ECLI:NL:GHAMS:2022:2317

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 augustus 2022
Publicatiedatum
11 augustus 2022
Zaaknummer
200.301.912/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gezamenlijk gezag en vaststelling zorgregeling in een familierechtelijke procedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 9 augustus 2022 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de gezamenlijke uitoefening van het gezag over een minderjarige, hierna aangeduid als [kind]. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, heeft in eerste aanleg een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 21 juli 2021 aangevochten, waarin de man toestemming kreeg om [kind] te erkennen. De vrouw heeft aangevoerd dat de verstoorde verhouding tussen de ouders en de gebrekkige communicatie hen niet in staat stellen om gezamenlijk gezag uit te oefenen. De man heeft echter betoogd dat hij bereid is om samen te werken en dat de Raad voor de Kinderbescherming kan helpen bij de communicatie. Het hof heeft overwogen dat, ondanks de slechte communicatie, er onvoldoende gronden zijn om te concluderen dat gezamenlijk gezag niet in het belang van [kind] zou zijn. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij de ouders gezamenlijk met de uitoefening van het gezag over [kind] worden belast.

Daarnaast is de zorgregeling tussen de man en [kind] aan de orde gekomen. De vrouw heeft verzocht om de omgang te beperken tot eenmaal per week, terwijl de man heeft verzocht om de bestaande zorgregeling te handhaven. Het hof heeft geoordeeld dat, gezien de recente incidenten tussen de ouders, een opbouwregeling voor de omgang met [kind] noodzakelijk is. De omgang zal in fases worden opgebouwd, te beginnen met eenmaal per week, en zal uiteindelijk driemaal per week plaatsvinden. De man zal aan de vrouw een kinderalimentatie van € 25,- per maand betalen, met ingang van de datum van de uitspraak. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.301.912/01
Zaaknummer rechtbank: C/13/690114/FA RK 20-5999
Beschikking van de meervoudige kamer van 9 augustus 2022 inzake
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. L. van Halderen te Heerhugowaard,
en
[verweerder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. F.J. Soriano te Amsterdam.
Als (overige) belanghebbende is aangemerkt:
- de minderjarige [kind] (verder te noemen: [kind] ).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Amsterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 21 juli 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vrouw is op 18 oktober 2021 in hoger beroep gekomen van de hiervoor genoemde beschikking van 21 juli 2021.
2.2
De man heeft op 13 mei 2022 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn verder de volgende stukken ingekomen:
- een bericht van de zijde van de vrouw van 14 december 2021 met bijlage.
- een bericht van de zijde van de vrouw van 11 januari 2022 met bijlage.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 1 juni 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- mr. Van Halderen namens de vrouw;
- de man, bijgestaan door mr. Soriano;
- de gecertificeerde instelling William Schrikker Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (hierna: de GI) als informant, vertegenwoordigd door een collega van de jeugdzorgwerker;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
De vrouw is niet ter zitting verschenen.
2.5
Na de mondelinge behandeling is met toestemming van het hof ingekomen een bericht van de zijde van de man van 20 juni 2022 met bijlage.

3.De feiten

3.1
Uit de (inmiddels verbroken) relatie van de vrouw en de man is geboren:
- [kind] , op [geboortedatum] .
Bij de - in zoverre niet bestreden - beschikking waarvan beroep heeft de rechtbank de man toestemming gegeven om [kind] te erkennen.
Volgens de akte van erkenning van 16 juni 2022 heeft de man [kind] erkend.
3.2
Blijkens het proces-verbaal van de op 15 september 2021 gehouden zitting in kort geding hebben de man en de vrouw op de zitting de volgende afspraken gemaakt over de omgang met [kind] :

1. [kind] is – totdat andere afspraken zijn gemaakt – bij vader dinsdag, vrijdag en zondag van 12:00 tot 18:00 uur;
2. moeder brengt [kind] op die dagen tijdig naar haar vader, [adres] te [woonplaats] , waar vader [kind] om 12:00 uur ophaalt en om 18:00 uur weer terugbrengt;
3. op die overdrachtsmomenten is moeder – totdat andere afspraken zijn gemaakt – niet in (de nabijheid van) de woning van haar vader aanwezig;
4. moeder neemt uiterlijk vrijdag 17 september 2021 contact op met het Ouder en Kind Team Bijlmercentrum, Bijlmerdreef 1005C, telefoon 020-5555951, en maakt daar – in overleg met vader, desnoods via de advocaten – een afspraak op zo kort mogelijke termijn voor beide ouders met [kind] , onder meer om veiligheidsafspraken te maken, zoals de vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming ter zitting heeft geadviseerd;
5. de ouders communiceren voorlopig met elkaar alleen over [kind] , op rustige en zakelijke toon. Zij houden elkaar in ieder geval op de hoogte van eventuele gezondheidsproblemen van [kind] ;
6. de ouders komen – totdat andere afspraken zijn gemaakt – niet bij elkaars woningen in de buurt.”
