ECLI:NL:GHAMS:2022:2233

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 juli 2022
Publicatiedatum
29 juli 2022
Zaaknummer
23-002120-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake flessentrekkerij, oplichting en witwassen met meerdere verdachten

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 7 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een complexe strafzaak waarin de verdachte en medeverdachten worden beschuldigd van flessentrekkerij, oplichting en (gewoonte)witwassen. De verdachte, samen met medeverdachten, heeft goederen besteld op naam van andere bedrijven zonder deze te betalen, wat resulteerde in een aanzienlijke schade voor de benadeelde partijen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzetten van een systeem waarbij valse facturen werden gebruikt om bedrijven te misleiden en hen te bewegen tot het afgeven van geldbedragen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten een geraffineerde werkwijze hebben gehanteerd, waarbij zij gebruik maakten van valse identiteiten en documenten. De rechtbank had eerder een gevangenisstraf van 20 maanden opgelegd, maar het hof heeft deze straf verhoogd naar 27 maanden, met inachtneming van de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De verdachte is ook veroordeeld tot schadevergoeding aan verschillende benadeelde partijen, waaronder bedrijven die slachtoffer zijn geworden van de gepleegde fraude. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is gesteld voor de schade.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002120-19
datum uitspraak: 7 juli 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 28 mei 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-665380-16 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum]
adres: [adres 1]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 13 mei, 8, 9, 13 en 24 juni 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 7 oktober 2015 tot en met 3 november 2015 en/of op een of meer tijdstip(pen gelegen in of omstreeks de periode van 14 juli 2016 tot en met 19 juli 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, van een of meer voorwerp(en), te weten een of meer server(s) en/of (een) geheugenkaarten en/of computerapparatuur (met een totale waarde van ongeveer 93.254 euro) heeft verborgen en/of verhuld wie een voorwerp, te weten voornoemd(e) een of meer server(s) en/of (een) geheugenkaart(en) en/of computerapparatuur (met een totale waarde van ongeveer 93.254 euro), voorhanden heeft gehad,
en/of
voornoemd(e) een of meer server(s) en/of (een) geheugenkaart(en) en/of computerapparatuur (met een totale waarde van ongeveer 93.254 euro) heeft overgedragen en/of omgezet terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf, terwijl hij, verdachte, en/of een of meer van zijn mededader(s) van het plegen van dit/deze feit(en) een gewoonte heeft gemaakt;
2.
dat hij in of omstreeks de periode van 7 oktober 2015 tot en met 3 november 2015 en/of in of omstreeks de periode van 14 juli 2016 tot en met 19 juli 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, een beroep of gewoonte heeft gemaakt van het kopen van na te noemen goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich en/of anderen of een ander de beschikking over die goederen te verzekeren, immers heeft hij, verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) (telkens) met voormeld oogmerk na te noemen goederen gekocht:
a)
In of omstreeks de periode van 7 oktober 2015 tot en met 3 november 2015 eenmaal of meermalen 6, in elk geval een aantal servers en/of 28, in elk geval een aantal geheugenkaarten (ter waarde van ongeveer 20.660 euro) en/of 1 server en/of 16, in elk geval een aantal geheugenkaarten (ter waarde van ongeveer 7.820 euro) van het bedrijf [bedrijf 1] ;
b)
in of omstreeks de periode van 13 oktober 2015 tot en met 21 oktober 2015 een aantal servers en/of geheugenkaarten (ter waarde van ongeveer 18.718 euro) van het bedrijf [bedrijf 2] );
c) in of omstreeks de periode van 14 juli 2016 tot en met 19 juli 2016 eenmaal of meermalen 8, in elk geval een aantal servers en/of 10, in elk geval een aantal computertoebehoren (ter waarde van ongeveer 34.021 euro) en/of 2 servers en/of 5, in elk geval een aantal computertoebehoren (ter waarde van ongeveer 12.035 euro) van het bedrijf [bedrijf 3] ;
3.
