hand gewezen.

4.Beoordeling

4.1
[appellant] vordert dat [geïntimeerde] zal worden veroordeeld tot betaling van schadevergoeding ter hoogte van het bedrag van de bemiddelingskosten (€ 1.606,50), met rente. Hij houdt [geïntimeerde] als bestuurder van [B] aansprakelijk voor – onder meer – het bewerkstelligen en/of toelaten van de ontbinding van [B] terwijl hij wist of behoorde te begrijpen dat de ontbinding het verhaal van onverschuldigd betaalde bemiddelingskosten door huurders zoals [A] en [appellant] zou frustreren. De kantonrechter heeft de vordering van [appellant] afgewezen. Met zijn grieven komt [appellant] op tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering.
[appellant] vorderingsgerechtigd
4.2
[geïntimeerde] voert aan dat [appellant] niet gerechtigd is tot het voeren van deze procedure, aangezien de cessie alleen de gestelde vordering van [A] op [B] betreft en niet (ook) een vordering van [A] op [geïntimeerde] . Dit verweer gaat niet op. De jegens [A] onrechtmatige betrokkenheid van [geïntimeerde] bij de ontbinding van [B] (zie hierna) moet in dit geval ook als onrechtmatig worden beschouwd jegens mogelijke rechtsopvolgers van de huurder die de bemiddelingskosten heeft betaald, zoals [appellant] , die medehuurder was en door cessie de vordering van [A] op [B] heeft verkregen.
Dienen twee heren, bemiddelingskosten onverschuldigde betaald
4.3
Het hof onderschrijft het oordeel van de kantonrechter dat [B] twee heren heeft gediend en in strijd met het bepaalde in art. 7:417 lid 4 BW aan de huurder ter zake loon in rekening heeft gebracht. Met de op 16 oktober 2015 gegeven antwoorden op prejudiciële vragen (ELCI:NL:HR:2015:3099) heeft de Hoge Raad verduidelijkt dat het aanbieden van woonruimte op een website, ook als daar niet voor wordt betaald, impliceert dat de verhuurder daartoe opdracht heeft gegeven, zodat sprake is van het dienen van twee heren, tenzij de website alleen fungeert als ‘elektronisch prikbord’. Dat geldt a fortiori in een geval als het onderhavige waar aan de verhuurder/eigenaar (in de vorm van een ‘marketingfee’) daadwerkelijk kosten in rekening zijn gebracht. Ook daarvóór was het geldend recht dat een bemiddelaar niet twee heren mocht dienen bij het tot stand brengen van huurcontracten voor woningen en dat in geval van handelen in strijd daarmee geen kosten in rekening mochten worden gebracht aan de aspirant huurder. Door dit wel te doen overtrad [B] ook in 2012 een bepaling van dwingend recht..
4.4
Vaststaat dat in de beschrijving van de woning op de website alleen de straat werd genoemd en niet het huisnummer van de woning en evenmin gegevens van de verhuurder. [B] verstrekte deze gegevens pas later aan [A] , in de
Confirmation form(huisnummer) en de concept-huurovereenkomst (verhuurder gegevens), nadat [A] interesse had getoond in de woning respectievelijk had laten weten de woning te willen huren. Hiermee heeft [B] voor [A] een drempel opgeworpen om de verhuurder van de woning rechtstreeks te benaderen. In het midden kan blijven of de door [geïntimeerde] genoemde mogelijkheden daartoe – zoeken via andere aanbieders en, nadat [A] de beschikking had gekregen over het huisnummer, zoeken via Google, in het Kadaster en in de telefoongids – reëel zijn.
4.5
Vaststaat dat de eigenaar van de woning een marketingvergoeding aan [B] heeft betaald voor plaatsing van de door [A] gehuurde woning op een van de websites. Voorts regelde [B] de bezichtiging en de opleveringskeuring, stelde zij de concept-huurovereenkomst op en verstrekte zij de concept-huurovereenkomst en de sleutel aan [A] . Mede in het licht van hetgeen in rov. 4.4 is overwogen, wettigt dit de gevolgtrekking dat [B] niet alleen bemiddelingsdiensten verleende aan de aspirant huurder [A] , maar ook aan de verhuurder van de woning. Dit was ook naar het toen geldend wettelijk regime ontoelaatbaar, ook indien – zoals [geïntimeerde] benadrukt – de werkwijze van [B] destijds gewone praktijk was.