Ter zitting heeft de voorzieningenrechter, op aanraden van de raad, de ouders verwezen naar Timon Jeugdhulp Amsterdam voor het programma Ouderschap Na Scheiding (ONS) en verstaan dat de ouders, desnoods via hun advocaten, zich daar aanmelden.
3.3
Bij beschikking van de kinderrechter van 21 december 2021 is [kind] onder toezicht gesteld, met ingang van 21 december 2021 tot 21 december 2022.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover nu van belang, conform het verzoek van de man, bepaald dat de ouders gezamenlijk met de uitoefening van het gezag over [kind] worden belast. Verder is, conform de door de ouders ter zitting bereikte overeenstemming, een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (verder te noemen: zorgregeling) vastgesteld, die inhoudt dat de man [kind] met ingang van 20 juni 2021 bij zich heeft op vrijdag en zondag van 12.00 uur tot 18.00 uur, hetgeen na 6 keer wordt uitgebreid met een doordeweekse dag. [kind] is op zijn verjaardag in de even jaren bij de man en in de oneven jaren bij de vrouw.
4.2
De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking (in zoverre) en opnieuw rechtdoende, te bepalen dat:
- de man eenmaal per week op vrijdag van 12.00 uur tot 18.00 uur omgang met [kind] zal hebben, waarbij de overdracht zal worden begeleid door een onafhankelijke hulpverleningsinstantie, dan wel een zorgregeling vast te stellen die het hof juist acht;
- de vrouw belast zal blijven met het eenhoofdig gezag over [kind] ;
- de man aan de vrouw met ingang van de datum van indiening van het beroepschrift als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind] (hierna: kinderalimentatie) een bedrag van € 25,- per maand dient te voldoen, dan wel een door het hof juist geachte ingangsdatum en bijdrage vast te stellen.
4.3
De man verzoekt de verzoeken van de vrouw af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Gezag
5.1
Ter beoordeling ligt aan het hof de vraag voor of de ouders gezamenlijk met het ouderlijk gezag over [kind] moeten worden belast.
5.2
Op grond van artikel 1:253c, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken om de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten. Dit verzoek wordt op grond van het tweede lid van artikel 1:253c BW slechts afgewezen indien a) er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of b) afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.3
De vrouw voert aan dat in de bestreden beschikking ten onrechte is geoordeeld dat geen sprake is van een situatie waarbij [kind] bij gezamenlijke gezagsuitoefening klem of verloren dreigt te raken tussen de ouders en dat het in het belang van [kind] wenselijk is dat het verzoek van de man om hem met het gezag te belasten wordt toegewezen. Vanwege de verstoorde verhouding tussen de ouders, de langdurige en aanhoudende strijd tussen hen en de gebrekkige communicatie tussen de ouders zijn zij niet in staat tot gezamenlijke gezagsuitoefening. Dat de ouders een zorgregeling zijn overeengekomen doet daar niet aan af. De verstandhouding tussen de ouders is sinds de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 17 juni 2021 verder verslechterd. De vrouw stelt dat de man haar heeft mishandeld en bedreigd en dat hij haar spullen heeft vernield, terwijl de man stelt dat de vrouw hem met een mes heeft bedreigd. Gelet op deze beschuldigingen over en weer kunnen de ouders niet met elkaar communiceren over aangelegenheden die [kind] betreffen en heeft de vrouw er geen vertrouwen in dat dit in de nabije toekomst wel zal lukken. Volgens de vrouw bestaat het risico dat [kind] in geval van gezamenlijk gezag klem of verloren raakt tussen de ouders en is gezamenlijk gezag niet in het belang van [kind] .