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 mei 2016 tot en met 30 juni 2016 te Amsterdam en/of Waalre, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [bedrijf 4] . heeft bewogen tot de afgifte van een of meer geldbedrag(en) (tot een totaal van ongeveer 194.000 euro), in elk geval van enig goed, hebbende hij, verdachte en/of zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - (telkens) valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- contact gelegd met [bedrijf 4] en/of
- een contract met [bedrijf 4] afgesloten waarbij werd overeengekomen dat [bedrijf 4] facturen van [bedrijf 5] (gericht aan klanten van [bedrijf 5] ) aankoopt, in elk geval overneemt en/of
- een aantal facturen van (bestaande) bedrijven/debiteuren aan [bedrijf 4] verkocht, althans aangeleverd, (welke debiteuren facturen aan [bedrijf 4] hebben voldaan) en/of
- ( vervolgens) als debiteuren [bedrijf 7] en/of [bedrijf 8] aangeleverd/aangemeld en/of
- 4, in elk geval een of meer facturen van [bedrijf 7] (ter waarde van ongeveer 110.964 euro) en/of
- 3, in elk geval een of meer facturen van [bedrijf 8] (ter waarde van ongeveer 83.226 euro) verkocht, in elk geval aangeleverd aan [bedrijf 4] zulks terwijl [bedrijf 5] en/of [bedrijf 6] en/of hij, verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) geen goederen heeft/hebben geleverd aan [bedrijf 7] en/of [bedrijf 8] , waardoor [bedrijf 4] (telkens) werd bewogen tot bovenomschreven afgifte(n) (geldbedrag(en) ten behoeve van de aankoop van die facturen);
4.
hij in of omstreeks de periode van 23 juni 2016 tot en met 6 juli 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, (telkens) ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om zich en/of een of meer anderen wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of een samenweefsel van verdichtsels opzettelijk het bedrijf [bedrijf 4] te bewegen tot het kopen van een of meer facturen gericht aan het bedrijf [bedrijf 9] en/of het tot het uitbetalen aan [bedrijf 5] en/of hem, verdachte en/of zijn mededader(s) van de koopsommen voor de facturen van [bedrijf 9] (tot een totaal van 92.323 euro) met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, (telkens) opzettelijk listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid in opgemelde periode eenmaal of meermalen telefonisch contact heeft/hebben gehad met het bedrijf [bedrijf 4] ,
waarbij hij, verdachte, en/of (een of meer van) zijn mededader(s) zich voordeed als [naam 1] / [naam 1] van [bedrijf 7] en/of in die telefoongesprekken heeft aangegeven
- dat er vertraging was in de betaling(en) door [bedrijf 7] aan [bedrijf 4] en/of
- dat hij, [naam 1] , zijn best zou doen om te zorgen dat [bedrijf 7] zo snel mogelijk zou betalen en/of
- dat de uitbetaling(en) klaar stonden en morgen zou(den) plaatsvinden en/of
- dat de ontstane betalingsachterstand vervelend is voor [bedrijf 5] en dat het voor [bedrijf 5] (als kleine leverancier) opgelost moet worden en/of
- een of meer betalingen aan [bedrijf 4] heeft gedaan (van in totaal ongeveer 29.000 euro, ) waarbij de indruk werd gewekt dat deze betaling(en)afkomstig was/waren van [bedrijf 7] en/of
- een email aan [bedrijf 4] met daarbij een (vals of vervalst) bankafschrift heeft gestuurd waaruit moet blijken dat er een betaling van 12.500 euro door [bedrijf 8] aan [bedrijf 5] was verricht en dat [bedrijf 5] dit bedrag heeft overgemaakt aan [bedrijf 4]
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
5. hij in of omstreeks de periode van 1 mei 2016 tot en met 30 juni 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals(e) of vervalst(e) facturen gericht aan [bedrijf 7] en/of [bedrijf 8] en/of [bedrijf 9]
- zijnde (telkens) een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware dat/die geschrift(en) echt en onvervalst,
bestaande dat gebruikmaken hierin dat hij, verdachte, die facturen heeft verkocht en/of overlegd aan [bedrijf 4]
en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat die facturen opgesteld zijn door [bedrijf 5] en/of [bedrijf 6] en/of (respectievelijk) gericht zijn aan de bedrijven [bedrijf 7] en/of [bedrijf 8] en/of [bedrijf 9] en/of aankopen en/of afleveringen van servers en/of geheugenkaarten aan (respectievelijk) [bedrijf 7] en/of [bedrijf 8] en/of [bedrijf 9] vermelden,
zulks terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) geen servers en/of geheugenkaarten aan bedrijven [bedrijf 7] en/of [bedrijf 8] en/of [bedrijf 9] heeft verkocht en/of afgeleverd;
6.
