ECLI:NL:GHAMS:2022:2261

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 april 2022
Publicatiedatum
2 augustus 2022
Zaaknummer
23-000715-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in een strafzaak betreffende lokaalvredebreuk tijdens een demonstratie

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was betrokken bij een demonstratie op 28 september 2018 in het P.C. Hoofthuis, een gebouw van de Universiteit van Amsterdam. Tijdens deze demonstratie weigerden de verdachte en zijn mededemonstranten het gebouw te verlaten, ondanks herhaalde vorderingen van de beveiliging en de politie. De advocaat-generaal vorderde dat het openbaar ministerie ontvankelijk werd verklaard in de vervolging, terwijl de verdediging aanvoerde dat de vervolging niet-ontvankelijk moest worden verklaard vanwege een schending van de vrijheid van meningsuiting en het recht op vreedzame vergadering, zoals gewaarborgd in de artikelen 10 en 11 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Het hof oordeelde dat de inperking van deze rechten gerechtvaardigd was, gezien de verstoring van de onderwijsactiviteiten en de noodzaak om de rechten van anderen te beschermen. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en verklaarde de verdachte strafbaar, maar legde geen straf of maatregel op, gezien de omstandigheden waaronder het feit was gepleegd en de vreedzame aard van de demonstratie.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000715-19
datum uitspraak: 4 april 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 11 februari 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-192239-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1954,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 12 augustus 2020 en 21 maart 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 28 september 2018 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in een voor de openbare dienst bestemd lokaal, te weten het P.C. Hoofthuis, zijnde een gebouw van de Universiteit van Amsterdam, wederrechtelijk aldaar vertoevende zich niet op de vordering van de bevoegde ambtenaar, aanstonds heeft verwijderd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft - overeenkomstig haar schriftelijke pleitaantekeningen - bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van de verdachte. Daartoe heeft zij – kort samengevat – het volgende aangevoerd.
Door de arrestatie, daaropvolgende detentie, maar in ieder de geval de strafrechtelijke vervolging van de verdachte is sprake van een schending van de vrijheid van meningsuiting (artikel 10 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) en vrijheid van vreedzame vergadering (artikel 11 EVRM). De protestactie was een vreedzame vergadering; er werd geen geweld gebruikt en ook niet opgeroepen tot het gebruik van geweld. Een beperking van voornoemde rechten is enkel mogelijk indien deze voldoet aan de (strenge) eisen die het EVRM daaraan stelt. De beperkende maatregel dient bij wet te zijn voorzien, een legitiem doel te dienen en moet noodzakelijk zijn in een democratische samenleving. De demonstratie had gelet op de situatie ter plaatse op andere wijze kunnen en moeten worden beëindigd dan door arrestatie. De aanhouding, detentie en vervolging waren in dit geval niet noodzakelijk en dus disproportioneel. Er was geen
pressing social needtot het bereiken van het doel: het beschermen van andermans rechten en/of voorkomen van wanordelijkheden. Volstaan had moeten worden met het verwijderen uit en de toegang ontzeggen tot het P.C. Hoofthuis (hierna ook: universiteitsgebouw). De beperkende maatregelen hadden voorts een ontoelaatbaar
chilling effect.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd het openbaar ministerie ontvankelijk te verklaren in de vervolging. Hiertoe heeft zij – kort samengevat – aangevoerd dat de inbreuk op het recht om te demonstreren geoorloofd is omdat de verdachte inbreuk maakte op de rechten van anderen. De geplande colleges konden niet plaatsvinden en medewerkers konden niet in het gebouw werken. Tevens was er een dringende maatschappelijke noodzaak om het recht op demonstratie te beperken omdat de demonstranten, na vele vorderingen, weigerden het pand te verlaten, waarmee de wederrechtelijkheid een gegeven is.
Oordeel van het hof
Het hof stelt op grond van de gebezigde bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.