5.4
Volgens de man heeft hij beslissingen over [kind] nimmer in de weg gestaan. De onwelwillende opstelling van de vrouw ten aanzien van de omgang tussen de man en [kind] geeft er blijk van dat zij hem uit het leven van [kind] wil weren. Gelet op deze opstelling van de vrouw kan gezamenlijk gezag ertoe dienen het recht op gezinsleven tussen de man en [kind] te verwezenlijken. De onderlinge communicatie tussen de ouders laat weliswaar te wensen over, maar de ouders hebben nog geen serieuze poging ondernomen deze te verbeteren, zodat niet kan worden geconcludeerd dat sprake is van onvermogen of onmacht om met elkaar te kunnen overleggen. De GI kan bovendien voorlopig als buffer dienen in de communicatie tussen de ouders en zal naar verwachting interventies inzetten om de onderlinge communicatie tussen hen te verbeteren. De man stelt dat hij gemotiveerd is om de communicatie met de vrouw te verbeteren.
5.5
De raad heeft op de mondelinge behandeling in hoger beroep geen advies uitgebracht ten aanzien van het gezag, maar heeft naar voren gebracht dat de ouders in staat zijn om onder begeleiding tot afspraken te komen. Zodra die begeleiding echter wegvalt, blijkt het moeilijk te zijn om de afspraken uit te voeren.
5.6
Het hof overweegt als volgt. Voor gezamenlijk gezag is vereist dat de ouders in staat zijn tot een behoorlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over [kind] in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans tenminste in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond [kind] kunnen voordoen, zodanig dat hij niet klem of verloren raakt tussen de ouders. Dit betekent dat een gebrekkige communicatie tussen ouders in beginsel geen beletsel hoeft te vormen voor een gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag, zolang dit maar niet ten koste gaat van, of schadelijk is voor [kind] .
5.7
Het hof constateert dat momenteel sprake is van een slechte communicatie en moeizame verstandhouding tussen de ouders. Hoewel partijen (nog) niet in staat zijn gebleken om op een constructieve wijze op ouderniveau met elkaar te communiceren, is het hof van oordeel dat onvoldoende gronden aanwezig zijn voor de conclusie dat zij niet in staat zullen zijn om (op termijn) in gezamenlijk overleg beslissingen van enig belang over [kind] te kunnen nemen. In dit verband wordt overwogen dat het ontbreken van goede communicatie tussen de ouders (mede) het gevolg is van een belaste voorgeschiedenis van beide ouders en het feit dat de affectieve relatie van de ouders nog niet zo lang geleden is verbroken. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de ouders in staat zijn gebleken om – zowel op de mondelinge behandeling in eerste aanleg als op de zitting in kort geding –afspraken te maken over de omgang en de wijze van overdracht en ook uitvoering te geven aan de vastgestelde omgangsregeling. [kind] heeft een goede band met beide ouders. Duidelijk is dat beide ouders veel van [kind] houden en zich zeer betrokken bij hem voelen. Als de man mede het gezag over [kind] uitoefent, heeft hij de mogelijkheid om zijn betrokkenheid bij [kind] (nog meer) te laten zien en hebben beide ouders een gelijke positie wat de zeggenschap over [kind] betreft. Het is in zijn belang noodzakelijk dat partijen onder professionele begeleiding hun onderlinge communicatie en samenwerking met betrekking tot het ouderschap verbeteren. Het hof acht het van belang dat de ouders op basis van gelijkwaardigheid aan een door de GI in te zetten hulpverleningstraject kunnen deelnemen. Gesteld noch gebleken is dat de man, in het geval er belangrijke beslissingen over [kind] moeten worden genomen, niet bereikbaar is voor de vrouw of dat hij niet bereid zou zijn tot overleg met de vrouw en tot het verlenen van de benodigde toestemming. Evenmin is aannemelijk dat de problemen die er zijn in de onderlinge communicatie van de ouders een zodanig negatieve weerslag op [kind] hebben dat sprake is van een onaanvaardbaar risico dat hij als gevolg van het gezamenlijk gezag klem of verloren zou raken tussen de ouders. Ook andere redenen die eenhoofdig gezag noodzakelijk maken zijn het hof niet gebleken. Het hof is daarom van oordeel dat niet is voldaan aan de in artikel 1:253c, tweede lid, BW genoemde gronden voor afwijzing van het verzoek. De bestreden uitspraak zal op dit punt worden bekrachtigd.
Zorgregeling
5.8
Tevens is de zorgregeling tussen de man en [kind] aan de orde. Het hof zal bij de vaststelling van de zorgregeling een zodanige beslissing nemen als hem in het belang van [kind] wenselijk voorkomt.