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 augustus 2016 tot en met 15 september 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [bedrijf 10] heeft bewogen tot de afgifte van een of meer geldbedrag(en) (tot een totaal van ongeveer 92.899 euro), in elk geval van enig goed,
hebbende hij, verdachte en/of zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - (telkens) valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- namens [bedrijf 5] een payrollingovereenkomst met [bedrijf 10] afgesloten waarbij hij, verdachte en/of zijn mededader zich voordeed als CEO van [bedrijf 5] en/of
- tegen een of meer medewerkers van [bedrijf 10] gezegd dat hij op korte termijn medewerkers wilde inzetten bij projecten bij het bedrijf [bedrijf 11] en/of (later ook bij het bedrijf [bedrijf 12] en/of
- dat hij ( [bedrijf 5] ) een eindbudget had voor de te verrichten werkzaamheden en/of
- een aantal medewerkers op de payroll laten zetten en/of
- aangegeven dat er (ivm een nieuw project) meer medewerkers op de payroll moesten komen en/of
- aangegeven dat de medewerkers per week betaald moesten worden
waardoor [bedrijf 10] (telkens) werd bewogen tot bovenomschreven afgifte(n) (salarissen/geldbedrag(en);
7.
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 14 oktober 2016 tot en met 24 november 2016 te Amsterdam en/of Obdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [bedrijf 14] heeft bewogen tot de afgifte van een of meer geldbedrag(en) (tot een totaal van ongeveer 121.192 euro), in elk geval van enig goed, hebbende hij, verdachte en/of zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - (telkens) valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- namens het bedrijf [bedrijf 15] ( [bedrijf 15] ) contact gelegd met [bedrijf 14] en/of - namens [bedrijf 15] een overeenkomst met [bedrijf 14] afgesloten waarbij werd overeengekomen dat [bedrijf 14] facturen van [bedrijf 15] gericht aan klanten van [bedrijf 15] aankoopt, in elk geval overneemt en/of
- als debiteuren [bedrijf 16] en/of [bedrijf 17] aangeleverd/aangemeld en/of
- formulieren " Verklaring tot opdracht betalingsadres" aan [bedrijf 14] die (mede) (valselijk) ondertekend was/waren door [naam 2] (namens [bedrijf 16] ) en/of door [naam 3] (namens [bedrijf 17] gestuurd naar [bedrijf 14] en/of
- 4, in elk geval een of meer facturen van [bedrijf 16] (ter waarde van ongeveer 69.104 euro) en/of
- 2, in elk geval een of meer facturen van [bedrijf 17] (ter waarde van ongeveer 52.088 euro) verkocht, in elk geval aangeleverd aan [bedrijf 14]
zulks terwijl [bedrijf 15] en/of hij, verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) geen goederen heeft/hebben geleverd aan [bedrijf 16] en/of [bedrijf 17] en/of geen facturen aan [bedrijf 16] en/of [bedrijf 17] heeft/hebben gestuurd, waardoor [bedrijf 14] (telkens) werd bewogen tot bovenomschreven afgifte(n) van (geldbedrag(en) ten behoeve van de aankoop van die facturen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.

Inleiding

Deze strafzaak komt voort uit het opsporingsonderzoek dat bekend is onder de naam “13Rolwolk”. Dit onderzoek ziet op zes verdachten die in wisselende samenstellingen worden verdacht van verschillende strafbare feiten, zoals oplichting, flessentrekkerij en witwassen. De verdachten zijn: [verdachte] [medeverdachte 1] [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] . De verschillende verdenkingen worden in chronologische volgorde besproken. De verdachten worden hierna ter bevordering van de leesbaarheid ook aangeduid bij hun achternaam.
