ECLI:NL:GHAMS:2022:2255

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 februari 2022
Publicatiedatum
2 augustus 2022
Zaaknummer
23-003000-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling poging tot inbraak in vereniging bij Albert Heijn Distributiecentrum Zaandam

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een veroordeling van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was eerder veroordeeld voor een poging tot inbraak in vereniging bij het Albert Heijn Distributiecentrum in Zaandam, gepleegd op 21 juli 2017. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 dagen en een taakstraf van 90 uren. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen deze veroordeling.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 21 januari 2022 heeft het hof de feiten en omstandigheden opnieuw beoordeeld. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen in de nacht van 21 juli 2017 op het terrein van het distributiecentrum aanwezig was en handelingen heeft verricht die gericht waren op het plegen van een inbraak. De verdachte en zijn mededaders hebben een hek geklommen en een gat in de omheining gemaakt, met als doel goederen te stelen. Het hof oordeelde dat de gedragingen van de verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm gericht waren op de voltooiing van het voorgenomen misdrijf, en dat er sprake was van een strafbare poging tot diefstal.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld. De straf is gematigd tot een gevangenisstraf van 2 dagen en een taakstraf van 80 uren, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting. Het hof heeft ook beslist dat de in beslag genomen goederen, die gebruikt zijn bij de poging tot inbraak, verbeurd worden verklaard. De uitspraak benadrukt de ernst van de poging tot inbraak en de gevolgen daarvan voor de betrokken ondernemers.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003000-20
datum uitspraak: 4 februari 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 17 december 2020 in de strafzaak onder parketnummer 15-150831-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboortedatum],
adres: [adres 1]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 21 januari 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 21 juli 2017 te Zaandam, gemeente Zaanstad, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een aan [adres 2] gelegen distributiecentrum weg te nemen geld en/of goederen van zijn/hun gading, geheel of ten dele toebehorend aan Albert Heijn Distributiecentrum Zaandam, in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot het terrein van dat distributiecentrum te verschaffen en/of die/dat weg te nemen geld en/of goederen van zijn/hun gading onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen
- het hek van de parkeerplaats van voornoemd distributiecentrum over is/zijn geklommen en/of
- een gat in het hek/omheining van voornoemd distributiecentrum heeft/hebben gemaakt en/of
- het terrein van voornoemd distributiecentrum heeft/hebben betreden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 21 juli 2017 te Zaandam, gemeente Zaanstad, althans in Nederland, in de woning, het besloten lokaal en/of het erf, Hoofdtocht 1, bij een ander, te weten bij Albert Heijn Distributiecentrum Zaandam, althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd omdat het hof komt tot een enigszins andere bewezenverklaring dan de rechtbank.

