ECLI:NL:GHAMS:2022:2269

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 augustus 2022
Publicatiedatum
2 augustus 2022
Zaaknummer
23-002131-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplichting door middel van leugens en valse hoedanigheid in een langdurige financiële relatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 2 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte is beschuldigd van oplichting van een benadeelde partij, waarbij hij gedurende een lange periode aanzienlijke geldbedragen heeft afhandig gemaakt door middel van een samenweefsel van leugens. De verdachte had de benadeelde partij, een alleenstaande weduwe op leeftijd, herhaaldelijk onder druk gezet door te stellen dat hij geld nodig had voor juridische kosten in verband met procedures tegen Defensie. Hij maakte gebruik van valse hoedanigheden en deed loze beloften over terugbetalingen, waardoor de benadeelde partij steeds weer geld aan hem overmaakte. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan oplichting, waarbij hij de benadeelde partij heeft bewogen tot afgifte van geldbedragen door middel van bedrieglijk handelen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zestien maanden, waarvan negen maanden voorwaardelijk, en moest een schadevergoeding van €100.000 aan de benadeelde partij betalen. Het hof hield rekening met de kwetsbaarheid van het slachtoffer en de ernst van de feiten, en oordeelde dat de verdachte geen rekening had gehouden met de gevolgen van zijn daden voor de benadeelde partij.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002131-19
datum uitspraak: 2 augustus 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 10 mei 2019 in de strafzaak onder parketnummer 15-141003-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1958,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
14 juni 2022, 15 juni 2022, 16 juni 2022 en 19 juli 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
hij op meerdere tijdstippen in de periode van 1 januari 2014 tot 16 juli 2018 te Heemstede en Valkenburg, althans op diverse locaties in Nederland (telkens) met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde] 71 keer, althans meermalen (zie pagina 35 t/m 37 van ZD1), heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten een geldbedrag (in totaal EUR 510.009,00, althans een deel daarvan), hebbende verdachte met voren omschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid (telkens)
- tegen die [benadeelde] gezegd dat hij verwikkeld is in procedures tegen Defensie/de Staat der Nederlanden en haar gevraagd geldbedragen te verschaffen om de noodzakelijke proces- en advocaatkosten, althans enige kosten, te kunnen betalen, en
- meerdere overeenkomsten van lening opgemaakt inhoudende dat hij, verdachte, de geldbedragen op afgesproken data aan die [benadeelde] zal terugbetalen, en
- door zijn houding en wijze van optreden bij die [benadeelde] het vertrouwen en de indruk gewekt dat de geldbedragen terugbetaald zouden worden, en (aldus) zich jegens die [benadeelde] voorgedaan als bonafide schuldenaar, en
- die [benadeelde], na het verstrijken van de termijn voor terugbetaling, (telkens) uiteenlopende leugens en uitvluchten verteld aangaande de lopende procedure en (valse) beloften/toezeggingen gedaan aangaande de terugbetalingen van de uitgeleende gelden, inclusief rente of giften, en
- gezegd dat zijn erfenis 1.5 miljoen euro waard is en dat hij haar, [benadeelde], tot zijn erfgenaam had gemaakt (en daarvoor EUR 9.000,00 nodig had), en
- gezegd dat zijn claim tegen de Staat erkend is en dat het geld klaar ligt en binnenkort uitgekeerd zal worden, maar dat hij - onder meer ten behoeve van de afwikkeling van de zaak en om verdere vertraging te voorkomen - nieuwe geldleningen nodig heeft (terwijl hij de door [benadeelde] verstrekte geldbedragen vervolgens onder meer heeft uitgegeven in het casino), - althans (telkens) woorden van dergelijke aard en/of strekking,
waardoor die [benadeelde] (telkens) werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
en/of
hij op meerdere tijdstippen in de periode van 1 januari 2014 tot 16 juli 2018 te Heemstede en Valkenburg, althans op diverse locaties in Nederland (telkens) opzettelijk geldbedragen (in totaal EUR 510.009,00, althans een deel daarvan), geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke geldbedragen verdachte anders dan door misdrijf, te weten krachtens leningen, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Geldigheid van de dagvaarding

De raadsman heeft – terecht – aangevoerd dat een bepaalde handeling niet tegelijk oplichting en verduistering kan opleveren. Nu cumulatief/alternatief oplichting en verduistering ten laste zijn gelegd, rijst de vraag of de dagvaarding in zoverre geldig is.
De advocaat-generaal heeft toegelicht dat de tenlastelegging zo moet worden begrepen dat van het samenstel van feiten dat is ten laste gelegd het ene feit oplichting kan opleveren en het andere feit verduistering en dat het niet de bedoeling is geweest dat een feit als zowel oplichting als verduistering bewezen wordt verklaard. Het hof verenigt zich met deze uitleg. Aldus beschouwd is de tenlastelegging niet innerlijk tegenstrijdig en niet onbegrijpelijk. Het is de verdachte en de raadsman ook voldoende duidelijk waartegen zij zich hebben te verdedigen, zodat de tenlastelegging geldig is.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

De raadsman heeft gesteld dat onherstelbare vormverzuimen in het vooronderzoek zijn begaan. Er is in het onderzoek door de politie niet uitgegaan van de onschuld van de verdachte, en de belangen van de verdachte zijn doelbewust geschaad. Daardoor is ernstig inbreuk gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde, ten gevolge waarvan de verdachte geen eerlijk proces heeft gekregen in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Dit moet primair leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, subsidiair tot bewijsuitsluiting van de door onrechtmatige opsporingsmethoden verkregen bewijsmiddelen of meer subsidiair tot strafvermindering.
Deze vormverzuimen zijn door de verdediging als volgt gespecificeerd:
Het onderzoek ten aanzien van de lopende gerechtelijke procedures bij het Ministerie van Defensie is onzorgvuldig, omdat daarover een onjuist proces-verbaal is opgemaakt en er in het vervolg ten onrechte vanuit is gegaan dat de verdachte geen dienstverband had en dat er geen gerechtelijke procedures waren;
Er zijn onrechtmatig opsporingsmethoden ingezet, aangezien niet aan de wettelijke vereisten voor het toepassen van die middelen was voldaan, zoals de tap en de doorzoeking;
Er zijn getuigen door de politie beïnvloed om aangifte te doen. Zij hebben onjuiste informatie gekregen van de politie ten aanzien van de lopende gerechtelijke procedures. Als gevolg daarvan zijn ten onrechte ernstige bezwaren aangenomen en heeft de verdachte lange tijd ten onrechte in voorarrest doorgebracht.
