ECLI:NL:GHAMS:2022:2312

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 augustus 2022
Publicatiedatum
11 augustus 2022
Zaaknummer
200.296.777/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming bewindvoerder en geschiktheid van familieleden in het civiel recht

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om de benoeming van een bewindvoerder voor een rechthebbende die onder bewind is gesteld vanwege haar geestelijke of lichamelijke toestand. De rechthebbende, geboren op 23 maart 1945, heeft geen kinderen en is niet getrouwd. In eerste aanleg heeft de kantonrechter op 31 maart 2021 een professionele bewindvoerder benoemd, maar de broer van de rechthebbende, die als verzoeker optreedt, verzoekt in hoger beroep om zelf benoemd te worden tot bewindvoerder. Hij stelt dat de rechthebbende hem heeft aangegeven dat zij wil dat hij haar bewindvoerder wordt en dat hij bereid is deze rol op zich te nemen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 21 april 2022 is de broer van de rechthebbende verschenen, bijgestaan door zijn advocaat, evenals de huidige bewindvoerder. De broer heeft zijn bezwaren tegen de benoeming van de professionele bewindvoerder uiteengezet, waarbij hij aanvoert dat de samenwerking met de huidige bewindvoerder niet goed verloopt. De bewindvoerder heeft echter verklaard dat de rechthebbende financieel goed staat en dat de administratie op orde is, maar dat er problemen zijn geweest met de afwikkeling van de huurwoning.

Het hof heeft de situatie beoordeeld en geconcludeerd dat er grote twijfels bestaan over de geschiktheid van de broer als bewindvoerder. Ondanks de wettelijke voorkeur voor familieleden bij de benoeming van een bewindvoerder, heeft het hof vastgesteld dat de broer niet voldoende inzicht heeft getoond in wat goede en tijdige bewindvoering inhoudt. Het hof heeft daarom besloten om de bestreden beschikking van de kantonrechter te bekrachtigen, waarbij de huidige bewindvoerder in functie blijft.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.296.777/01
Zaaknummer rechtbank: 9022113 EB VERZ 21-1569
Beschikking van de meervoudige kamer van 9 augustus 2022 in de zaak van
[verzoeker] ,
wonende te Eindhoven,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: [relatie] van de rechthebbende,
advocaat: mr. C.C.A. Stallen te Eindhoven.
Als belanghebbenden in deze zaak zijn aangemerkt:
- [rechthebbende] (hierna te noemen: de rechthebbende);
- [bewindvoerder] (hierna te noemen: de bewindvoerder).

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter), van 31 maart 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij het hof zijn de volgende stukken ingekomen:
- het beroepschrift van [relatie] van de rechthebbende, ingekomen op 29 juni 2021;
- de brief van [relatie] van de rechthebbende van 4 maart 2022 met bijlagen.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 21 april 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- [relatie] van de rechthebbende, bijgestaan door zijn advocaat;
- de bewindvoerder, vertegenwoordigd door [A.] en [B.] .
2.3
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [relatie] van de rechthebbende een bijlage overgelegd, te weten een brief van 20 april 2021 aan het verzorgingshuis dr. Sarphatihuis te Amsterdam waar de rechthebbende verblijft, met bijlagen.
2.4
Op 18 mei 2022 heeft de voorzitter als raadsheer-commissaris de rechthebbende in genoemd verzorgingshuis gehoord, in aanwezigheid van de griffier. Tevens was aanwezig een begeleidster van de rechthebbende, mevrouw [begeleidster] . Van dit verhoor is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan op 19 mei 2022 een afschrift is verstuurd naar de belanghebbenden met het verzoek daarop te reageren. Er is door geen van de belanghebbenden gereageerd.