Bewijsoverweging

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht de verdachte vrij te spreken van hetgeen hem primair ten laste is gelegd. De verdachte was weliswaar aanwezig op het terrein van Albert Heijn Distributiecentrum, maar niet bewezen kan worden dat sprake is geweest van een begin van uitvoering van een misdrijf, laat staan dat hij het oogmerk had om geld dan wel goederen uit het distributiecentrum weg te nemen.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt als volgt.
Voor een strafbare poging is vereist dat er gedragingen zijn verricht die kunnen worden beschouwd als een begin van uitvoering van het voorgenomen misdrijf. Dat is het geval bij gedragingen die naar hun uiterlijke verschijningsvorm zijn gericht op de voltooiing van dat voorgenomen misdrijf. Naar het oordeel van het hof is van een dergelijke strafbare poging in dit geval sprake.
Uit de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat op 21 juli 2017 twee personen, waarvan het hof ter terechtzitting in hoger beroep heeft vastgesteld dat één van de twee personen de verdachte is, ’s nachts omstreeks 01:00 uur het hek van de parkeerplaats over zijn geklommen en in de richting van het hek/de omheining van het terrein van het distributiecentrum van Albert Heijn, gelegen aan [adres 2] te Zaandam, zijn gelopen. De verdachte heeft vervolgens handelingen uitgevoerd bij het hek waarna een gat in dat hek is ontstaan. Telkens als er een vrachtwagen voorbij reed wendden de twee personen zich af en gingen zij buiten het zicht van de vrachtwagenchauffeur staan. Vervolgens hebben zich vier andere personen bij de verdachte en zijn medeverdachte gevoegd en zijn alle zes de -in het donker geklede- personen door het gat in het hek geklommen en het terrein van het distributiecentrum opgelopen. De dadergroep had tassen en een roze dekbedovertrek bij zich; hulpmiddelen die, naar algemene ervaringsregels vaker gebruikt worden bij het wegnemen van goederen. Nadat de beveiliging melding had gedaan van de poging tot inbraak is de politie ter plaatse gekomen en zijn de zes personen op de vlucht geslagen. Vier van de zes personen, waaronder de verdachte, hebben zich verstopt in de bosschages en zijn door de politie aangehouden.
Naar het oordeel van het hof zijn de voornoemde gedragingen, te weten:
- het zich in het holst van de nacht in het donker gekleed op een industrieterrein bevinden met een aantal anderen;
- aldaar over een hek klimmen en in de richting van een omheining van een bedrijfsterrein lopen;
- een gat in die omheining maken en zich afwenden op het moment dat er verkeer langskomt;
- zich door dat gat toegang verschaffen tot dat bedrijfsterrein met medeneming van tassen en een dekbedovertrek en
- zich vervolgens in de richting van het pand op dat afgesloten bedrijfsterrein begeven,
naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op de voltooiing van het voorgenomen misdrijf,– een diefstal in vereniging door middel van braak, verbreking en/of inklimming –dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair
hij op 21 juli 2017 te Zaandam, gemeente Zaanstad, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een aan [adres 2] gelegen distributiecentrum weg te nemen geld en/of goederen van hun gading, toebehorend aan Albert Heijn Distributiecentrum Zaandam, en zich daarbij de toegang tot het terrein van dat distributiecentrum te verschaffen en die/dat weg te nemen geld en/of goederen onder hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, met zijn mededaders,
- het hek van de parkeerplaats van voornoemd distributiecentrum over is geklommen en
- een gat in het hek/omheining van voornoemd distributiecentrum heeft gemaakt en
- het terrein van voornoemd distributiecentrum heeft betreden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen primair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het primair bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 dagen met aftrek van de tijd die de verdachte heeft doorgebracht in voorarrest en een taakstraf voor de duur van 90 uren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsvrouw heeft overeenkomstig haar overgelegde pleitaantekeningen betoogd dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden en dat deze overschrijding moet worden verdisconteerd in de strafoplegging door toepassing te geven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Ook dient bij de strafoplegging rekening te worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Subsidiair heeft zij verzocht een geheel voorwaardelijke taakstraf op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich in de nachtelijke uren samen met anderen schuldig gemaakt aan een poging tot inbraak bij een distributiecentrum van een supermarktketen. Bedrijfsinbraken veroorzaken voor de betrokken ondernemers veel schade, overlast en frustratie.
Blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 11 januari 2022 is de verdachte eerder voor soortgelijke misdrijven onherroepelijk veroordeeld, waaronder kort voor het onderhavige delict, te weten op 12 juli 2017, tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf. Dit heeft de verdachte er kennelijk niet van weerhouden opnieuw in de fout te gaan. Gelet hierop en gelet op de ernst van het feit kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een vrijheidsbenemende straf in combinatie met een onvoorwaardelijke taakstraf. Het hof acht daarom in beginsel de straffen die zijn opgelegde in eerste aanleg en gevorderd door de advocaat generaal passend. Het hof constateert evenwel dat de redelijke termijn van berechting is overschreden, in aanmerking genomen dat de vervolging is aangevangen op 21 juli 2017 en op 4 februari 2022 in hoger beroep uitspraak wordt gedaan, waardoor de procedure in beide feitelijke instanties langer dan vier jaren heeft geduurd. Het hof zal daarom de op te leggen taakstraf matigen tot 80 uren. Daarnaast zal het hof de verdachte een gevangenisstraf van twee dagen opleggen.
In het voorgaande ligt besloten dat het hof geen toepassing zal geven aan artikel 9a Sr of een voorwaardelijke straf zal opleggen, zoals bepleit door de raadsvrouw.

Beslag

Het hof is van oordeel dat de onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven goederen, te weten:
1. STK dekbedovertrek
4 STK tas
dienen te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het bewezen verklaarde feit met behulp van die voorwerpen, die kennelijk (mede) aan de verdachte toebehoren, is begaan of voorbereid.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 33, 33a, 45, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
2 (twee) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1. STK dekbedovertrek
4 STK tas.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. S.M.M. Bordenga, mr. M.F.J.M. de Werd en mr. M.L.M. van der Voet, in tegenwoordigheid van mr. D. de Jong, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 4 februari 2022.
mr. M.F.J.M. de Werd is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen
=========================================================================
[…]