Het hof stelt voorop dat indien tijdens het voorbereidend onderzoek sprake is van een onherstelbaar vormverzuim en de rechtsgevolgen daarvan niet uit de wet blijken, de rechter moet beoordelen of aan dat vormverzuim enig rechtsgevolg dient te worden verbonden en, zo ja, welk rechtsgevolg dan in aanmerking komt. Daarbij dient hij rekening te houden met de in artikel 359a, tweede lid, Sv genoemde factoren, te weten het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt. Met het oog daarop mag van de verdediging die een beroep doet op schending van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv, worden verlangd dat duidelijk en gemotiveerd aan de hand van die factoren wordt aangegeven tot welk in artikel 359a Sv omschreven rechtsgevolg dit dient te leiden. Die factoren zijn het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt. Ten aanzien van de laatst genoemde factor geldt dat het belang van de verdachte dat het gepleegde feit niet wordt ontdekt niet kan worden aangemerkt als een rechtens te respecteren belang, zodat een eventuele schending van dit belang als gevolg van een vormverzuim niet een dergelijk nadeel oplevert.
Ad i.
Het hof overweegt ten aanzien van de onder i en iii genoemde punten als volgt. De verdediging heeft gesteld dat de politie ten onrechte heeft aangenomen dat er geen gerechtelijke procedure tussen het ministerie van Defensie en de verdachte aanhangig was. In het proces-verbaal van bevindingen van 15 maart 2018 is gerelateerd dat bij het Ministerie van Defensie geen informatie bekend was omtrent juridische procedures tussen de verdachte en Defensie. [1] Gebleken is echter dat er rond 1997 een bestuursrechtelijke procedure was, dat er rond 2006 een civielrechtelijke procedure liep en dat er in 2016 een kort gedingprocedure is gevoerd. De inleidende dagvaarding van de volgende civielrechtelijke procedure dateert van 5 november 2018. Ten tijde van het opmaken van dit proces-verbaal van 15 maart 2018 door de verbalisant was dus geen procedure aanhangig. De informatie die is weergegeven in voornoemd proces-verbaal is dan ook niet onjuist, noch had deze de politie op voorhand aanleiding dienen te geven tot een nader onderzoek ter zake. Ook zijn er geen aanwijzingen dat de politie ervan op de hoogte was of had moeten zijn dat er nog andere procedures zouden komen. Daar komt nog bij dat de onvolledigheid van de informatie in een vroeg stadium is hersteld. In het bevel gevangenhouding van 25 juli 2018 heeft de rechtbank overwogen dat zij aanneemt dat er een conflict is tussen de verdachte en Defensie en dat de verdachte een civiele zaak tegen Defensie wil aanspannen, maar dat dit onverlet laat dat er op basis van het dossier ernstige bezwaren tegen de verdachte bestaan. Hieruit volgt dat er in een vroeg stadium al vanuit werd gegaan dat er een conflict was tussen de verdachte en Defensie. Gelet op het voorgaande heeft het standpunt dat het gehele opsporingsonderzoek een onjuiste insteek heeft gehad en dat de politie met oogkleppen op heeft gerechercheerd dan ook geen feitelijke grondslag.
Ad ii.
Het verweer ten aanzien van de inzet van de opsporingsmethoden is onvoldoende onderbouwd. Opmerking verdient nog dat in het proces-verbaal van verdenking niet wordt gerept over het al dan niet bestaan van procedures tussen de verdachte en Defensie. Aangenomen kan worden dat enkel de andere feiten en omstandigheden (de aangifte en getuigenverklaringen) aanleiding zijn geweest voor de inzet van de opsporingsmethoden. Voorts heeft de raadsman niets gesteld over het nadeel dat door het vormverzuim concreet is veroorzaakt, reden waarom het verweer ook om die reden strandt.
Ad iii.
Niet is gebleken dat de politie de getuigen doelbewust onjuiste informatie heeft voorgehouden of heeft beïnvloed. Dat de getuigen door de politie zijn gewezen op de mogelijkheid om aangifte te doen, maakt dit niet anders. Uit het voorgaande blijkt eveneens dat deze onvolledige informatie niet ten grondslag heeft gelegen aan de voortduring van de voorlopige hechtenis van de verdachte.
Resumerend is geen sprake van onherstelbare vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek, zodat de verweren worden verworpen.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bewijsoverwegingen

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep integrale vrijspraak bepleit. Daartoe heeft hij aangevoerd dat het oogmerk tot wederrechtelijke bevoordeling heeft ontbroken en dat [benadeelde] had moeten onderkennen dat er een kans bestond dat zij het door haar uitgeleende geld niet terug zou krijgen. In dat verband heeft hij gewezen op de omstandigheid dat [benadeelde] sinds 2016 meermalen is gewaarschuwd door familie, vrienden en de politie om geen geld meer uit te lenen aan de verdachte en hier desondanks mee door is gegaan. Ook wist [benadeelde] dat de verdachte het geld niet alleen gebruikte voor juridische kosten, maar ook om te voorzien in zijn levensonderhoud. De verdachte heeft altijd de intentie gehad om het geleende geld weer terug te betalen en heeft daarbij hoop blijven houden op een positieve uitkomst van de juridische procedures die hij voerde tegen Defensie. Los daarvan is er voor de periode tot 1 januari 2017 onvoldoende bewijs van de ten laste gelegde oplichting.
De advocaat-generaal heeft gesteld dat de ten laste gelegde oplichting bewezen kan worden. De oplichtingsmiddelen bestonden uit een samenweefsel van verdichtsels en uit het aannemen van een valse hoedanigheid. De verdachte heeft [benadeelde] op meerdere momenten onwaarheden over de lopende procedures verteld en deed loze toezeggingen over de terugbetaling van de lening. De verdachte heeft van meet af aan onder valse voorwendselen geld afhandig gemaakt van [benadeelde]. De geldleningen zouden noodzakelijk zijn voor de bekostiging van de procedure tegen Defensie, maar de verdachte wist dat hij deze leningen niet conform afspraak zou kunnen terugbetalen. Hij wendde de gelden grotendeels aan voor andere dan de aan [benadeelde] opgegeven doeleinden, zoals gokken. De gedachtestreepjes 1 tot en met 3 in de tenlastelegging betreffen weliswaar mededelingen die waar zijn, maar door de (half)ware mededelingen te mengen met onwaarheden heeft de verdachte een schijn van waarheid gecreëerd en [benadeelde] bewogen tot afgifte van de gelden. Dat alles maakt onderdeel uit van het samenweefsel van verdichtsels en de valse hoedanigheid die de verdachte aannam.
