Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het verloop van het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
1. [kind] is – totdat andere afspraken zijn gemaakt – bij vader dinsdag, vrijdag en zondag van 12:00 tot 18:00 uur;
4.De omvang van het geschil
5.De motivering van de beslissing
Hij heeft aangiftes tegen de vrouw gedaan van bedreiging, vernieling, laster en diefstal van zijn auto. De vrouw heeft na 15 augustus 2021, het moment dat de omgang met een dag zou worden uitgebreid, geen medewerking aan verdere omgang verleend. Omdat de vrouw de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling niet nakwam, heeft de man in kort geding nakoming van die regeling gevorderd. Tijdens de zitting in kort geding hebben de ouders afspraken over de zorgregeling gemaakt. Dat de omgang door middel van tussenkomst van opa niet goed is verlopen, kan de man niet worden verweten. In aanwezigheid van de wijkagent is de overdracht bij opa herstart. De omgang en de overdracht zijn vervolgens een aantal keren goed verlopen, totdat de man op 1 oktober 2021 met [kind] naar de kapper is gegaan en de vrouw de omgang daarna abrupt heeft stopgezet. Op 13 december 2021 zou op het kantoor van de raad een begeleid omgangsmoment plaatsvinden, maar dit heeft geen doorgang gevonden, omdat de man vlak daarvoor op het kantoor van de raad door de politie is aangehouden naar aanleiding van een aangifte van de vrouw tegen hem. De man is op 21 maart 2022 van het tenlastegelegde (mishandeling van de vrouw en diefstal van goederen van de vrouw op 13 december 2021) vrijgesproken. De man en [kind] hebben vervolgens pas op 8 april 2022 weer omgang met elkaar gehad. Toen de vrouw erachter was gekomen dat de man (weer) met [kind] naar de kapper was gegaan, heeft zij aangegeven niet meer aan omgang te willen meewerken. Sindsdien heeft de man [kind] niet meer gezien. De door de vrouw verzochte beperking van de omgang tussen de man en [kind] is niet in het belang van [kind] , aldus de man.