ECLI:NL:GHAMS:2022:2322

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 augustus 2022
Publicatiedatum
12 augustus 2022
Zaaknummer
200.289.053/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorgregeling onder regie van de gecertificeerde instelling in een familiezorgzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 9 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de zorgregeling voor de minderjarige [kind]. De zaak betreft een verzoek van de vrouw om de bestaande zorgregeling te wijzigen, zodat [kind] bij de man verblijft. Het hof heeft eerder op 12 oktober 2021 een tussenbeschikking gegeven, waarin het verzoek van de vrouw om het gezamenlijk gezag te beëindigen werd afgewezen. De man had verzocht om de vrouw te veroordelen om met [kind] terug te verhuizen naar haar oude woonomgeving, wat ook werd afgewezen. Het hof heeft de zaak aangehouden voor een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming naar de zorgregeling in het belang van [kind].

Tijdens de mondelinge behandeling op 11 mei 2022 is gebleken dat er al lange tijd geen contact is tussen de man en [kind], wat zorgelijk is. De Raad heeft geadviseerd om de behandeling van de zorgregeling aan te houden, maar het hof heeft besloten om nu een zorgregeling vast te stellen. Het hof heeft vastgesteld dat de omgang tussen de man en [kind] in een opbouwfase zal plaatsvinden, te beginnen met één dagdeel per maand, en dit zal geleidelijk worden uitgebreid. De ouders zijn het erover eens dat de omgang moet worden hervat, maar verschillen van mening over de wijze waarop dit moet gebeuren.

Het hof heeft ook de verzoeken van de vrouw om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind] afgewezen, omdat dit verzoek niet voldoende onderbouwd was. De uiteindelijke beslissing van het hof houdt in dat de zorgregeling onder regie van de GI zal worden uitgevoerd, met als doel het belang van [kind] voorop te stellen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de bestreden beschikking is gedeeltelijk vernietigd en gedeeltelijk bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.289.053/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/305657 / FA RK 20-3938
Beschikking van de meervoudige kamer van 9 augustus 2022 inzake
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J.H.M. de Boer te Alkmaar,
en
[verweerder] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. L. Rijsdam te Leiden.
Als belanghebbende is aangemerkt:
de minderjarige [naam] (verder te noemen: [kind] ).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te [woonplaats 2] , locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.1. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof heeft in deze zaak op 12 oktober 2021 een beschikking gegeven (hierna te noemen: de tussenbeschikking). Voor het procesverloop tot die datum wordt naar die beschikking verwezen.
1.2
In de tussenbeschikking heeft het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigd voor zover daarbij het verzoek van de vrouw om het gezamenlijk gezag van partijen over [kind] te beëindigen is afgewezen en het verzoek van de man om de vrouw te veroordelen om samen met [kind] binnen een maand terug te verhuizen naar haar oude woonomgeving te [plaats] is afgewezen. Iedere verdere beslissing is aangehouden, in afwachting van een onderzoek door de raad naar de vraag of een wijziging van de verdeling van de dagelijkse zorg, conform de verzoeken van de man en de vrouw, en/of welke zorgregeling, in het belang van [kind] is.
1.3
Het hof heeft op 26 november 2021 een rapport van de raad van 24 november 2021 ontvangen.
1.4
De voortzetting van de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 mei 2022. Verschenen zijn:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam (verder te noemen: de GI), vertegenwoordigd door twee vervangers van de gezinsmanager.