Algemene overweging
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van oplichting vereist is dat een verdachte door een specifieke, voldoende ernstige vorm van bedrieglijk handelen een onjuiste voorstelling van zaken in het leven heeft willen roepen teneinde daarvan misbruik te kunnen maken. Bij het gebruik van een samenweefsel van verdichtsels als oplichtingsmiddel gaat het in de kern om uitingen die bij die ander een op meer dan een enkele leugenachtige mededeling gebaseerde onjuiste voorstelling van zaken in het leven kunnen roepen. Van belang daarbij is dat het slachtoffer mede onder invloed van de door het desbetreffende oplichtingsmiddel in het leven geroepen onjuiste voorstelling van zaken is overgegaan tot de afgifte van enig goed. Het antwoord op de vraag of in een concreet geval het slachtoffer is bewogen is in sterke mate afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Bij een samenweefsel van verdichtsels behoren tot die omstandigheden onder meer de vertrouwenwekkende aard, het aantal en de indringendheid van de (geheel of gedeeltelijk) leugenachtige mededelingen in hun onderlinge samenhang.
De verdachte en [benadeelde] zijn in het voorjaar van 2014 met elkaar in contact gekomen. [2] Voor de eerste door [benadeelde] uitgeleende gelden heeft de verdachte leningovereenkomsten opgesteld. Deze overeenkomsten bestrijken de periode vanaf 22 mei 2014 tot en met eind 2016. In deze overeenkomsten staan telkens het geleende bedrag en de uiterlijke termijn voor terugbetaling genoemd. Als omschrijving is opgenomen dat de lening ‘
noodzakelijk is als gevolg van het conflict van [verdachte] tegen de Staat der Nederlanden’. Voorts is in de overeenkomsten een geheimhoudingsplicht opgenomen. De datum voor de volledige afwikkeling wordt steeds verschoven, waarbij dan veelal wordt vermeld dat geen nader uitstel mogelijk is. [3] [benadeelde] heeft ter terechtzitting in hoger beroep als getuige verklaard dat zij de verdachte geld leende, zodat hij de procedure tegen Defensie kon bekostigen en dat zij ook weleens geld aan hem heeft overgemaakt voor onder andere de kosten voor zijn gebit en een nieuw bed. Voorts heeft zij verklaard dat hij vanaf het begin van hun contact heeft verteld over zijn hoge functie bij Defensie en dat zij daar niets over aan anderen mocht vertellen. Zij moest absolute geheimhouding betrachten. De verdachte liet daarbij namen vallen van allerlei betrokken hooggeplaatste functionarissen en leden van de regering. [4] [benadeelde] leende het geld dus uit aan de verdachte, in de veronderstelling dat hij daarmee de juridische procedures ging bekostigen. Zij wist dat de verdachte geen andere bron van inkomsten had en dat hij een gedeelte van het geld gebruikte voor zijn levensonderhoud. Zij heeft verklaard dat zij bij het uitlenen steeds uitging van de stellingen van de verdachte dat er binnen zeer korte termijn geld zou komen van Defensie, waarmee de leningen zouden worden terugbetaald, en dat deze betalingen door Defensie al aan de verdachte waren toegezegd. [benadeelde] heeft in totaal ruim € 510.000,00 overgemaakt aan de verdachte. [5]
Bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting van [benadeelde] op de hierna te noemen onderdelen. De verdachte heeft [benadeelde] bewogen tot afgifte van het geld door middel van een samenweefsel van verdichtsels. De oplichting van [benadeelde] is gelegen in de wending die de verdachte aan zijn conflict met Defensie heeft gegeven, bestaande uit de veelvuldige concrete leugens die de verdachte aan [benadeelde] heeft verteld bij zijn verzoeken om geld over te maken, zowel over de concrete noodzaak van de lening als over de termijn en zekerheid van terugbetaling. De verdachte voerde bij zijn verzoeken herhaaldelijk aanzienlijke druk uit op [benadeelde] door haar voor te houden dat hij nog een laatste geldbedrag nodig had en dat vervolgens de afwikkeling dan wel terugbetaling op een genoemde datum zou volgen. Ook hield hij haar meermalen voor dat de terugbetaling vertraging zou oplopen dan wel niet kon plaatsvinden als hij dat laatste geldbedrag niet van haar ontving. Gebleken is dat de verdachte dan vervolgens, vlak na de overboekingen, het geld heeft uitgegeven aan een ander doel dan waarvoor hij tegen [benadeelde] had gezegd het nodig te hebben, zoals gokactiviteiten. De verdachte heeft zijn strijd tegen Defensie telkens op onjuiste en leugenachtige wijze aangewend om geld los te krijgen bij [benadeelde]. Veelal hield hij haar in strijd met de waarheid voor dat de geldbedragen noodzakelijk waren voor advocaat- en proceskosten. De door de verdachte genoemde data waarop de terugbetaling steeds definitief zou plaatsvinden ontbeerden elk fundament en waren uit de lucht gegrepen. De verdachte had nooit dergelijke toezeggingen omtrent de uitbetaling kunnen doen, vanwege de onzekerheid van de uitkomst van de juridische procedures en de omstandigheid dat in bepaalde periodes in het geheel geen procedure liep. Door [benadeelde] echter telkens en op indringende wijze data voor te houden en daarbij de voornoemde (gelogen) urgentie ten behoeve van de terugbetaling op te voeren, heeft hij haar bewogen tot het doen van de overboekingen.
Samenweefsel van verdichtsels
Het samenweefsel van verdichtsels blijkt voorts uit het navolgende.
