ECLI:NL:GHAMS:2022:2265

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 april 2022
Publicatiedatum
2 augustus 2022
Zaaknummer
23-002087-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake verlaten plaats ongeval en bedreiging met mes

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1984, werd beschuldigd van bedreiging met een mes en het verlaten van de plaats van een verkeersongeval. De tenlastelegging omvatte drie punten: bedreiging van twee personen met de dood, het verlaten van de plaats van het ongeval in Purmerend, en het dragen van een mes. Tijdens de zitting op 21 maart 2022 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord en het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat het niet ondertekend was. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig is aan de tenlastegelegde feiten, met uitzondering van enkele andere beschuldigingen waar hij van werd vrijgesproken. De verdachte is strafbaar bevonden en kreeg een gevangenisstraf van zes weken opgelegd voor de bedreiging en het verlaten van de plaats van het ongeval. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partijen, die elk € 500,00 immateriële schade claimden, toegewezen. Het hof heeft ook de tenuitvoerlegging gelast van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van zes maanden, omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit had schuldig gemaakt.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002087-21
datum uitspraak: 4 april 2022
VERSTEK (niet-gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 6 juli 2021 in de strafzaak onder de parketnummers 15-024455-21 en 21-003009-17 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1984,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 21 maart 2022.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij, op of omstreeks 24 januari 2021 te Purmerend, [benadeelde 2] en/of [benadeelde 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [benadeelde 2] en/of [benadeelde 1] dreigend de woorden toe te voegen "ik ga je schieten" en/of "ik ga je steken" althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, terwijl hij, verdachte, een mes in zijn hand had en/of toonde;
2.
hij, als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke gedraging hij al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welk verkeersongeval had plaatsgevonden in Purmerend op/aan de Bovenlandsetraat, op of omstreeks 24 januari 2021 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [slachtoffer] en/of [BV] B.V.) letsel en/of schade was toegebracht;
3.
hij, op of omstreeks 24 januari 2021 te Purmerend een wapen van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een mes zijnde een voorwerp waarvan, gelet op zijn aard en/of de omstandigheden waaronder het werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat het bestemd was om letsel aan personen toe te brengen en/of te dreigen heeft gedragen;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering. Ten tijde van de inhoudelijke behandeling van de zaak in hoger beroep op 21 maart 2022 beschikte het hof weliswaar over een uitgewerkt vonnis, maar dat was niet ondertekend, zodat het niet voor eventuele bevestiging in aanmerking komt.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 24 januari 2021 te Purmerend, [benadeelde 2] en [benadeelde 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [benadeelde 2] en [benadeelde 1] dreigend de woorden toe te voegen "Ik ga je schieten" en "Ik ga je steken", terwijl hij, verdachte, een mes in zijn hand had en toonde;
2.
hij, als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke gedraging hij al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welk verkeersongeval had plaatsgevonden in Purmerend op de Bovenlandsetraat, op 24 januari 2021 de voornoemde plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist, aan een ander te weten [slachtoffer] en [BV] B.V., schade was toegebracht;
3.
hij op 24 januari 2021 te Purmerend een wapen van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een mes zijnde een voorwerp waarvan, gelet op zijn aard en/of de omstandigheden waaronder het werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat het bestemd was om letsel aan personen toe te brengen en/of te dreigen heeft gedragen.
Hetgeen onder 1, 2 en 3 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken. Voor het onder 3 bewezenverklaarde heeft de rechtbank geen straf of maatregel opgelegd.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zal bevestigen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft met een bestelbus zich schuldig gemaakt aan het veroorzaken van een ongeval waarbij forse schade is veroorzaakt aan twee geparkeerde voertuigen, waarna hij de plaats van het ongeval heeft verlaten. Hij heeft de personen, die de verdachte vervolgens achterna gingen, een mes getoond en hen bedreigd met de dood. Dat zijn zeer kwalijke feiten, die de betrokkenen schade hebben berokkend en angst hebben aangejaagd. Dergelijke feiten veroorzaken bovendien gevoelens van onrust in de samenleving.
Blijkens het voortgangsverslag toezicht aan opdrachtgevers van Tactus Verslavingszorg van 23 maart 2021 werkt de verdachte niet voldoende mee aan een lopend reclasseringstoezicht. Op verzoek van de verdediging is in hoger beroep opnieuw een reclasseringsrapport door Tactus opgesteld. Volgens dit rapport van 21 februari 2022 komt de verdachte zijn afspraken niet na en is hij niet gemotiveerd voor gedragsverandering dan wel hulpverlening. Het hof acht de uitvoering van een taakstraf dan ook niet haalbaar en ziet geen andere passende strafmodaliteit dan een gevangenisstraf. Daarbij neemt het hof tevens in aanmerking dat de verdachte blijkens het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 9 maart 2022 eerder onherroepelijk is veroordeeld voor bedreiging en overtreding van de Wegenverkeerswet 1994.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Het hof acht termen aanwezig om ten aanzien van de onder 3 tenlastegelegde overtreding toepassing te geven aan artikel 9a Sr.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 500,00 en strekt ter compensatie voor de geleden immateriële schade. De voeging van de benadeelde partij duurt in hoger beroep van rechtswege voort ten aanzien van het bedrag dat bij het vonnis waarvan beroep is toegewezen, te weten de volledige vordering van
€ 500,00 aan immateriële schade.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof oordeelt als volgt.
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden, gelet op de gemotiveerde en onderbouwde stellingen van de benadeelde partij omtrent het optreden van dergelijke schade en de causale relatie daarvan met het bewezenverklaarde. De vordering is niet betwist. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 januari 2021 tot aan de dag der algehele vergoeding.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft
gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de
benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 500,00 en strekt ter compensatie voor de geleden immateriële schade. De voeging van de benadeelde partij duurt in hoger beroep van rechtswege voort ten aanzien van het bedrag dat bij het vonnis waarvan beroep is toegewezen, te weten de volledige vordering van
€ 500,00 aan immateriële schade.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof oordeelt als volgt.
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden, gelet op de gemotiveerde en onderbouwde stellingen van de benadeelde partij omtrent het optreden van dergelijke schade en de causale relatie daarvan met het bewezenverklaarde. De vordering is niet betwist. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 januari 2021 tot aan de dag der algehele vergoeding.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft
gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de
benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9a, 36f, 57, 63 en 285 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 27 en 54 van de Wet wapens en munitie en de artikelen 7 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij arrest van het gerechtshof Arnhem van 19 december 2017 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof zal gelasten dat de voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de inhoud van dit arrest is gebleken dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf worden gelast.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Veroordeelt de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) bestaande uit € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1], ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 500,00 (vijfhonderd euro)) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 10 (tien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 24 januari 2021.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2], ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 500,00 (vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 10 (tien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 24 januari 2021.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij arrest van het gerechtshof Arnhem van 19 december 2017, parketnummer 21-003009-17, te weten van:
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. V.M.A. Sinnige, mr. M.J.A. Plaisier en mr. R.A.E. van Noort, in tegenwoordigheid van mr. D. de Jong, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 4 april 2022.
=========================================================================
[…]