In het P.C. Hoofthuis te Amsterdam– een onderwijs- en onderzoeksgebouw toebehorende aan de Universiteit van Amsterdam (hierna: UvA), heeft op 28 september 2018 een demonstratie plaatsgevonden. In en rondom het universiteitsgebouw hebben de verdachte en zijn mededemonstranten gedemonstreerd tegen het bezuinigingsbeleid van het kabinet, de uitholling van het onderwijs en de publieke sector in het algemeen. Bij deze demonstratie zijn de verdachte en zijn mededemonstranten het universiteitsgebouw binnengedrongen en hebben zij het geblokkeerd. De beveiliging van de UvA heeft aan de mensen die zich in het gebouw bevonden gevraagd de blokkade op te heffen, hetgeen werd geweigerd. Hierop is de politie ingeschakeld. De twee hoofdingangen en vijf á zes overige ingangen van het gebouw bleken geblokkeerd te zijn met tafels, stoelen en ander materiaal, waardoor er niemand naar binnen kon. Omstreeks 08:00 uur in de ochtend werd door een de secretaris van de UvA tweemaal middels een megafoon, zowel in de Nederlandse als in de Engelse taal, gevorderd het universiteitsgebouw te verlaten omdat de UvA het gebouw weer in gebruik wilde nemen. Er stonden die dag colleges gepland en er zouden medewerkers werkzaam zijn. Actievoerders buiten hebben daarover telefonisch contact gehad met actievoerders binnen. Aan deze vordering is geen gehoor gegeven. Omdat de UvA het pand weer zo snel mogelijk operationeel wilde hebben voor studenten en medewerkers is hierop de mobiele eenheid (hierna: ME) ingeschakeld, die in de middag ter plaatse kwam. Voordat de ME het pand heeft betreden heeft nog een gesprek met de burgemeester van Amsterdam plaatsgevonden, maar ook dat gesprek heeft er niet toe geleid dat de demonstranten uit het gebouw vertrokken. De ME is daarna het pand gaan ontruimen. Voordat de ME het pand betrad is de demonstranten meerdere malen gevorderd dat zij het pand moesten verlaten. Ook bij binnenkomst - zo relateert verbalisant [verbalisant 1] – had de ME de opdracht elke persoon die zij tegenkwamen te vorderen het pand te verlaten. De personen die daar aan voldeden werden onder begeleiding naar buiten geleid en buiten de afzetting gepositioneerd. De personen die niet aan de vordering voldeden zijn aangehouden en overgebracht naar het politiebureau. De verdachte is samen met zijn medeverdachten aangehouden en overgebracht naar het politiebureau.
In de artikelen 10 en 11 EVRM zijn respectievelijk het recht van vrijheid van meningsuiting en het recht op vrijheid van vergadering en vereniging gewaarborgd. Artikel 10 EVRM bevat volgens het EHRM “
one of the essential foundations of a democratic society and one of the basis conditions for its progress and for each individual’s self-fulfilment”. Artikel 11 EVRM moet worden beschouwd als een
lex specialisvan artikel 10 EVRM. Om onder de bescherming te kunnen vallen van artikel 11 EVRM geldt als belangrijkste voorwaarde het ‘vreedzaamheidsvereiste’ zoals genoemd in het eerste lid van dat artikel Beide rechten zijn niet absoluut en kunnen om die reden worden ingeperkt. In beide artikelen is dit opgenomen in het tweede lid van dat artikel. Een beperking is mogelijk wanneer deze (i) is voorzien bij wet, (ii) noodzakelijk is in een democratische samenleving (“
necessary in a democratic society”) en (iii) in het belang is van een van de in dat lid genoemde doeleinden (“
legitimate aim”).
Door het handelen van de verdachte en zijn mededemonstranten werd de UvA belemmerd om in het universiteitsgebouw onderwijs aan te bieden en werden studenten belemmerd om onderwijs te volgen. Ook konden medewerkers niet naar hun werk. Tegen deze achtergrond bezien acht het hof de inperking van het recht van de verdachte en zijn mededaders om te demonstreren in het universiteitsgebouw en het verdere verblijf in het gebouw te ontzeggen, niet onevenredig en gerechtvaardigd met het oog op de bescherming van de rechten van anderen. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de vrijheid om te demonsteren zoals gezegd geen absoluut recht is en zijn grenzen onder meer vindt in de rechten van anderen. De verdachte en zijn mededemonstranten is bij herhaling het verzoek en de vordering gedaan om het gebouw te verlaten waaraan zij zonder opgave van reden geen gevolg wilden geven. Hierdoor ontstond een dringende maatschappelijke noodzaak tot beperking van de verdere uitoefening van het demonstratierecht van (onder meer) de verdachte en diens aanwezigheid in het universiteitsgebouw. Daarbij overweegt het hof dat de aanhouding door de politie er niet op was gericht aan de verdachte en zijn medeverdachten de mogelijkheid te ontnemen om tegenover het publiek hun mening te uiten over het bezuinigingsbeleid van het kabinet en de uitholling van het onderwijs en de publieke sector in het algemeen, maar was ingegeven door de belemmering voor de UvA om onderwijs aan te bieden en de moeilijkheden voor studenten om onderwijs te volgen en voor medewerkers om naar hun werkplek te gaan, en door de daarop volgende lokaalvredebreuk door te volharden in de weigering op vordering vanwege de rechthebbende het universiteitsgebouw te verlaten.
Gelet op het bovenstaande acht het hof het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging. Het hof zal in de strafoverweging ingaan op het eventuele
chilling effectvan de beperkende maatregelen.