[verdachte] en [medeverdachte 1] , allebei betrokken bij het bedrijf [bedrijf 5] (hierna: [bedrijf 5] ), hebben om geld te genereren bij [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ), [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2] ) en [bedrijf 3] (hierna: [bedrijf 3] ) goederen besteld op naam van een ander bedrijf, te weten [bedrijf 13] (hierna [bedrijf 13] ) respectievelijk [bedrijf 9] (hierna: [bedrijf 9] ). De goederen zijn door deze bedrijven geleverd terwijl deze niet zijn betaald. Dit is als flessentrekkerij in feit 2 ten laste gelegd in de zaken van zowel [medeverdachte 1] als [verdachte] . De in feit 2 ontvangen goederen zijn doorverkocht aan de bedrijven [bedrijf 18] (hierna: [bedrijf 18] ) en [bedrijf 19] (hierna: [bedrijf 19] ), wat als een verdenking van medeplegen van (gewoonte)witwassen is ten laste gelegd als feit 1 voor zowel [medeverdachte 1] als [verdachte] . Vervolgens benaderden [verdachte] en [medeverdachte 1] factoringmaatschappij [bedrijf 4] (hierna: [bedrijf 4] ). Er is een contract met [bedrijf 4] afgesloten waarbij werd overeengekomen dat [bedrijf 4] facturen van [bedrijf 5] (gericht aan klanten van [bedrijf 5] ) over zou nemen. Vervolgens zijn facturen gericht aan [bedrijf 7] (hierna: [bedrijf 7] ) en [bedrijf 8] . (hierna [bedrijf 8] ) overgedragen aan [bedrijf 4] terwijl [bedrijf 5] geen goederen heeft geleverd aan [bedrijf 7] of [bedrijf 8] . De verdenking van medeplegen oplichting van [bedrijf 4] , een poging daartoe en het medeplegen van het gebruik maken van valse facturen zijn als feiten 3, 4 en 5 ten laste gelegd in de zaken van [medeverdachte 1] en [verdachte] . Deze drie feiten zijn door [medeverdachte 1] en [verdachte] niet betwist. De opbrengsten uit de flessentrekkerij en de oplichting van [bedrijf 4] zijn (deels) naar bankrekeningen op naam van bedrijven van [medeverdachte 4] en de privébankrekening van [medeverdachte 4] overgeboekt. Dit is als (gewoonte) witwassen aan [medeverdachte 4] ten laste gelegd (feit 5). Via het bedrijf [bedrijf 5] hebben [medeverdachte 1] en [verdachte] tevens het payrollingbedrijf [bedrijf 10] (hierna: [bedrijf 10] ) benaderd. [bedrijf 10] werd voorgespiegeld dat werknemers van [bedrijf 5] projectwerkzaamheden zouden gaan verrichten bij de bedrijven [bedrijf 11] (hierna: [bedrijf 11] ) en [bedrijf 12] . (hierna: [bedrijf 12] ). Nadat een samenwerkingsovereenkomst tussen [bedrijf 10] en [bedrijf 5] was gesloten, werden de voor de tewerkstelling van de werknemers bij [bedrijf 11] en [bedrijf 12] noodzakelijke documenten opgesteld. Onder meer werden arbeidsovereenkomsten en inschrijvingsformulieren voor de verschillende werknemers gemaakt. Ook werden werkbriefjes opgesteld waarop voor iedere werknemer was vermeld hoeveel uren per week bij de desbetreffende opdrachtgever was gewerkt. [bedrijf 10] heeft vervolgens aan de (in totaal 22) werknemers loon uitbetaald tot een bedrag van in totaal € 92.899,71. In werkelijkheid zijn nimmer werkzaamheden door werknemers van [bedrijf 5] verricht bij [bedrijf 11] en [bedrijf 12] . De namen en gegevens van beide bedrijven zijn buiten hun medeweten door [medeverdachte 1] en [verdachte] misbruikt. Het medeplegen van oplichting van [bedrijf 10] wordt zowel [medeverdachte 1] en [verdachte] (feit 6) verweten als [medeverdachte 3] (feit 1). Nadat [bedrijf 10] had laten weten te vermoeden dat zij werden opgelicht, is door [medeverdachte 2] , namens het bedrijf [bedrijf 15] (hierna: [bedrijf 15] ), een bedrijf dat op zijn naam is gesteld, het factoringbedrijf [bedrijf 14] benaderd. Als debiteuren werden [bedrijf 16] en [bedrijf 17] genoemd. Door het overleggen van valse facturen werd [bedrijf 14] bewogen tot betaling ervan. In totaal heeft [bedrijf 14] € 121.192,00 betaald. Dit feit staat op de tenlastelegging van [verdachte] en [medeverdachte 1] (feit 7), [medeverdachte 2] (feit 1) en [medeverdachte 5] (feit 1).

