ECLI:NL:GHAMS:2022:2323

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 augustus 2022
Publicatiedatum
12 augustus 2022
Zaaknummer
200.305.755/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige en verlenging van de uithuisplaatsing

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 9 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [kind]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had eerder een beschikking van de kinderrechter aangevochten die de uithuisplaatsing van haar kind had verlengd. De kinderrechter had op 12 november 2021 de minderjarige onder toezicht gesteld en op 26 november 2021 was de machtiging tot uithuisplaatsing verleend. De moeder stelde dat de uithuisplaatsing niet noodzakelijk was en dat zij in staat was om voor [kind] te zorgen. De GI (William Schrikker Jeugdbescherming & Jeugdreclassering) en de voormalige GI (Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering) stelden echter dat de zorgen over de opvoedvaardigheden en psychische gesteldheid van de moeder nog steeds aanwezig waren. Het hof heeft de argumenten van de moeder niet overtuigend geacht en heeft de beslissing van de kinderrechter om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen, bekrachtigd. Het hof oordeelde dat de uithuisplaatsing noodzakelijk was voor de verzorging en opvoeding van [kind]. De moeder werd aangespoord om haar medewerking te verlenen aan het onderzoek naar haar opvoedvaardigheden, dat nog niet was afgerond. De beslissing van het hof is in het openbaar uitgesproken en de gronden voor de machtiging tot uithuisplaatsing zijn ook gedurende de bestreden periode aanwezig geacht.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie -en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.305.755/01
zaaknummer rechtbank: C/15/320958 / JU RK 21-1842
beschikking van de meervoudige kamer van 9 augustus 2022 in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder ook te noemen: de moeder,
advocaat: mr. T. Grootenhuis te Den Haag,
en
de gecertificeerde instelling het Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering,
gevestigd te Velserbroek,
verweerster in hoger beroep,
verder ook te noemen: de voormalige GI.
Als belanghebbende zijn voorts aangemerkt:
- William Schrikker Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (hierna ook te noemen: de GI)
- de minderjarige [naam 1] (hierna te noemen: [kind] ).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de kinderrechter), van 12 november 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 26 januari 2022 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van voormelde beschikking.
2.2
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een bericht van de zijde van de moeder van 10 februari 2022, met bijlagen;
- een brief van de voormalige GI van 17 februari 2022 met bijlage;
- een brief van de GI van 14 april 2022 met bijlagen;
- een bericht van de zijde van de moeder van 15 april 2022 met bijlagen
- een emailbericht van de voormalige GI van 26 april 2022 met bijlage.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 29 april 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- namens de GI de gezinsmanager en een collega;
- namens de voormalige GI [vertegenwoordiger van de GI] ;
- [vertegenwoordiger van de raad] namens de raad.

3.De feiten

3.1
Verzoekster in hoger beroep is de moeder van [kind] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] . Zij oefent alleen het gezag uit over [kind] . De heer [X] is de vader van [kind] en heeft [kind] erkend.
3.2
[kind] is bij beschikking van de kinderrechter van 26 november 2020 onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van een jaar, tot 26 november 2021.
3.3
[kind] is met ingang van 9 juli 2021 met spoed uit huis geplaatst in een accommodatie jeugdhulpaanbieder voor de duur van vier weken, welke machtiging is verlengd en heeft voortgeduurd tot 9 oktober 2021. Vervolgens is bij beschikking van 28 september 2021 een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [kind] in een voorziening van pleegzorg tot 26 november 2021.
3.4
[kind] verblijft in een voorziening voor pleegzorg ( [bedrijf] )
3.5
Bij beschikking van de kinderrechter van 11 januari 2022 is Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering als gecertificeerde instelling vervangen door William Schrikker Jeugdbescherming & Jeugdreclassering.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, op het daartoe strekkende verzoek van de GI, de machtiging uithuisplaatsing van [kind] in een voorziening voor pleegzorg met zes maanden verlengd tot 26 mei 2022. De beslissing ten aanzien van de machtiging tot uithuisplaatsing is voor het overige aangehouden.