3.De feiten

3.1
De rechthebbende is geboren op 23 maart 1945. De rechthebbende is niet getrouwd en heeft geen kinderen.
3.2
Bij de, in zoverre niet bestreden, beschikking van 31 maart 2021 zijn de goederen die (zullen) toebehoren aan de rechthebbende onder bewind gesteld wegens haar geestelijke of lichamelijke toestand. Bij afzonderlijke beschikking van die datum is een mentorschap ingesteld ten behoeve van de rechthebbende en is [relatie] van de rechthebbende tot mentor benoemd.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter, voor zover thans van belang, [bewindvoerder] tot bewindvoerder benoemd.
4.2
[relatie] van de rechthebbende verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, hem te benoemen tot bewindvoerder.
4.3
De bewindvoerder verzoekt, naar het hof begrijpt, het verzoek van [relatie] van de rechthebbende af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Wettelijk kader
5.1
Op grond van artikel 1:435, lid 3, van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt de rechter bij de benoeming van de bewindvoerder de uitdrukkelijke voorkeur van de rechthebbende, tenzij gegronde redenen zich tegen zodanige benoeming verzetten.
Ingevolge het vierde lid van die bepaling wordt, indien de rechthebbende niet is gehuwd, een geregistreerd partnerschap is aangegaan of anderszins een levensgezel heeft, bij voorkeur een van zijn ouders, kinderen, broers of zusters tot bewindvoerder benoemd.
Standpunten
5.2
[relatie] van de rechthebbende is van mening dat de kantonrechter ten onrechte een professionele bewindvoerder heeft benoemd in plaats van hem. De rechthebbende heeft tegenover hem verschillende keren verklaard dat zij wil dat hij haar bewindvoerder wordt. Hij is daartoe ook bereid. De rechthebbende wil geen bemoeienis van buitenstaanders. [relatie] van de rechthebbende heeft nooit akkoord gegeven om de huidige bewindvoerder te benoemen. Hij beschikte ook niet over het verzoekschrift in eerste aanleg. Door de kantonrechter is ten onrechte overwogen dat er geen bezwaar bestaat tegen de benoeming van de bewindvoerder. [relatie] van de rechthebbende heeft zijn bezwaar wel geuit en heeft aangegeven dat hij bewindvoerder wil zijn. Dat is ook conform de wettelijke voorkeur. De samenwerking met de huidige bewindvoerder verloopt niet altijd goed, aldus [relatie] van de rechthebbende.
5.3
De bewindvoerder heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat de rechthebbende er financieel goed voor staat en dat de administratie op orde is. Een heikel punt was de afwikkeling van de huurwoning. [relatie] van de rechthebbende heeft hieraan als mentor niet meegewerkt waardoor de huur enige tijd moest worden doorbetaald omdat de woning niet werd leeggehaald. Uiteindelijk is deze kwestie met toestemming van de kantonrechter opgelost. Er is geen werkbare situatie gecreëerd met [relatie] van de rechthebbende. Besloten is daarom dat er vanuit [bewindvoerder] een andere persoon de bewindvoering voor zijn rekening zal nemen zodat een nieuwe start kan worden gemaakt, aldus de bewindvoerder.
Beoordeling
5.4
Het hof overweegt allereerst dat de instelling van het bewind over de goederen die de rechthebbende (zullen) toebehoren in hoger beroep niet in geschil is. In hoger beroep ligt uitsluitend de vraag voor of [relatie] van de rechthebbende tot bewindvoerder moet worden benoemd.
5.5
De rechthebbende is tijdens het gesprek met de voorzitter op 18 mei 2022 niet in staat gebleken antwoord te geven op de vragen van de voorzitter, waaronder de vraag of zij een voorkeur heeft voor de te benoemen bewindvoerder. Een uitdrukkelijke voorkeur van de rechthebbende voor haar broer als bewindvoerder, zoals [relatie] van de rechthebbende stelt, is dus uit dat gesprek niet gebleken. Ook overigens is voor die stelling geen ondersteuning te vinden in het dossier. Het hof gaat er daarom vanuit dat een uitdrukkelijke voorkeur van de rechthebbende voor de te benoemen bewindvoerder ontbreekt.
5.6
Volgens de wet dient [relatie] van de rechthebbende bij voorkeur tot bewindvoerder te worden benoemd. Het hof ziet echter reden om in dit geval van de wettelijke voorkeur af te wijken. [relatie] van de rechthebbende heeft er zowel in eerste aanleg als in hoger beroep onvoldoende blijk van gegeven in te zien wat goede en vooral ook tijdige bewindvoering inhoudt. Zo heeft hij de kantonrechter gevraagd om uitstel van de beslissing tot instelling van bewind en mentorschap, omdat naar zijn zeggen nog teveel persoonlijke dingen moesten worden geregeld en hij dingen qua financiën moest uitzoeken. Ondanks vragen daarover van de kantonrechter heeft hij daarover geen nadere uitleg kunnen of willen geven. Wel heeft de kantonrechter hem duidelijk gemaakt dat een beslissing over het bewind en mentorschap op korte termijn was geboden en niet kon worden uitgesteld. Ter zitting in hoger beroep heeft zowel de huidige bewindvoerder als [relatie] van de rechthebbende kritiek geuit op de onderlinge samenwerking tussen hen. Volgens de bewindvoerder kon de huur van de woning van de rechthebbende niet tijdig worden opgezegd en moest de huur dus worden doorbetaald, omdat [relatie] van de rechthebbende als mentor niet meewerkte. Verzoeken van de bewindvoerder om gegevens, zoals een kopie van het legitimatiebewijs en de verklaring over het permanente verblijf van de rechthebbende in het verzorgingshuis, en verzoeken aangaande de goederen uit de huurwoning zijn naar zeggen van de bewindvoerder door [relatie] van de rechthebbende niet beantwoord. Dit heeft tot vertraging in de beëindiging van de huurovereenkomst geleid, waarvoor vervolgens toestemming van de kantonrechter moest worden gevraagd. [relatie] van de rechthebbende stelt dat hij heeft gedaan wat hij moest doen en dat het aan de bewindvoerder was om de afwikkeling van de huurwoning voor zijn rekening te nemen. Uit hetgeen ter zitting in hoger beroep over en weer naar voren is gebracht, leidt het hof in elk geval af dat [relatie] van de rechthebbende niet inzag wat van hem werd verwacht in het kader van de afwikkeling van de huurwoning, waardoor de noodzakelijke bewindshandelingen niet tijdig konden worden verricht.
Gelet op het voorgaande bestaat bij het hof grote twijfel over de geschiktheid van [relatie] van de rechthebbende als bewindvoerder. Dat de huurwoning nu is afgewikkeld, neemt die twijfel niet weg. Ook in de toekomst kunnen er immers beslissingen voorliggen waarin tijdig handelen door de bewindvoerder aan de orde zal zijn. Het verzoek van [relatie] van de rechthebbende om tot bewindvoerder te worden benoemd, is om die reden niet toewijsbaar. Voor zover [relatie] van de rechthebbende bedoelt te zeggen dat ook de huidige bewindvoerder niet geschikt is om zijn taak naar behoren uit te oefenen, is het hof van oordeel dat hiervoor geen steun is te vinden. De samenwerking tussen de bewindvoerder en [relatie] van de rechthebbende is weliswaar niet goed verlopen, maar ter zitting is gebleken dat de bewindvoerder dat onderkent en van zijn kant het nodige doet om de samenwerking te verbeteren. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.
5.7
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.F. Miedema, mr. A. van Haeringen en mr. A.E. Oderkerk, in tegenwoordigheid van mr. S.G. Risseeuw als griffier, en is op 9 augustus 2022 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.