Op 30 november 2015 vroeg de verdachte aan [benadeelde] of zij nog € 4.100,00 zou willen overmaken. Hij zei daarbij dat binnen veertien dagen alles geregeld zou zijn en dat de totale lening zal worden terugbetaald, en dat daar niets meer tussen kon komen. [benadeelde] heeft het geld vervolgens op 1 december 2015 overgemaakt aan de verdachte. [6] Op 18 januari 2016 belde de verdachte met [benadeelde], waarna hij haar een omschrijving voor het over te maken bedrag appte: “
Omschrijving: hulp conform overeenkomst 2014. En het is 1000000000 % zeker, 1 februari a.s.”Vervolgens maakte [benadeelde] € 12.800,00 over aan de verdachte. [7] Op 10 februari 2016 appte de verdachte aan [benadeelde]: “
Ik heb er veel spijt van dat ik het van die 7 niet heb durven vertellen. Nu heb ik alles verteld. Jouw lijden is niet voor niets geweest gelet op de hoogte van de vergoeding zwart op wit. Dinsdag wil ik alles geregeld hebben. Wel weegt die 7 heel zwaar. Immers ik moet vooraf alle rijen gesloten hebben. In dat kader heb ik vannacht nog eenmaal een beroep op je gedaan.”[benadeelde] heeft vervolgens
€ 7.000,00 overgemaakt met als omschrijving: ‘i.v. met afwikkeling 1602’. [8] Op 17 maart 2016 appte de verdachte: “
Ik heb nog 4500 nodig. Ik moet jou redden. Mezelf cijfer ik weg.”[benadeelde] heeft dit bedrag vervolgens overgemaakt met in de omschrijving eveneens
de afwikkeling van de convenant uit 2014. Nadat dit bedrag was bijgeschreven, vonden er onder andere betalingen plaats bij een geldautomaat in het casino in Maastricht. [9] Op 3 mei 2016 appte de verdachte: “
Zonder hulp van 8600 red ik het niet tussen 16/5 en 19/5 en moet ik wachten tot na het vonnis van 26/6.”[benadeelde] heeft dit bedrag vervolgens overgemaakt onder vermelding van de omschrijving
afwikkeling. Hierna heeft de verdachte weer diverse betalingen in een casino in Valkenburg gedaan. Ook zijn grote bedragen contant opgenomen. [10] Op 10 mei 2016 appte de verdachte dat hij niet het risico wil nemen bij de bank geld te lenen, maar dat hij baalt van de gemiste kans. Vervolgens vond een telefoongesprek plaats tussen de verdachte en [benadeelde] en appte de verdachte haar dat de omschrijving ‘afwikkeling convenant 2014’ moet zijn. [benadeelde] heeft hierop € 9.000,00 overgemaakt. De verdachte gaf vervolgens een deel van dit geld uit bij een betaalautomaat in een casino in Valkenburg. [11] Ook op 24 mei 2016 maakte [benadeelde] een bedrag over, te weten € 20.000,00 onder vermelding ‘
cfm convenant mei 2014’en vervolgens vonden er diverse betalingen plaats bij een casino in Valkenburg en een casino in Kerkrade. [12] Op 15 juli 2016 vroeg de verdachte om € 5.850,00 en schreef dat als omschrijving ‘
convenant 2014 en uitspraak’dient te worden vermeld. Vervolgens vonden er diverse betalingen bij een casino in Valkenburg plaats. [13] Hetzelfde gebeurde op 20 juli 2016 waarbij de verdachte (leugenachtig) meldde dat hij op dat moment niet kon bellen omdat hij bij de notaris zat. [14] Op 1 augustus 2016 schreef de verdachte: “
Heel veel dank. Bij deze bevestig ik dat de afwikkeling van onze convenant eindelijk kan plaatsvinden in de week van 15 – 19 augustus a.s.”[benadeelde] heeft een bedrag van € 17.000,00 overgemaakt met als omschrijving
ivm afwikkeling week 1/18 convenant 2014en vervolgens vonden er diverse betalingen door de verdachte plaats in het casino in Valkenburg en Kerkrade. [15] Op 19 augustus 2016 appte de verdachte aan [benadeelde]: “
Ik kan het nog niet afwikkelen omdat ik verraden ben door een zeer naaste. Alles staat volgende week klaar voor uitbetaling. Ik moet vanmiddag € 8.000,00 afrekenen anders gaat alles vertraagd worden door een Judas!!! Alles staat klaar.”[benadeelde] heeft dit bedrag vervolgens overgemaakt met als omschrijving ‘
laatste afwikkeling convenant 2014’. Nadat het bedrag was bijgeschreven vonden diverse betalingen plaats bij het casino in Valkenburg en zijn grote bedragen contant opgenomen. [16] Op 26 augustus 2018 schreef de verdachte: “
Ik heb Vader Jezus gesmeekt om die 9000 zodat er rust ontstaat voor iedereen en alles in september alsnog voor iedereen wordt opgelost.”[benadeelde] heeft vervolgens weer een bedrag overgemaakt. [17]
Op 24 januari 2017 deelde de verdachte telefonisch en via Whatsapp aan [benadeelde] mee: “
Afwikkeling is klaar. Ik moet nog een bedrag betalen voor de administratieve afhandeling. Ben jij bereid zonder verwijten en puur vooruitkijkend naar de afwikkeling mij te helpen met de laatste € 3.700,00 zodat ik 100 % maandag kan aflossen? Zo ja, dan is het maandag D-day en bespaart me/ons een hoop zorgen en onrust. Zo nee, dan kan ik morgen weer aan de bak. Maar ok duidelijk. Laat maar dan.”[benadeelde] vraagt hierop om absolute zekerheid. De verdachte schreef vervolgens: “
Die heb je al!!! Ik laat je NIET zitten. Het is klaar en over. Iedereen in mijn kamp weet dat. Ja echt absolute zekerheid! maar wel met de juiste omschrijving ivm maandag as !!!”[benadeelde] maakte vervolgens het bedrag over en na de bijschrijving vonden er door de verdachte diverse betalingen plaats in het casino in Valkenburg. [18] Op 6 maart 2017 zei de verdachte telefonisch tegen [benadeelde] dat hij € 3.000,00 nodig heeft, dat hij bij zijn advocaten in een overleg zit (terwijl zo’n overleg op die dag niet heeft plaatsgevonden) en hij vroeg [benadeelde] of zij kans ziet om dat bedrag direct op zijn rekening te zetten, ‘zodat hij aan de advocaat kan laten zien dat hij die € 3.000,00 heeft’. Hij appte vervolgens: “
Als je het kan afronden op 3750 dan heel graag. Ik ben nu binnen en wacht af. Wordt morgen verrekend.”Nadat [benadeelde] het bedrag had overgemaakt, deed de verdachte een betaling in het casino in Valkenburg en nam hij € 2.000,00 contant op. [19] Op 8 maart 2017 zei de verdachte dat hij ‘9 tekort komt voor de Raad voor Rechtsbijstand’. Vervolgens appte hij [benadeelde]: “