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, het inleidend verzoek van de GI alsnog af te wijzen.
4.3
De GI verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. De duur van de machtiging bedraagt ingevolge artikel 1:265c lid 1 BW ten hoogste een jaar. Het tweede lid van dat artikel bepaalt dat de rechter de duur van de machtiging telkens met ten hoogste een jaar kan verlengen.
5.2
De periode waarvoor de machtiging is verleend, is op 26 mei 2022 verstreken. Gelet op het door artikel 8 EVRM gewaarborgde recht op eerbiediging van haar gezinsleven, heeft de moeder een rechtens relevant belang om de rechtmatigheid van de machtiging over de periode van 26 november 2021 tot 26 mei 2022 te laten toetsen.
5.3
De moeder stelt dat de uithuisplaatsing van [kind] niet noodzakelijk is. De moeder is zelf in staat om voor [kind] te zorgen. Zij heeft zich op eigen initiatief onder behandeling gesteld van mevrouw [A.] , GZ-psycholoog. Tijdens dit traject zijn geen bijzonderheden aan het licht gekomen welke aan een thuisplaatsing in de weg staan. De noodzakelijk geachte hulpverlening kan dan plaatsvinden in het kader van de lopende ondertoezichtstelling. De moeder is begeleidbaar, leerbaar en werkt aan alle hulpverlening mee. Zowel de voormalige GI als de GI hebben tot nu toe nauwelijks iets ondernomen ten aanzien van thuisplaatsing terwijl de aanvaardbare termijn al dichterbij komt, aldus de moeder.
5.4
De GI stelt dat de zorgen over de emotionele beschikbaarheid, psychische gesteldheid en opvoedvaardigheden van de moeder nog niet zijn weggenomen, zodat de grond voor uithuisplaatsing nog steeds bestaat. Tijdens begeleide bezoeken wordt gezien dat de moeder nog steeds onvoorspelbaar is. Voorts bagatelliseert zij de zorgen over [kind] en zijn ontwikkeling en lijkt daarbij niet tot inzicht te komen. Door de wisseling van de GI’s, de lange wachttijden in de jeugdhulp, de moeder die zich wisselend opstelt en alle rechtszaken die plaatsvinden, komen begeleiding en ondersteuning moeilijk en traag van de grond. De GI is nu wel bezig een netwerkscreening te plannen. De schriftelijke aanwijzing, inhoudende de voorwaarden voor terugplaatsing van [kind] , die de moeder reeds heeft ontvangen op 11 januari 2022, zal worden aangepast en in een meer concreet document naar de moeder worden gestuurd in mei 2022. Zodoende wordt meer inzichtelijk gemaakt voor de moeder wat er van haar wordt verwacht. Hiervoor blijft persoonlijkheidsonderzoek door i-psy ook noodzakelijk, waarbij de onderzoeksvragen van de GI dienen te worden betrokken. De GI staat een nieuwe gezinsopname voor, maar deze heeft tot op heden niet kunnen plaatsvinden, omdat er overal lange wachtlijsten zijn.
5.5
De voormalige GI onderschrijft de zorgen van de GI. Er is een patroon van weerstand en verzet door de moeder. Voorts gaat zij over alle beslissingen in discussie, hetgeen ervoor zorgt dat er niet voortvarend kan worden gehandeld. Dit is niet in het belang van [kind] .
5.6
De raad heeft het hof ter zitting in hoger beroep geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen.