4.6
Op grond van hetgeen in rov. 4.4 en 4.5 is overwogen moet worden aangenomen dat [B] twee heren heeft gediend en in strijd met het bepaalde in art. 7:417 lid 4 BW van de huurder een vergoeding heeft bedongen. [A] heeft de bemiddelingskosten zonder rechtsgrond aan [B] betaald.
[geïntimeerde] persoonlijk aansprakelijk als bestuurder
4.7
De kantonrechter heeft overwogen dat [geïntimeerde] als (middellijk) bestuurder van [B] niet persoonlijk een ernstig verwijt treft ter zake van de onverschuldigde betaling van de bemiddelingskosten door [A] . Hiertegen heeft [appellant] zijn eerste grief gericht. Gelet op het volgende kan de al dan niet gegrondheid van deze grief echter in het midden blijven.
4.8
Met grief 2 betoogt [appellant] dat [geïntimeerde] persoonlijk een ernstig verwijt treft ter zake van de onrechtmatige ontbinding van [B] , die ertoe heeft geleid dat de vordering van [A] niet meer kan worden verhaald op [B] . Deze grief slaagt op grond van het navolgende.
4.9
Uitgangspunt is dat een rechtspersoon alleen zelf aansprakelijk is voor haar schulden. Voor persoonlijke aansprakelijkheid van een bestuurder naast de rechtspersoon kan aanleiding bestaan indien de bestuurder heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de rechtspersoon zijn wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt en daardoor aan de wederpartij schade berokkent, terwijl dit handelen of nalaten ten opzichte van de betrokken schuldeiser in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig is dat hem daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Van een dergelijk ernstig verwijt zal in ieder geval sprake kunnen zijn als komt vast te staan dat de bestuurder wist of redelijkerwijze had behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de rechtspersoon tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade. Van een dergelijk persoonlijk ernstig verwijt zal in het algemeen geen sprake zijn als sprake is van betalingsonmacht van de rechtspersoon. Dit zal echter wel het geval zijn wanneer sprake is van bijzondere omstandigheden die wijzen op betalingsonwil aan de zijde van de bestuurder.
4.1
Niet in geschil is dat [geïntimeerde] als (middellijk) bestuurder van [B] de ontbinding van [B] heeft bewerkstelligd en/of toegelaten. Zoals hiervoor is overwogen, heeft [A] de bemiddelingskosten onverschuldigd betaald omdat [B] in strijd met dwingende bepalingen die strekken ter bescherming van de (aspirant) huurder twee heren heeft gediend. Uit de onder 3.3 bedoelde vonnissen (productie 7 inleidende dagvaarding en productie 4 memorie van grieven) blijkt dat de daarin uitgesproken veroordelingen van [B] tot terugbetaling van onverschuldigd betaalde bemiddelingskosten zijn gestoeld op de vaststelling dat [B] twee heren diende met een, niet in beide gevallen geheel identieke, maar wel sterk vergelijkbare manier van werken als in deze zaak. Gelet op deze veroordelingen was het ten tijde van de ontbinding van [B] redelijkerwijs voorzienbaar dat er meer claims tot terugbetaling van bemiddelingskosten zouden volgen in gevallen waarin [B] een vergelijkbare werkwijze had gehanteerd. [geïntimeerde] moet dat als bestuurder van [B] hebben geweten of behoren te begrijpen. De uitspraken waarop [geïntimeerde] wijst, waarin in procedures tegen andere bemiddelingsbureaus een soortgelijke werkwijze wel toelaatbaar was bevonden, neemt deze uit de veroordelingen van [B] voortvloeiende voorzienbaarheid van gerechtvaardigde claims ter zake van onverschuldigd betaalde bemiddelingskosten en de bekendheid daarmee van [geïntimeerde] niet weg.