2.De verdere beoordeling in hoger beroep

Zorgregeling
2.1
Ter beoordeling ligt aan het hof nog voor het verzoek van de vrouw om de bij beschikking van 8 november 2017 bepaalde reguliere zorgregeling te wijzigen en te bepalen dat [kind] bij de man is:
- eenmaal per veertien dagen van zaterdag na haar handbalwedstrijd tot zaterdag 19.00 uur;
- als zij niet op zaterdag moet handballen eenmaal per veertien dagen van zaterdag 10.00 uur tot zaterdag 19.00 uur;
- waarbij de man [kind] haalt en brengt;
- althans een zodanige zorgregeling te bepalen als het hof juist acht.
Verder ligt nog ter beoordeling voor het verzoek van de man om bij wijze van reguliere zorgregeling te bepalen dat [kind] bij hem verblijft om de veertien dagen van vrijdag 16.00 uur tot zaterdag 19.00 uur en, als [kind] op zaterdag moet handballen, van zaterdag 16.00 uur tot zondag 19.00 uur.
2.2
De raad heeft het hof in zijn rapport van 24 november 2021 geadviseerd om de behandeling van de zaak ten aanzien van de zorgregeling aan te houden voor een periode van zes maanden om de ouders de gelegenheid te geven in de tussenliggende periode hulpverlening in te schakelen. De raad vindt het zorgelijk dat er op dit moment geen enkele vorm van structureel contact tussen [kind] en de man is. Volgens de betrokken hulpverlening is sprake van een loyaliteitsconflict en heeft [kind] het gevoel dat zij tussen haar ouders moet kiezen. Enerzijds geeft [kind] aan dat zij het niet leuk vindt bij de man, anderzijds is [kind] teleurgesteld wanneer zij op haar verjaardag niets van de man verneemt. Dit doet vermoeden dat [kind] het toch fijn vindt om iets van haar vader te horen of enige vorm van contact met hem te hebben. De raad heeft de indruk dat de vrouw en haar partner het negatieve beeld dat zij van de man hebben onbewust op [kind] overbrengen. Het lukt de ouders niet om hun verantwoordelijkheid te nemen en afspraken over de zorg voor [kind] te maken. De diverse (gezamenlijke) hulpverleningstrajecten in het vrijwillig kader zijn tot nu toe steeds in een vroeg stadium gestagneerd. Volgens de raad moet worden onderzocht op welke wijze onbelast contact tussen [kind] en haar vader kan plaatsvinden. Ook dient hulpverlening voor [kind] te worden ingezet, zodat zij haar verhaal bij een neutraal persoon kwijt kan. [kind] geeft heel stellig aan geen omgang met de man te willen hebben. Er moet zicht komen op de oorzaak hiervan en samen met [kind] zal moeten worden bekeken welke vorm van contact zij als prettig ervaart. Daarnaast acht de raad het van belang dat hulpverlening voor de ouders van de grond komt, zoals parallel ouderschap. Het contact tussen de man en [kind] kan, nadat er is gewerkt aan contactherstel, worden opgebouwd onder regie van de GI, waarbij het belang van [kind] voorop wordt gesteld. Op de voortgezette mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de raad, in afwijking van het in het raadsrapport opgenomen advies om de zaak een half jaar aan te houden, geadviseerd om een zorgregeling vast te stellen waar onder begeleiding van de GI naar toe kan worden gewerkt.
2.3
De GI heeft op de voortgezette mondelinge behandeling in hoger beroep naar voren gebracht dat in maart 2022 een hulpverleningstraject voor de ouders is gestart en dat voor [kind] een kindbehartiger betrokken is. De vrouw is met de hulpverlening gestopt, omdat zij zich er niet in kon vinden dat zij samen met de man een hulpverleningstraject moest volgen. Het is aan de kindbehartiger, met wie [kind] tot nu toe eenmaal een gesprek heeft gehad, om te onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om de omgang op gang te brengen. De GI is van mening dat het in het belang van [kind] is om een zorgregeling vast te stellen, waar onder begeleiding van de GI naar toe gewerkt kan worden, en dat de ouders een hulpverleningstraject, zoals parallel ouderschap, gaan volgen. Het kan niet zo zijn dat er geen omgang van de grond komt als de ouders niet met elkaar leren communiceren.
2.4
De vrouw heeft zich op de voortgezette mondelinge behandeling op het standpunt gesteld dat de uitkomst van de in te zetten hulpverlening moet worden afgewacht en dat er pas omgang kan plaatsvinden als [kind] daaraan toe is. Zij kan zich erin vinden dat de man bij handbal komt kijken als [kind] daarmee instemt.
2.5
De man heeft op de voortgezette mondelinge behandeling naar voren gebracht dat hij zo snel mogelijk weer omgang met [kind] wil hebben. Hij heeft verzocht om vaststelling van een zorgregeling, waarbij na afloop van een half jaar op een nader te bepalen zitting wordt geëvalueerd hoe de hulpverlening en de omgang tussen de man en [kind] zijn verlopen.
2.6
