ECLI:NL:GHAMS:2022:2272
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid verdachte in hoger beroep wegens intrekking en gebrek aan belang
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 6 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 30 oktober 2018 was gewezen. De verdachte, geboren in 1989, had hoger beroep ingesteld tegen het eerder genoemde vonnis. Tijdens de zitting op 6 april 2022 heeft de verdediging aangegeven dat de verdachte het hoger beroep wenste in te trekken en de oorspronkelijke bezwaren niet langer wenste te handhaven.
Echter, het hof oordeelde dat intrekking van het hoger beroep niet meer mogelijk was, aangezien het onderzoek ter terechtzitting al was aangevangen op de zitting van 30 december 2020. Het hof heeft, gehoord de advocaat-generaal, vastgesteld dat er geen rechtens te respecteren belang was dat diende met nader onderzoek van de zaak. Op basis van artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, heeft het hof de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het ingestelde hoger beroep.
De beslissing van het hof is genomen door de meervoudige strafkamer, waarin drie rechters zitting hadden. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken op de zitting van 6 april 2022.