Bewijsoverweging ten aanzien van de flessentrekkerij (feit 2)

Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld, zakelijk weergegeven, dat er geen bewezenverklaring voor flessentrekkerij kan volgen omdat het oogmerk voor flessentrekkerij ontbreekt. Voor het bestaan van een oogmerk is nodig dat de betrokkene zich er in zekere zin bewust van is dat de leveranciers van de goederen niet betaald zullen worden. Daarvan is in deze zaak geen sprake nu [verdachte] juist wel de intentie had om voor de goederen te betalen. Het enkele feit dat ze op het moment van bestellen hiervoor het geld niet hadden, doet hier niet aan af omdat de goederen op krediet werden gekocht, vervolgens direct werden doorverkocht en het juist de bedoeling was om met deze werkwijze geld te genereren.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld, samengevat weergegeven, dat uit de bewijsmiddelen die door de rechtbank zijn gebruikt volgt dat er sprake is van flessentrekkerij. Zij hebben immers de computerapparatuur bij verschillende bedrijven telkens besteld, terwijl zij op dat moment niet de financiële middelen daarvoor hadden. Zij waren zich ervan bewust dat zij niet voldoende kredietwaardig waren om dergelijke bestellingen te kunnen doen. Zij hebben namelijk niet op eigen naam, maar op naam van wel kredietwaardige bedrijven de bestellingen verricht.
Oordeel van het hof
Het hof stelt op grond van de bewijsmiddelen het volgende vast.
i) Het bedrijf [bedrijf 5] stond op naam van [verdachte] ; hij was enig aandeelhouder en bestuurder. [medeverdachte 1] was eveneens betrokken bij dit bedrijf.
ii) In de periode van 7 oktober 2015 tot en met 3 november 2015 bestelden [medeverdachte 1] en [verdachte] op naam van een ander (kredietwaardig) bedrijf, [bedrijf 13] , goederen (computeronderdelen/-behoren) bij [bedrijf 1] .
iii) In de periode van 13 oktober 2015 tot en met 21 oktober 2015 bestelden zij op naam van [bedrijf 13] goederen (computeronderdelen/-behoren) bij [bedrijf 2] .
iv) In de periode van 14 juli 2016 tot en met 19 juli 2016 bestelden zij op naam van een ander (kredietwaardig) bedrijf, genaamd [bedrijf 9] goederen (computeronderdelen/-behoren) bij [bedrijf 3] .
v) [verdachte] gebruikte in zijn contact met [bedrijf 1] en [bedrijf 2] de naam [naam 4] , de naam van een werknemer van [bedrijf 13] .
vi) Voor het bestellen van de goederen maakten [medeverdachte 1] en [verdachte] gebruik van valse websites en e-mailadressen, die wat de gebruikte namen betreft leken op websites en
e-mailadressen van bestaande bedrijven.
vii) Bestelde en geleverde goederen werden doorverkocht aan [bedrijf 19] en [bedrijf 18] .
viii) Geen enkele door [bedrijf 1] , [bedrijf 2] en [bedrijf 3] geleverde bestelling is betaald.
