In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1990 en thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zaanstad, was eerder vrijgesproken van woninginbraak. Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld. De tenlastelegging omvatte de diefstal van diverse goederen, waaronder laptops, een fotocamera, contant geld en sieraden, uit de woning van de benadeelde partij, gelegen aan een specifiek adres in Amsterdam, op 14 november 2019. Het hof heeft de zaak behandeld op basis van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en de eerdere zitting in eerste aanleg.
De advocaat-generaal heeft betoogd dat er wettig en overtuigend bewijs is voor de schuld van de verdachte, terwijl de raadsman van de verdachte heeft aangevoerd dat de verdachte vrijgesproken moet worden wegens gebrek aan bewijs. Het hof heeft echter vastgesteld dat de verdachte op camerabeelden te zien is, samen met anderen, tijdens de inbraak. De beelden toonden aan dat de verdachte zich toegang tot de woning heeft verschaft door middel van braak. Het hof heeft de eerdere vrijspraak van de politierechter vernietigd en de verdachte schuldig bevonden aan de woninginbraak in vereniging.
De straf is vastgesteld op 5 maanden gevangenisstraf, waarbij het hof rekening heeft gehouden met de ernst van de inbraak en de emotionele impact op de benadeelde partij. Daarnaast heeft het hof de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen, met inachtneming van afschrijvingen op de waarde van de gestolen goederen. De totale schadevergoeding is vastgesteld op € 4.214,57, vermeerderd met wettelijke rente.