Eerst wil je bellen en nu app je me erover. Laat maar. Met de finish in zicht weet ik ook niet waar ik nog 9 vandaan haal. Ik heb gisteren weer alles op zijn kop gezet. Ik moet die 9 zien te realiseren, al weet ik niet hoe. Maar laat maar. Ik heb geen zin in ruzie. Ok dan. Laatste ronde en zoals afgesproken: uiterlijk de 15e a.s. algehele afwikkeling en beëindiging van onze overeenkomst. De cijfers kloppen volledig. Omschrijving: afwikkeling 15/3/17.”[benadeelde] heeft dit bedrag vervolgens overgemaakt met deze omschrijving. Vervolgens vonden weer vanaf de bankrekening van de verdachte betalingen plaats in het casino in Valkenburg, contante geldopnames en andere overboekingen die niet zagen op de Raad voor Rechtsbijstand. [20] Op 5 april 2017 zei de verdachte dat de zaak stil ligt vanwege aangekondigd beslag door de Belastingdienst en dat hij mails heeft gekregen van
dienstwapenmet het bericht dat hij nog een week moet wachten. Wapendienst, zijn vakbroeders, gaan hem helpen en hij wil niet meer een week wachten op dat geld. Hij zei dat het gaat om een bedrag van € 16.563,00 dat hij nodig heeft om volgende week af te ronden. [benadeelde] heeft dit bedrag overgemaakt met de omschrijving ‘definitieve afwikkeling’. Na de bijschrijving heeft de verdachte grote hoeveelheden contant geld opgenomen, deed hij betalingen bij het casino in Kerkrade en in Valkenburg en nog wat andere overboekingen. [21] Op 25 april 2017 zei de verdachte dat hij 11.000 nodig heeft om de Raad voor Rechtsbijstand terug te betalen en dat hij dat niet heeft. Hij schrijft: “
Ben nu weer binnen. Ik ga er hard in nu. Anders was het direct al klaar. Ik weet hoe het zit en dat het maandag echt voorbij is. Ik ben niet gek en deug wel. Het is aan jou. We zijn er samen mee gebaat.”[benadeelde] maakte dit bedrag vervolgens over en de verdachte deed meerdere overboekingen die niet te maken hebben met de Raad voor Rechtsbijstand. [22]
Op 1 mei 2017 zei de verdachte dat het geld morgenochtend op zijn rekening zal worden gezet en dat hij het meteen door zal storten aan [benadeelde]. De volgende dag schreef hij dat er die avond pas actie zichtbaar zal zijn in verband met de Dag van de arbeid. De volgende dag appte [benadeelde] dat ze naar de dokter gaat en dat het niet meer gaat en dat ze rustpillen moet hebben. De verdachte schrijft in reactie hierop: “
Aha…dus toch uit de school klappen en geheimhouding schenden. Leuk hoor met de finish in zicht. Nu maak ik me grote zorgen door deze toon.” Vervolgens zei de verdachte telefonisch dat ‘het nu ieder moment moet gaan gebeuren’. Op 5 mei 2017 schreef de verdachte: “
Ben kapot maar trots dat ik jouw deel ben nagekomen. Ik moest 22.700 aan Raad voor Rechtsbijstand inleveren. Helft (11.350) van jou geleend. Andere helft zou geregeld worden, maar die helft komt pas medio mei. Zo laks is alles. Omdat ik die andere helft niet had, heb ik nu MOETEN kiezen. Alles overhoop tenzij er dit weekend nog een wonder gebeurt. Op die andere helft heb ik het niet gered. Kapot van binnen.”[benadeelde] heeft daarop dit bedrag overgemaakt en weer heeft de verdachte allerlei overboekingen gedaan die geen verband hielden met de Raad voor Rechtsbijstand. [23] Op 10 mei 2017 zei de verdachte telefonisch tegen [benadeelde] dat hij een grote fout heeft gemaakt en dat hij die volgende dag de tweede € 11.350,00 die hij van [benadeelde] heeft gekregen, naar zich terug moet laten boeken en dat hij daarvan € 6.200,00 moet betalen om de zaak definitief af te kunnen ronden. In aanvulling daarop zei hij dat hij niet verwacht dat de terugboeking nog op tijd zal plaatsvinden, omdat “ze” altijd laks zijn geweest en dat hij daardoor gewoon een half jaar kan wachten. Hij appte [benadeelde] na: “
Stel dat je me vandaag wel had kunnen/willen helpen met die 6200 dan had ik je 3 x teruggegeven en mijn hele leven nog meer dankbaar gebleven. Maandag had ik het rechtgezet. Ik kom na wat ik zeg: dat kan niet anders meer. Dus twijfel daar nooit aan.”Toen [benadeelde] zei dat ze het niet meer aandurft en het niet meer heeft, appte de verdachte: “
Ik ben volledig te vertrouwen hoor. Had anders ook geen eervol ontslag (door de Koning!) gekregen. Maar ok. Heel jammer.”[benadeelde] heeft het gevraagde bedrag vervolgens overgemaakt, waarna verschillende mutaties plaatsvonden op de bankrekening van de verdachte, waaronder grote contante geldopnames en een aantal betalingen bij een betaalautomaat in een casino. [24] Op 22 mei 2017 zei de verdachte telefonisch tegen [benadeelde] ‘dat hij een miljoen gaat krijgen en dat hij haar de helft daarvan gaat geven, maar dat hij te maken heeft met de wet ongebruikelijke transacties’. [25]
Op 27 mei 2017 hield de verdachte [benadeelde] wederom een datum voor waarop de afwikkeling en terugbetaling definitief plaats zou vinden, namelijk 1 juni 2017. Hij zei dat hij de belastingclaim voor haar deel heeft afgekocht, zodat zij daar geen last van heeft, maar dat hij nog wel het verschil moet ophoesten. Het zou gaan om 46.000 en de verdachte geeft aan dat hij 36.200 heeft betaald. Dat verschil moet betaald worden, zodat alles op groen staat voor 1/6. Nadat [benadeelde] dit bedrag over heeft gemaakt, vinden er weer betalingen plaats in het casino en geen betaling ten behoeve van een belastingclaim. [26] Op 4 juli 2017 zei de verdachte tegen [benadeelde] dat alles klaar ligt, maar dat hij die volgende avond een bedrag betaald moet hebben en dat er anders beslag wordt gelegd en dat ze dan 3-4 maanden verder zijn. [benadeelde] maakte vervolgens € 11.600,00 over, waarna de verdachte onder andere betalingen in een casino in Rotterdam heeft verricht. [27] Op 1 augustus 2017 appte de verdachte aan [benadeelde] dat het een wonder zou zijn als ze hem die avond nog zou kunnen helpen, zodat ze samen de eindstreep halen en hij de volgende dag de boel kan afwikkelen. Hij