Bewijsoverweging

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het hem tenlastegelegde omdat niet kan worden bewezen dat hij niet heeft voldaan aan de vordering om het P.C. Hoofthuis te verlaten. Daartoe heeft de raadsvrouw – kort samengevat – aangevoerd dat op basis van het dossier niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld welke personen wel en welke personen niet aan de vordering hebben voldaan. Ook kan volgens de raadsvrouw niet worden uitgesloten dat een deel van de personen die wel aan de vordering hebben voldaan buiten het pand alsnog is geplaatst in de klaarstaande arrestantenbus.
De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen is. Daartoe heeft zij – kort samengevat – aangevoerd dat uit het proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 1] blijkt dat de actievoerders die zich in het pand bevonden en voldeden aan de vordering van verbalisanten en de ME het pand te verlaten onder begeleiding naar buiten zijn gebracht, voorbij de afzetting. Het is onwaarschijnlijk dat de verdachte alsnog is aangehouden terwijl hij wel voldeed aan de vordering.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij zich ten tijde van de demonstratie op de derde verdieping bevond en terwijl hij daar op de grond zat bezig was met organiseren van een vergadering (het hof begrijpt: een
sit-down). Uit het proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 2] is gebleken dat de personen die onderdeel uitmaakten van de sit-down op de derde etage niet voldeden aan de vordering het pand te verlaten en vervolgens één voor één naar buiten zijn begeleid en zijn aangehouden. Gelet op de hierboven vastgestelde feiten en omstandigheden blijkt naar het oordeel van het hof dat de verdachte niet heeft voldaan aan de vordering van de ME om het pand vrijwillig te verlaten en daarmee is wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte ten laste is gelegd.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 28 september 2018 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, in een voor de openbare dienst bestemd lokaal, te weten het P.C. Hoofthuis, zijnde een gebouw van de Universiteit van Amsterdam, wederrechtelijk aldaar vertoevende zich niet op de vordering van de bevoegde ambtenaar, aanstonds heeft verwijderd.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van wederrechtelijk in een voor de openbare dienst bestemd lokaal vertoevende, zich niet op de vordering van de bevoegde ambtenaar aanstonds verwijderen.

Strafbaarheid van de verdachte

Ontslag van alle rechtsvervolging?
De raadsvrouw heeft bepleit dat, indien het hof tot een bewezenverklaring komt, de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging wegens de schending van de artikelen 10 en 11 EVRM. Ter onderbouwing van dit verweer verwijst de raadsvrouw naar de argumenten die zijn aangevoerd in het kader van het niet-ontvankelijkheidsverweer.
De advocaat-generaal heeft zich onder verwijzing naar hetgeen zij naar voren heeft gebracht over de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging op het standpunt gesteld dat de verdachte strafbaar is.
Het hof verwijst met betrekking tot het verweer naar de overwegingen over de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie en verwerpt aldus het verweer.
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

Artikel 9a Sr
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de strafoplegging aangevoerd dat toepassing dient te worden gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) en geen straf of maatregel moet worden opgelegd.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 140,00 subsidiair 2 dagen hechtenis.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte heeft zich in het kader van een demonstratie schuldig gemaakt aan lokaalvredebreuk. In verband met de geringe ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd bepaalt het hof dat geen straf of maatregel zal worden opgelegd zodat geen ‘
chilling effect’ uitgaat op personen die gebruik willen maken van hun recht op vrijheid van meningsuiting en vrijheid van vreedzame vergadering. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de demonstratie een vreedzaam en beperkt karakter heeft gehad en dat volstaan had kunnen worden met minder verstrekkende maatregelen dan de aanhouding van de verdachte, zoals het verwijderen uit en het (tijdelijk) ontzeggen van de toegang tot het universiteitsgebouw.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van het bewezenverklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking d.d. 8 oktober 2018 onder CJIB nummer [nummer].
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. V.M.A. Sinnige, mr. M.J.A. Plaisier en mr. R.A.E. van Noort, in tegenwoordigheid van mr. D. de Jong, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 4 april 2022.
=========================================================================
[…]