5.9
De vrouw kan zich niet verenigen met de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling, omdat die regeling vanwege een wijziging van omstandigheden niet in het belang van [kind] is. Na de bestreden beschikking heeft de vrouw aangifte tegen de man gedaan van mishandeling, bedreiging, vernieling, identiteitsfraude en van de gebeurtenissen tijdens de overdracht van [kind] . De vrouw heeft besloten de omgang vanwege haar eigen veiligheid en die van [kind] op te schorten. Vervolgens hebben de ouders ter zitting in kort geding afspraken gemaakt over de omgang en de overdrachtsmomenten. De overdracht bij grootvader moederszijde (hierna: opa) is echter niet goed verlopen en hij wil de overdracht niet meer voor zijn rekening nemen. De vrouw heeft geprobeerd om tot een oplossing te komen, maar dat is niet gelukt. Vanwege de spanningen tussen de ouders, de zorgen van de vrouw over de opvoedkwaliteiten van de man, de jonge leeftijd van [kind] en het feit dat de man nimmer gedurende langere tijd de zorg voor [kind] heeft gehad, moet de omgang volgens de vrouw worden teruggebracht naar eenmaal per week, waarbij de overdracht door een onafhankelijke hulpverleningsinstantie wordt begeleid. De ouders zijn al bij het Ouder en Kind Team (OKT) geweest en hebben geprobeerd om veiligheidsafspraken te maken. Het OKT heeft laten weten dat de hulpverlening moet worden opgeschaald, aldus de vrouw.
5.1
De man betwist alles waarvan de vrouw hem in haar aangiftes heeft beschuldigd.
Hij heeft aangiftes tegen de vrouw gedaan van bedreiging, vernieling, laster en diefstal van zijn auto. De vrouw heeft na 15 augustus 2021, het moment dat de omgang met een dag zou worden uitgebreid, geen medewerking aan verdere omgang verleend. Omdat de vrouw de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling niet nakwam, heeft de man in kort geding nakoming van die regeling gevorderd. Tijdens de zitting in kort geding hebben de ouders afspraken over de zorgregeling gemaakt. Dat de omgang door middel van tussenkomst van opa niet goed is verlopen, kan de man niet worden verweten. In aanwezigheid van de wijkagent is de overdracht bij opa herstart. De omgang en de overdracht zijn vervolgens een aantal keren goed verlopen, totdat de man op 1 oktober 2021 met [kind] naar de kapper is gegaan en de vrouw de omgang daarna abrupt heeft stopgezet. Op 13 december 2021 zou op het kantoor van de raad een begeleid omgangsmoment plaatsvinden, maar dit heeft geen doorgang gevonden, omdat de man vlak daarvoor op het kantoor van de raad door de politie is aangehouden naar aanleiding van een aangifte van de vrouw tegen hem. De man is op 21 maart 2022 van het tenlastegelegde (mishandeling van de vrouw en diefstal van goederen van de vrouw op 13 december 2021) vrijgesproken. De man en [kind] hebben vervolgens pas op 8 april 2022 weer omgang met elkaar gehad. Toen de vrouw erachter was gekomen dat de man (weer) met [kind] naar de kapper was gegaan, heeft zij aangegeven niet meer aan omgang te willen meewerken. Sindsdien heeft de man [kind] niet meer gezien. De door de vrouw verzochte beperking van de omgang tussen de man en [kind] is niet in het belang van [kind] , aldus de man.
5.11
De GI heeft op de mondelinge behandeling in hoger beroep naar voren gebracht dat hulpverlening moet worden ingeschakeld. Ouders zijn nog niet aan ouderschapsbemiddeling toe. Er moet eerst rust komen.
5.12
De raad heeft op de mondelinge behandeling in hoger beroep naar voren gebracht dat [kind] zich in een ontwikkelingsfase bevindt, waarin hij moet gaan leren om belangrijke mensen om hem heen te vertrouwen en met hen om te gaan. Onvoorspelbaar gedrag van de ouders is schadelijk voor hem. De ouders moeten inzien dat zij zelf de verantwoordelijkheid moeten nemen en ervoor moeten zorgen dat er geen incidenten meer plaatsvinden die belastend voor [kind] zijn. Hierbij is voor de GI, afgezien van psycho-educatie, een belangrijke rol weggelegd. Het is in het belang van [kind] om gedurende frequente en korte momenten omgang met zijn vader te hebben, waardoor hij in staat is om zich een beeld van beide ouders te vormen. De raad ziet niet in dat beperking van de omgang, zoals de vrouw verzoekt, voor een oplossing zal zorgen.