hoeft dan niets meer overhoop te gooien. Hij appte dat hij ‘met 8000 toch nog gered is voor morgen’. Nog geen kwartier later belde hij [benadeelde] en zei hij dat tussen diezelfde avond en 10.00 uur de volgende ochtend 12.400 boven tafel moet zien te krijgen en dat het dan allemaal gewoon doorgaat en het gewoon diezelfde week uitbetalen is. [benadeelde] maakte vervolgens € 8.000,00 over. Vervolgens vonden er weer contante geldopnames plaats. [28] Op 24 augustus 2017 zei de verdachte tegen [benadeelde] dat de rechter des duivels is waarom het in godsnaam zo lang heeft geduurd en hoe groot de schade wel niet is. Hij zei dat hij zijn advocaten er weer op heeft gezet, maar dat hij weer 7 duizend kan betalen. [benadeelde] heeft dit bedrag overgemaakt, waarna de verdachte diverse betalingen heeft verricht die niet zien op procedurele of advocaatkosten. [29] Op 5 oktober 2017 vroeg de verdachte aan [benadeelde] € 5.000,00 om instanties en bureaucratie af te kopen. Hij zei dat hij ook de Raad voor Rechtsbijstand een groot bedrag moest terugbetalen. [benadeelde] maakte dit bedrag over en de verdachte nam het grootste deel contant op. Van een betaling aan de Raad voor Rechtsbijstand is niet gebleken. [30] In een telefoongesprek op 28 december 2017 met [benadeelde] zei de verdachte dat hij [benadeelde] voor de 18e voor eens en voor altijd uit deze hel zal verlossen. [31]
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft [benadeelde] verklaard dat de handelwijze van de verdachte van meet af aan ‘altijd zo ging en dat hij altijd heel overtuigend en met doordringende stem sprak’, waaruit het hof begrijpt dat de verdachte vanaf het begin op deze manier te werk ging, namelijk door te vertellen waarvoor hij het geld nodig had en het door concrete toezeggingen over terugbetalingen te doen te zorgen dat zij toch maar weer ging betalen, omdat zij vreesde dat zij anders helemaal niet zou worden terugbetaald. [32]
Uit het vorenstaande blijkt dat de verdachte herhaaldelijk en indringend evident leugenachtige redenen aanvoerde waarom hij het geld nodig had en dat hij het geld snel nodig had. Daarbij voerde de verdachte telkens druk uit op [benadeelde] door haar voor te houden dat de terugbetaling niet plaats zou vinden als zij hem niet zou helpen met dit laatste bedrag. Ook voerde hij regelmatig emotionele druk op haar uit. Door deze opeenstapeling van leugens zag [benadeelde] geen andere uitweg dan te betalen en heeft de verdachte haar bewogen de geldbedragen over te maken.
De doorzienbaarheid van de onjuiste voorstelling van zaken
De verdediging heeft aangevoerd dat geen sprake is van oplichting zoals bedoeld in artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), omdat [benadeelde] had moeten doorzien dat er een reële kans bestond dat de verdachte haar het geld niet zou kunnen terugbetalen. Zij is in ieder geval sinds 2016 veelvuldig gewaarschuwd door vrienden, familie en de politie om geen geld meer uit te lenen aan de verdachte, maar is desondanks daarmee doorgegaan. Voorts is aangevoerd dat geen sprake is van oplichting nu [benadeelde] weliswaar gedurende een lange tijd geld heeft ‘uitgeleend’ aan de verdachte, maar niet kan worden gezegd dat zij een ‘onwetend, nietsvermoedend slachtoffer’ was. [benadeelde] had de verhalen van de verdachte kunnen en moeten doorzien. De verdediging heeft dit verweer uitgesplitst in drie perioden:
  • De eerste tenlastegelegde periode, tot 1 januari 2017: voor deze periode zou onvoldoende bewijs van oplichting in het dossier bestaan.
  • De periode van daarna, tot aan de aangifte door [benadeelde] in februari 2018, waarin geen sprake zou zijn van oplichting, omdat [benadeelde] al sinds september 2016 twijfels had.
  • De laatste periode van de tenlastelegging, vanaf de aangifte van oplichting door [benadeelde].
Het hof verwerpt dit verweer. De betalingen door [benadeelde] aan de verdachte vonden plaats als rechtstreeks gevolg van de leugens en halve waarheden die de verdachte aan haar vertelde. [benadeelde] heeft ter terechtzitting in hoger beroep herhaaldelijk verklaard dat zij door de handelwijze en de indringendheid waarmee de verdachte haar voortdurend benaderde ‘in zijn macht, in de klem is komen te zitten’ waaruit zij geen andere uitweg zag dan door het geld te blijven overmaken. Van belang is in dit verband dat de verdachte het geld heeft besteed aan (overwegend) andere doelen dan de doelen die hij [benadeelde] heeft voorgehouden.
Voor het overige berusten de verweren van de verdediging deels op een onjuiste schets van de feitelijke omstandigheden. Zo staat vast dat [benadeelde] niet slechts geld heeft verstrekt aan de verdachte in de veronderstelling dat zij het geld uitleende en weer terug zou ontvangen. Het ging immers niet om ‘leningen’ die niet werden terugbetaald door de verdachte, maar van concrete leugens op basis waarvan hij [benadeelde] geld afhandig maakte: steeds hield de verdachte [benadeelde] voor dat het geld (dat hij tegoed zou hebben van Defensie en dat hij zou benutten om [benadeelde] terug te betalen) binnen heel korte termijn zou worden uitbetaald. [benadeelde] heeft als getuige ter terechtzitting van het hof verklaard dat de opgenomen telefoongesprekken (die zijn uitgewerkt in het dossier en welke uitwerking door het hof als bewijsmiddel wordt gebezigd) ook de gang van zaken vóór de periode waarin zij gesprekken opnam weergeven; zij verklaarde ‘dat het altijd zo ging’. [33]
Naar vaste rechtspraak kunnen niet alle vormen van bedrieglijk handelen worden aangemerkt als oplichting. Oplichting in de zin van art. 326, eerste lid, Sr is niet aan de orde wanneer het slachtoffer – gelet op alle omstandigheden van het geval, waaronder de eigen gedragingen en kennis van zaken – de in een bepaalde gedraging van de verdachte besloten liggende onjuiste voorstelling van zaken had moeten doorzien.