Het hof overweegt als volgt. Al vele jaren is sprake van een moeizame verstandhouding tussen de ouders en wordt [kind] blootgesteld aan de spanningen tussen hen. Het is de ouders tot op heden niet gelukt om met elkaar te communiceren en afspraken over [kind] te maken. [kind] lijkt in een loyaliteitsconflict te verkeren en vertoont weerstand tegen contact met de man. De man en [kind] hebben elkaar sinds mei 2021 niet meer gezien, op een kort moment tijdens een handbalwedstrijd in september 2021 na. De in het vrijwillig kader ingeschakelde hulpverlening voor de ouders is gestagneerd. Bij mondelinge uitspraak van de kinderrechter van 16 december 2021, welke beslissing schriftelijk is vastgesteld op 24 december 2021, is [kind] onder toezicht van de GI gesteld met ingang van 16 december 2021 tot 16 december 2022. De door de GI ingeschakelde hulpverlening is evenmin van de grond gekomen. Het hof is met de raad van oordeel dat het zorgelijk is dat er op dit moment geen enkele vorm van structureel contact tussen de man en [kind] is. De ouders zijn het erover eens dat de omgang tussen de man en [kind] moet worden hervat, maar verschillen van mening over de vraag of een (opbouwende) zorgregeling moet worden vastgesteld dan wel de zaak moet worden aanhouden in afwachting van het verloop van de hulpverlening. Naar het oordeel van het hof is het in het belang van [kind] wenselijk dat niet wordt gewacht met het hervatten van de omgang tot de hulpverlening op gang zal zijn gekomen dan wel zal zijn afgerond. Om duidelijkheid en rust voor [kind] te creëren, zal het hof de zaak niet aanhouden, maar nu een beslissing nemen. Het hof ziet geen contra-indicaties voor vaststelling van een zorgregeling, maar zal vanwege het gedurende ruim een jaar ontbreken van omgang tussen de man en [kind] een opbouwregeling bepalen. Deze regeling houdt in dat de man en [kind] de eerste drie maanden gedurende één dagdeel per maand omgang met elkaar hebben, waarbij de man naar [kind] toegaat. Daarna zal [kind] voor de omgang naar haar vader toegaan. De omgang zal gedurende de daaropvolgende drie maanden één dagdeel per veertien dagen plaatsvinden en vervolgens gedurende drie maanden één dag per veertien dagen. Na afloop van deze opbouwperiode zal de in de bestreden beschikking vastgestelde zorgregeling gelden, die inhoudt dat [kind] eenmaal per veertien dagen bij de man verblijft van vrijdag 16.00 uur tot zaterdag 19.00 uur en als [kind] op zaterdag moet handballen van zaterdag 16.00 uur tot zondag 19.00 uur. Het door de rechtbank bepaalde deel van de zorgregeling, voor zover betrekking hebbende op de reguliere zorgregeling in het weekend, zal worden vernietigd en worden opgelegd als hiervoor vermeld. De man en de vrouw zullen ieder eenmaal per vier weken zorgdragen voor het halen en brengen. Het hof zal dit deel van de bestreden beschikking bekrachtigen. Bij het voorgaande wordt overwogen dat in de komende periode (zo nodig nog) verder zal moeten worden onderzocht waar de weerstand van [kind] tegen het contact met haar vader vandaan komt en op welke wijze onbelast contact tussen hen mogelijk is. Ook is het in het belang van [kind] dat hulpverlening voor de ouders binnen afzienbare tijd daadwerkelijk van de grond gaat komen. Gelet op de voorgeschiedenis en de moeizame communicatie tussen de ouders zal het hof bepalen dat de zorgregeling in overleg met en onder regie van de GI zal worden uitgevoerd.
Kinderalimentatie
2.7
Bij wijze van voorwaardelijk verzoek verzoekt de vrouw te bepalen dat, indien zij [kind] moet halen en/of brengen in het kader van de zorgregeling, de man met ingang van de datum van de bestreden beschikking, althans met ingang van een zodanige datum als het hof juist acht, een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind] dient te voldoen van € 25,- per maand, althans een zodanig bedrag als het hof juist acht.
2.8
Het hof overweegt dat het verzoek van de vrouw, dat neerkomt op een verzoek om een bijdrage in de kosten die zij, gelet op de vast te stellen zorgregeling met haal- en brengregeling, moet maken in verband met het halen en brengen van [kind] , niet kan worden aangemerkt als een verzoek om een kinderalimentatie ten behoeve van [kind] vast te stellen, nog daargelaten dat de vrouw haar verzoek, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, in het geheel niet heeft onderbouwd. Dit verzoek zal dan ook worden afgewezen en de bestreden beschikking zal op dit punt worden bekrachtigd.
2.9
Al het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

3.Beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking ten aanzien van de reguliere zorgregeling in het weekend en, opnieuw rechtdoende:
stelt de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken aldus vast dat [kind] bij de man verblijft:
- de eerste drie maanden één dagdeel per maand, waarbij de man naar [kind] toegaat;
- de daaropvolgende drie maanden één dagdeel per veertien dagen;
- de daaropvolgende drie maanden één dag per veertien dagen;
- vervolgens eenmaal per veertien dagen van vrijdag 16.00 uur tot zaterdag 19.00 uur en als [kind] op zaterdag moet handballen van zaterdag 16.00 uur tot zondag 19.00 uur,
waarbij [kind] na de eerste drie maanden naar de man toegaat, de man en de vrouw ieder eenmaal per vier weken zorgdragen voor het halen en brengen en de omgang in overleg met en onder regie van de GI zal worden uitgevoerd.
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.T. Hoogland, mr. J.F Miedema en mr. M. Perfors, in tegenwoordigheid van de griffier en is op 9 augustus 2022 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.