5.7
Het hof is van oordeel dat de kinderrechter een juiste beslissing heeft genomen en dat het voor de verzorging en opvoeding van [kind] nodig was dat hij uit huis geplaatst was in een voorziening voor pleegzorg. Het hof is tevens van oordeel dat de kinderrechter de beslissing goed heeft gemotiveerd en het hof neemt die motivering daarom over. De moeder heeft in hoger beroep geen argumenten aangevoerd die tot een andere beslissing kunnen leiden. Het hof heeft zelf op 30 november 2021 een beschikking gewezen. Daarbij is onder meer een eerdere verlenging van de uithuisplaatsing van [kind] (over de periode van 9 oktober 2021 tot en met 26 november 2021) bekrachtigd. Er waren toen ernstige zorgen van de GI over [kind] en zijn thuissituatie bij de moeder. Deze zorgen zijn onderbouwd door de stukken, waaronder met name de rapportage van [bedrijf] van 12 juli 2021. Daaruit bleek dat de moeder [kind] niet de veilige en adequate opvoedsituatie kon bieden die hij gelet op zijn gedragsproblematiek en ontwikkelingsachterstand nodig had. Het hof achtte het met de voormalige GI van belang dat nader onderzoek naar de psychische gesteldheid en de opvoedvaardigheden van de moeder diende te worden verricht voordat kon worden beoordeeld of thuisplaatsing van [kind] bij de moeder mogelijk is. De moeder had zich toen bereid verklaard mee te werken aan een psychologisch onderzoek van i-psy, waarbij zij toestemming heeft gegeven dat ook de GI in dat onderzoek gekend zou worden. De kinderrechter heeft in de beschikking van 12 november 2021 eveneens gewezen op het belang van een persoonlijkheidsonderzoek, zodat er meer zicht kon komen op de beschikbaarheid en de opvoedvaardigheden van de moeder. Ter zitting in hoger beroep is gebleken is dat de situatie sinds die uitspraak nagenoeg onveranderd is. Het gaat goed met [kind] sinds hij niet meer thuis woont, maar de zorgen ten aanzien van de thuissituatie bestaan nog steeds. Het door de kinderrechter en eerder door het hof van belang geachte persoonlijkheidsonderzoek door i-psy is nog niet afgerond. De moeder heeft wel reeds gesprekken gehad met GZ-psycholoog, [A.] van het [instituut] , praktijk voor psychologie en orthopedagogiek, maar de voormalige GI heeft geen onderzoeksvragen kunnen voorleggen. De moeder heeft hiertoe geen contactgegevens overgelegd en daarna was de voormalige GI niet meer betrokken. Op 11 januari 2022 is de voormalige GI vervangen door de huidige GI op verzoek van de moeder wegens de slechte verhoudingen tussen haar en de GI. Ook de voormalige GI ervoer de samenwerking met de moeder als problematisch en stond dus achter dit verzoek. Onder andere door deze wisseling van GI’s heeft het onderzoek naar thuisplaatsing veel vertraging opgelopen. Met de advocaat van de moeder is het hof van oordeel dat het veel tijd zou schelen als de mogelijkheid zou bestaan voor de GI om met haar onderzoeksvragen aan te sluiten bij het reeds in gang gezette onderzoek door [instituut] . Ter zitting in hoger beroep heeft de GI toegezegd het bestaan van deze mogelijkheid te onderzoeken. Pas na afronding van het psychologisch onderzoek kunnen eventuele vervolgstappen naar een thuisplaatsing van [kind] worden gezet. Het hof geeft de moeder in overweging in het belang van [kind] onvoorwaardelijk haar medewerking te verlenen aan datgene wat in het kader van dat proces van haar wordt gevraagd.
5.8
Het hof is van oordeel dat de gronden voor de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind] ook gedurende de periode van 26 november 2021 tot 26 mei 2022 nog aanwezig waren. De machtiging is dus terecht verlengd. De uithuisplaatsing van [kind] was noodzakelijk in het belang van zijn verzorging en opvoeding.
5.9
Dit leidt ertoe dat het hof de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.N. van de Beek, mr. J.M.C. Louwinger-Rijk en mr. L.M. Coenraad, in tegenwoordigheid van de griffier en is op 9 augustus 2022 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.