De stelling van de verdediging dat [benadeelde] niet is opgelicht, omdat ‘een kind van tien’ had kunnen doorzien dat het geld niet zou worden terugbetaald, dient dan ook te worden onderzocht. In dit verband is van belang of de in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid [benadeelde] aanleiding had moeten geven een onjuiste voorstelling van zaken te onderkennen dan wel zich daardoor niet te laten bedriegen. Hier geldt dat [benadeelde] niet is bewogen tot het afgeven van geldbedragen door een algemene belofte dat zij zou worden terugbetaald, maar door concrete en herhaalde leugens die door de verdachte op een zeer indringende manier aan haar werden verteld. Dit betekent dat minder snel kan worden aangenomen dat van het slachtoffer meer omzichtigheid had kunnen worden gevergd, nu juist de verdachte door de opeenstapeling van de concrete leugens en de manier waarop hij [benadeelde] benaderde er alles aan deed om de bij [benadeelde] opkomende twijfels weg te nemen. De verdachte heeft zich dan ook schuldig gemaakt aan een specifieke en voldoende ernstige manier van bedrieglijk handelen.
De omzichtigheid die van [benadeelde] mocht worden verwacht dient voorts te worden beoordeeld in het licht van alle omstandigheden van het geval, waaronder haar eigen gedragingen en kennis van zaken. Het hof verwerpt de stelling van de verdediging dat [benadeelde] de onjuiste voorstelling van zaken had moeten doorzien. Daarbij is ook van ook belang dat – uitgaande van de feitelijke vaststelling dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van een opeenstapeling van leugens – de verdachte [benadeelde] doelbewust heeft afgesneden van hulp door familie of vrienden, door telkens aan te dringen op geheimhouding van de ‘leningen’. De stelling van de verdediging dat de geheimhouding niet zag op het verstrekken van geld, maar op de omstandigheden die tot de claim op Defensie aanleiding gaven, wordt weersproken door de inhoud van de opgenomen telefoongesprekken. [34] Tenslotte is nog de persoonlijkheid van [benadeelde] van belang. Zij was (en is) een alleenstaande weduwe op leeftijd, die de (financiële) zaken tijdens haar huwelijk altijd had overgelaten aan haar echtgenoot. Zij is omschreven als een enigszins naïeve vrouw, die graag mensen wilde helpen.
Het hof verwerpt derhalve de gevoerde verweren, en komt tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde oplichting. Opmerking verdient daarbij dat als oplichting wordt aangemerkt alle bedragen die als gevolg van voornoemde modus operandi van de verdachte door [benadeelde] zijn overgeboekt. Het hof acht oplichting ten aanzien van die bedragen bewezen. Bedragen die [benadeelde] bijvoorbeeld blijkens de omschrijving vrijwillig en op eigen initiatief (onder andere als kerstcadeau) heeft overgemaakt, vallen daar niet onder. Dat geldt ook voor bedragen, die de verdachte voor zijn levensonderhoud heeft aangewend. [benadeelde] wist immers dat hij geen andere inkomsten had en van haar overmakingen dus ook kosten van zijn levensonderhoud betaalde.
Vrijspraak ten aanzien van de ten laste gelegde verduistering
Niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen de verdachte impliciet alternatief/subsidiair is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op meerdere tijdstippen in de periode van 1 januari 2014 tot 16 juli 2018 op diverse locaties in Nederland, telkens met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen, door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde] meermalen heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag, hebbende verdachte met voren omschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid telkens
- tegen die [benadeelde] gezegd dat hij verwikkeld is in procedures tegen Defensie/de Staat der Nederlanden en haar gevraagd geldbedragen te verschaffen om de noodzakelijke proces- en advocaatkosten te kunnen betalen, en
- meerdere overeenkomsten van lening opgemaakt inhoudende dat hij, verdachte, de geldbedragen op afgesproken data aan die [benadeelde] zal terugbetalen, en
- door zijn houding en wijze van optreden bij die [benadeelde] het vertrouwen en de indruk gewekt dat de geldbedragen terugbetaald zouden worden, en
- die [benadeelde], na het verstrijken van de termijn voor terugbetaling, (telkens) uiteenlopende leugens en uitvluchten verteld aangaande een lopende procedure en (valse) beloften/toezeggingen gedaan aangaande de terugbetalingen van de uitgeleende gelden, inclusief rente of giften, en
- gezegd dat zijn claim tegen de Staat erkend is en dat het geld klaar ligt en binnenkort uitgekeerd zal worden, maar dat hij - onder meer ten behoeve van de afwikkeling van de zaak en om verdere vertraging te voorkomen - nieuwe geldleningen nodig heeft (terwijl hij de door [benadeelde] verstrekte geldbedragen vervolgens onder meer heeft uitgegeven in het casino),
waardoor die [benadeelde] telkens werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals opgenomen in dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
Oplichting, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan oplichting van het slachtoffer, waarbij hij het slachtoffer gedurende een lange periode aanzienlijke geldbedragen afhandig heeft gemaakt. De verdachte heeft op sluwe wijze het slachtoffer ingepakt in een opeenstapeling van leugens, en hij voerde geregeld emotionele druk op haar uit. Het slachtoffer was een kwetsbare weduwe op leeftijd. De verdachte heeft enkel oog gehad voor zijn eigen financieel gewin zonder rekening te houden met het slachtoffer. Dit soort feiten kan gevoelens van onveiligheid in de samenleving versterken.
Gelet op de ernst van de feiten, de langdurige periode waarin de verdachte het slachtoffer heeft opgelicht en de hoogte van het nadeel van het slachtoffer kan niet worden volstaan met een andere dan een vrijheidsbenemende straf. Een deel van de gevangenisstraf zal in voorwaardelijke vorm worden opgelegd, om de verdachte ervan te weerhouden zich nogmaals schuldig te maken aan dergelijke feiten. Het hof acht, alles afwegende, in beginsel een gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan negen maanden voorwaardelijk, passend en geboden.
Overschrijding van de redelijke termijn
Elke verdachte heeft recht op een behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Als vuistregel geldt daarbij een periode van twee jaar per gerechtelijke instantie, maar dit kan een langere periode zijn wanneer de omstandigheden daarnaar zijn. Deze in artikel 6 EVRM neergelegde waarborg strekt ertoe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
De redelijke termijn neemt een aanvang op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens een verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Op 16 juli 2018 is de verdachte in verzekering gesteld. Het hof merkt die datum aan als aanvangsmoment van de redelijke termijn. De rechtbank heeft op 10 mei 2019 het vonnis uitgesproken.