De door [medeverdachte 1] en [verdachte] gehanteerde werkwijze kwam er op neer dat [bedrijf 1] , [bedrijf 2] en [bedrijf 3] , onder meer door gebruik te maken van de namen van bestaande kredietwaardige bedrijven ( [bedrijf 13] en [bedrijf 9] ) in de waan werden gebracht dat zij met een stabiele en betrouwbare wederpartij/koper van doen hadden. Daarbij werd door [verdachte] in zijn contact met [bedrijf 2] en [bedrijf 1] gebruikt gemaakt van de valse naam [naam 4] , de naam van een medewerker van [bedrijf 13] , wat de bedrijven [bedrijf 1] en [bedrijf 2] overtuigde met het bedrijf [bedrijf 13] te maken te hebben. Ook de valse websites en de aangemaakte
e-mailadressen (wat hen tevens moeilijker traceerbaar maakte) hebben bijgedragen aan het feit dat [bedrijf 2] en [bedrijf 1] ervan uitgingen met [bedrijf 13] te maken te hebben. Voor de aankoop van goederen bij [bedrijf 3] werd dezelfde handelwijze gevolgd. Ze hebben zich toen niet voorgedaan als vertegenwoordigers van [bedrijf 13] , maar als vertegenwoordigers van [bedrijf 9] . In alle gevallen is in een periode van enkele weken een groot aantal goederen besteld, waarbij de drie betrokken bedrijven, misleid door de hiervoor geschetste façade, tot levering van goederen overgingen voordat voor de goederen was betaald. De aldus verworven niet-betaalde goederen werden door de verdachten doorverkocht aan [bedrijf 19] en [bedrijf 18] .
Uit deze gang van zaken leidt het hof af dat [verdachte] en [medeverdachte 1] het oogmerk hadden om zonder (volledige) betaling de beschikking te krijgen over de goederen die zij bij [bedrijf 1] , [bedrijf 2] en [bedrijf 3] hadden besteld.
Dat [medeverdachte 1] en [verdachte] altijd het voornemen hebben gehad om de goederen te betalen, zoals [verdachte] ter terechtzitting heeft verklaard, acht het hof – in aanmerking genomen de geraffineerde werkwijze die zij hebben gehanteerd, zoals hiervoor is toegelicht – niet aannemelijk. Daarbij is van belang dat zij nooit iets aan [bedrijf 1] , [bedrijf 2] en [bedrijf 3] hebben betaald, ondanks dat er wel inkomsten waren en er dus geld beschikbaar was om te betalen.
Nu de verdachten de verschillende (koop)overeenkomsten (orders) met [bedrijf 1] , [bedrijf 2] en [bedrijf 3] beroepsmatig zijn aangegaan en bovendien een opeenvolgend patroon van aankopen zichtbaar is waardoor een gewoonte zich heeft afgetekend, is het hof van oordeel dat er sprake is van een beroep of gewoonte maken van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling de beschikking te krijgen over die goederen.

Bewijsoverweging ten aanzien van het witwassen (feit 1)

Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het (gewoonte)witwassen, nu gelet op de bepleite vrijspraak ten aanzien van de onder 2 ten laste gelegde flessentrekkerij in verband met het ontbreken van het vereiste oogmerk, niet kan worden vastgesteld dat de verdachte wist of had moeten weten dat de door de hem verkochte goederen van misdrijf afkomstig waren.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van de verdachte kan worden bewezen dat hij zich gedurende beide ten laste gelegde periodes heeft schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen. De verdachte heeft zich immers in beide periodes schuldig gemaakt aan flessentrekkerij en ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij en zijn medeverdachte de goederen over het algemeen vrijwel direct nadat zij deze hadden ontvangen hebben doorverkocht. De advocaat-generaal heeft hierbij ook gewezen op de facturen van 2 november 2015 van [bedrijf 20] aan [bedrijf 18] en van 18 juli 2016 van [bedrijf 5] aan [bedrijf 19] . Hij leidt uit bovenstaande af dat de goederen pas werden besteld nadat er een afnemer was gevonden en dat de periode waarin de flessentrekkerij heeft plaatsgevonden over het algemeen overeenkomt met de periode waarin werd witgewassen door de verdachte.