5.13
Het hof overweegt als volgt. Weliswaar hebben tussen de ouders meerdere incidenten (ook in het bijzijn van [kind] ) plaatsgevonden, waarvan zij over en weer aangifte hebben gedaan, maar gesteld noch gebleken is dat het contact tussen de man en [kind] (daardoor) niet (langer) in het belang van [kind] is. Nadat de man en [kind] op 8 april 2022 omgang met elkaar hadden gehad, heeft de vrouw de omgang stopgezet toen zij erachter kwam dat de man voor de tweede keer zonder voorafgaand overleg met haar met [kind] naar de kapper was gegaan, terwijl de man wist dat zij de haren van [kind] lang wilde houden vanwege zijn krullen. Het hof benadrukt dat de man dergelijke acties alleen in overleg met de vrouw dient te ondernemen. Naar het oordeel van het hof is het, mede gelet op zijn jonge leeftijd, in het belang van [kind] dat de omgang met zijn vader op korte termijn en op een veilige manier weer op gang wordt gebracht. Het hof ziet geen contra-indicaties voor vaststelling van een zorgregeling, maar zal vanwege het gedurende de afgelopen maanden ontbreken van omgang tussen de man en [kind] een opbouwregeling bepalen. Deze regeling houdt in dat de man en [kind] gedurende de eerste twee maanden eenmaal per week van 12.00 uur tot 18.00 uur omgang met elkaar hebben, waarbij de overdracht door de GI of namens de GI door een andere professionele instantie wordt begeleid. Gedurende de daaropvolgende twee maanden zal de omgang tweemaal per week van 12.00 uur tot 18.00 uur plaatsvinden, waarbij de overdracht ook op de hiervoor genoemde wijze wordt begeleid. Na afloop van deze opbouwperiode zullen de man en [kind] driemaal per week van 12.00 uur tot 18.00 uur omgang met elkaar hebben. Vanaf dat moment zal de overdracht niet meer onder begeleiding hoeven plaats te vinden, tenzij de GI begeleiding nog wel nodig acht. De door de rechtbank bepaalde zorgregeling zal worden vernietigd en worden opgelegd als hiervoor vermeld.
Kinderalimentatie
5.14
Partijen hebben overeenstemming bereikt over een door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie van € 25,- per maand. Gelet op de door de man in het geding gebrachte betaalspecificatie van het UWV van april 2022, waaruit blijkt dat hij een Wajonguitkering van € 1.208,- bruto per maand ontvangt, te vermeerderen met vakantietoeslag van 8%, is naar het oordeel van het hof niet gebleken dat de overeengekomen kinderalimentatie in strijd is met de wettelijke maatstaven, zodat het hof overeenkomstig het verzoek van partijen zal beslissen.
5.15
Partijen verschillen van mening over de ingangsdatum van de kinderalimentatie. Het hof ziet aanleiding om de ingangsdatum op heden te bepalen.
5.16
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover daarbij is bepaald dat de ouders gezamenlijk met de uitoefening van het gezag over [kind] worden belast;
gelast de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Amsterdam, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het openbaar register;
vernietigt de beschikking waarvan beroep, voor zover daarbij een reguliere zorgregeling tussen de man en [kind] is vastgesteld en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken als volgt zal zijn:
[kind] verblijft bij de man:
- de eerste twee maanden eenmaal per week van 12.00 uur tot 18.00 uur, waarbij de overdracht door de GI of namens de GI door een andere professionele instantie wordt begeleid;
- de daaropvolgende twee maanden tweemaal per week van 12.00 uur tot 18.00 uur, waarbij de overdracht eveneens op de hiervoor genoemde wijze wordt begeleid;
- vervolgens driemaal per week van 12.00 uur tot 18.00 uur, onbegeleid, tenzij de GI begeleiding zoals hiervoor beschreven nodig acht;
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van heden als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind] € 25,- (zegge: vijfentwintig euro) per maand zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen en jaarlijks te indexeren per 1 januari;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.T. Hoogland, mr. J.M. van Baardewijk en mr. M.E. Burger, in tegenwoordigheid de griffier en is op 9 augustus 2022 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.