Het openbaar ministerie heeft vervolgens hoger beroep ingesteld op 23 mei 2019 en op 2 augustus 2022 spreekt het hof dit arrest uit. De redelijke termijn is daarmee in hoger beroep met ruim veertien maanden overschreden. Het hof zal daarmee ten gunste van de verdachte rekening houden en het onvoorwaardelijke gedeelte van de gevangenisstraf met twee maanden bekorten.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding wegens materiële schade. Deze bedraagt € 497.006,00. Ter terechtzitting in eerste aanleg is deze vordering verhoogd tot € 510.009,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 7.000,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Een gedeelte van het gevorderde bedrag is te beschouwen als schade, die een rechtstreeks gevolg is van de bewezen verklaarde oplichting. Dit gedeelte is voor toewijzing vatbaar. De bewezen verklaarde oplichting bestrijkt echter niet alle door de benadeelde partij overgemaakte geldbedragen, nu deze ook betrekking hadden op kosten voor levensonderhoud of andere specifieke doelen en [benadeelde] die bedragen voor die doelen overmaakte. Het zou nader onderzoek vergen welk bedrag precies een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde, ook nu dit in de vordering niet nader is onderbouwd. Het strafgeding leent zich niet voor dit onderzoek en een dergelijk onderzoek zou resulteren in een onevenredige belasting van het strafgeding. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het gedeelte van de vordering dat moet worden beschouwd als schade, die in ieder geval een rechtstreeks gevolg is van de bewezen verklaarde oplichting, moet worden geschat op € 100.000,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
16 (zestien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
9 (negen) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 100.000,00 (honderdduizend euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 100.000,00 (honderdduizend euro) als vergoeding voor materiële schade.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste
365 (driehonderdvijfenzestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op. Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.C. Römer, mr. M. Lolkema en mr. A. Dantuma-Hieronymus, in tegenwoordigheid van
mr. R. Vosman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
2 augustus 2022.
mr. P. C. Römer en mr. A. Dantuma-Hieronymus zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.AMB-05.
2.Proces-verbaal van verhoor van getuige [benadeelde] van 11 juli 2018, p. 9 e.v. procesdossier hoger beroep (AAN-02).
3.Proces-verbaal inhoud van afgegeven enveloppen van 29 mei 2018, opgemaakt in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 1], p. 13 e.v. procesdossier hoger beroep (AMB-11).
4.Getuigenverklaring van [benadeelde], zoals opgenomen in het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 15 juni 2022.
5.Relaas procesdossier hoger beroep, p. 6 -7.
6.Proces-verbaal van bevindingen van 18 december 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisant
7.Proces-verbaal van bevindingen van 18 december 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2], p. 71 procesdossier hoger beroep (AMB-74).
8.Proces-verbaal van bevindingen van 18 december 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2], p. 74 - 75 procesdossier hoger beroep (AMB-74).
9.Proces-verbaal van bevindingen van 18 december 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2], p. 75 procesdossier hoger beroep (AMB-74).
10.Proces-verbaal van bevindingen van 18 december 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2], p. 76 procesdossier hoger beroep (AMB-74).
11.Proces-verbaal van bevindingen van 18 december 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2], p. 77 – 79 procesdossier hoger beroep (AMB-74).
12.Proces-verbaal van bevindingen van 18 december 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2], p. 79 – 81 procesdossier hoger beroep (AMB-74).
13.Proces-verbaal van bevindingen van 18 december 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2], p. 81 - 82 procesdossier hoger beroep (AMB-74).
14.Proces-verbaal van bevindingen van 18 december 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2], p. 82 – 84 procesdossier hoger beroep (AMB-74).
15.Proces-verbaal van bevindingen van 18 december 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2], p. 84 - 85 procesdossier hoger beroep (AMB-74).
16.Proces-verbaal van bevindingen van 18 december 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2], p. 85 - 86 procesdossier hoger beroep (AMB-74).
17.Proces-verbaal van bevindingen van 18 december 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2], p. 86 - 87 procesdossier hoger beroep (AMB-74).
18.Proces-verbaal van bevindingen van 18 december 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2], p. 88 - 89 procesdossier hoger beroep (AMB-74).
19.Proces-verbaal van bevindingen van 18 december 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2], p. 91 – 92 procesdossier hoger beroep (AMB-74).
20.Proces-verbaal van bevindingen van 18 december 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2], p. 92 -93 procesdossier hoger beroep (AMB-74).
21.Proces-verbaal van bevindingen van 18 december 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2], p. 94 - 95 procesdossier hoger beroep (AMB-74).
22.Proces-verbaal van bevindingen van 18 december 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2], p. 96 - 97 procesdossier hoger beroep (AMB-74).
23.Proces-verbaal van bevindingen van 18 december 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2], p. 96 - 100 procesdossier hoger beroep (AMB-74).
24.Proces-verbaal van bevindingen van 18 december 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2], p. 100 - 101 procesdossier hoger beroep (AMB-74).
25.Proces-verbaal van bevindingen van 18 december 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2], p. 102 procesdossier hoger beroep (AMB-74).
26.Proces-verbaal van bevindingen van 18 december 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2], p. 104 - 105 procesdossier hoger beroep (AMB-74).
27.Proces-verbaal van bevindingen van 18 december 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2], p. 106 - 107 procesdossier hoger beroep (AMB-74).
28.Proces-verbaal van bevindingen van 18 december 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2], p. 111 - 113 procesdossier hoger beroep (AMB-74).
29.Proces-verbaal van bevindingen van 18 december 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2], p. 114 - 116 procesdossier hoger beroep (AMB-74).
30.Proces-verbaal van bevindingen van 18 december 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2], p. 121 - 122 procesdossier hoger beroep (AMB-74).
31.Proces-verbaal van bevindingen van 2 september 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2], p. 205 – 208 procesdossier hoger beroep (AMB-76).
32.Getuigenverklaring van [benadeelde], afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 15 juni 2022.
33.Proces-verbaal van bevindingen van 2 september 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2], p. 139 – 209 procesdossier hoger beroep (AMB-76).
34.Proces-verbaal van bevindingen van 18 december 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2], p. 96 - 100 procesdossier hoger beroep (AMB-74).