4.11
[appellant] stelt dat [B] ten tijde van de ontbinding (of kort daarvoor) beschikte over baten en in staat was (daarmee) actief te verwerven. Hij verwijst naar de activiteiten van [F] , die de websites thans gebruikt bij haar bemiddeling voor verhuurders, en betoogt dat [B] haar activiteiten met een aangepaste werkwijze had kunnen voortzetten. Nu vaststaat dat [F] na de ontbinding van [B] de websites heeft gebruikt om inkomsten mee te genereren, kan zonder nadere toelichting van [geïntimeerde] , die ontbreekt, niet worden aangenomen dat het kennelijk aan [F] overgedragen gebruiksrecht van de websites geen enkele waarde vertegenwoordigde en/of dat [B] niet (langer) in staat was (daarmee) inkomsten te verwerven. Hieruit volgt dat [B] ten tijde van de ontbinding, of kort daarvoor, over baten beschikte, in ieder geval in de vorm van het gebruiksrecht op de websites, en (daarmee) vermogen om inkomsten te verwerven. Ook overigens heeft [geïntimeerde] de door [appellant] gestelde aanwezigheid van baten niet voldoende gemotiveerd betwist. [geïntimeerde] heeft zonder enige toelichting of onderbouwing aangevoerd dat alle reguliere schuldeisers onbetaald zijn gelaten en heeft de volgens hem afgelegde rekening en verantwoording niet in het geding gebracht of anderszins enig inzicht gegeven in de vermogenspositie van [B] bij of kort voor ontbinding. Aangenomen moet dus worden dat [B] bij of kort voor ontbinding beschikte over baten. Gesteld noch gebleken is dat [geïntimeerde] dat niet wist of had behoren te begrijpen.
4.12
Uit rov. 4.10 en 4.11 volgt dat [geïntimeerde] wist of had behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde en/of toegelaten ontbinding van [B] het verhaal van op dat moment voorzienbare gerechtvaardigde claims ter zake van onverschuldigd betaalde bemiddelingskosten van huurders zoals [A] (en hun rechtsopvolgers/medehuurders, zoals [appellant] ) zou frustreren. [geïntimeerde] treft daarvan persoonlijk een ernstig verwijt.
4.13
[appellant] stelt dat hij zijn vordering als gevolg van de ontbinding niet kon verhalen op [B] . [geïntimeerde] heeft dat onvoldoende gemotiveerd betwist door zonder verdere toelichting of onderbouwing aan te voeren dat alle reguliere schuldeisers onbetaald zijn gelaten. Dat geldt temeer nu moet worden aangenomen dat [B] – net zoals [F] na de ontbinding heeft gedaan – inkomsten had kunnen genereren met het gebruiksrecht op de websites. Voldaan is derhalve aan het vereiste van causaal verband tussen het onrechtmatig handelen van [geïntimeerde] en de door [appellant] gevorderde schade.
4.14
De slotsom luidt dat [geïntimeerde] als bestuurder persoonlijk aansprakelijk is voor de schade van [A] , ten bedrage van de aan [B] betaalde bemiddelingskosten. [geïntimeerde] beroep op schending van de klachtplicht gaat niet op, nu art. 6:89 BW niet van toepassing is op deze, op (aansprakelijkheid voor) de onrechtmatige ontbinding van [B] gestoelde vordering.
4.15
Grief 5, een voortbouwgrief over de proceskostenveroordeling slaagt eveneens. De andere grieven behoeven geen (verdere) bespreking. Het bestreden vonnis wordt vernietigd. De vordering van [appellant] wordt alsnog toegewezen. De vordering ter zake van wettelijke rente is niet toewijsbaar met ingang van de primair gevorderde datum die aanknoopt bij de datum van onverschuldigde betaling van de bemiddelingskosten. De aan de vordering ten grondslag gelegde feiten kunnen wel de conclusie dragen dat wettelijke rente over het schadebedrag verschuldigd is vanaf de na de ontbindingsdatum gelegen subsidiair gevorderde ingangsdatum (5 december 2015).
4.16
De door [geïntimeerde] betwiste vordering tot betaling van buitengerechtelijke kosten wordt afgewezen, nu niet blijkt dat kosten zijn gemaakt waar de proceskostenveroordeling niet in pleegt te voorzien.
4.17
[geïntimeerde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten in beide instanties. Het bedrag dat [appellant] op grond van de kostenveroordeling in het bestreden vonnis aan [geïntimeerde] heeft betaald, dient aan hem te worden terugbetaald, omdat met dit arrest de rechtsgrond aan die betaling komt te ontvallen.

5.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep,
en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geïntimeerde] om aan [appellant] te betalen € 1.606,50, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dat bedrag vanaf 5 december 2015;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties, in eerste aanleg aan de zijde van [appellant] begroot op € 236 aan verschotten en € 360 voor salaris en in hoger beroep tot op heden op € 432,89 aan verschotten en € 393,50 voor salaris en op € 163 voor nasalaris, te vermeerderen met € 85 voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
veroordeelt [geïntimeerde] het bedrag dat [appellant] op grond van de proceskostenveroordeling in het bestreden vonnis heeft betaald, aan hem terug te betalen;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.E. van Tuyll van Serooskerken-Röell, L. Alwin en C.M. Stokkermans en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 2 augustus 2022.