Oordeel van het hof
Zoals hierboven onder feit 2 overwogen acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan flessentrekkerij in de periode van 7 oktober 2015 tot en met 3 november 2015 en omstreeks de periode van 14 juli 2016 tot en met 19 juli 2016. Het verweer van de raadsvrouw wordt daarmee verworpen.
Het hof dient vervolgens te beoordelen of op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de verdachte zich in bovengenoemde periodes tevens heeft schuldig gemaakt aan het witwassen van de uit de flessentrekkerij verkregen goederen door deze over te dragen en /of om te zetten.
Het hof volgt het standpunt van de advocaat-generaal ten aanzien van de periode van 14 juli 2016 tot en met 19 juli 2016. Het hof heeft hierbij onder andere acht geslagen op het proces-verbaal van bevindingen betreffende de door [bedrijf 5] verkochte goederen afkomstig van benadeelde [bedrijf 3] . Het hof komt daarmee tot een bewezenverklaring van witwassen omstreeks de periode van 14 juli 2016 tot en met 19 juli 2016.
Ten aanzien van de periode van 7 oktober 2015 tot en met 3 november 2015 ligt dit oordeel anders. De advocaat-generaal heeft voor een bewezenverklaring van deze periode gewezen op de verklaring die de verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd, te weten dat zij (het hof begrijpt de verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte 1] ) de goederen vrijwel direct doorverkochten. Voorts heeft hij gewezen op een factuur van 2 november 2015 van [bedrijf 20] . Uit deze factuur kan echter niet volgen dat de goederen die daarop staan vermeld binnen de ten laste gelegde periode zijn verkocht. De factuur is weliswaar gedateerd op 2 november 2015 maar nergens staat op welk moment de goederen zijn geleverd. De enkele verklaring van de verdachte ter terechtzitting dat vrijwel direct werd doorverkocht is onvoldoende om vast te stellen dat de goederen in de ten laste gelegde periode zijn verkocht. Het hof neemt daarbij tevens in aanmerking dat zich in het dossier ook een inkooporder bevindt afkomstig van [bedrijf 20] met besteldatum 2 november 2015, waarin als leverdatum 3 januari 2016 is vermeld, hetgeen ruim buiten de ten laste gelegde periode ligt.
Het hof zal de verdachte daarom vrijspreken van het witwassen in de periode van 7 oktober 2015 tot en met 3 november 2015.
Overweging ten aanzien van de (poging tot) oplichting van [bedrijf 4] (feiten 3 en 4), de valsheid in geschrifte (feit 5) en de oplichting van [bedrijf 10] (feit 6)
Het hof volstaat ten aanzien van het onder 3, 4, 5 en 6 bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Het hof heeft daarbij gelet op de inhoud van de (bekennende) verklaringen van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep, alsmede op de procespositie van de verdediging in hoger beroep. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat in hoger beroep de door de rechtbank gehanteerde bewezenverklaring en bewijsvoering niet door de verdediging zijn bestreden.

Bewijsoverweging ten aanzien van de oplichting van [bedrijf 14] (feit 7)

Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld, samengevat weergegeven, dat [verdachte] slechts een beperkte rol heeft gehad bij dit strafbare feit, enkel in de fase van de voorbereiding. [verdachte] zat bovendien in een deel van de ten laste gelegde periode, vanaf 25 oktober 2016, in detentie. Zijn rol is dan ook van onvoldoende gewicht geweest om het ten laste gelegde medeplegen bewezen te kunnen verklaren.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld, samengevat weergegeven, dat het ten laste gelegde medeplegen van de oplichting van [bedrijf 14] kan worden bewezen. Daarbij is van belang dat [verdachte] zijn kennis over factoring heeft doorgegeven aan [medeverdachte 2] en vervolgens betrokken was bij de uitvoering van de oplichting.
Oordeel van het hof
Het hof stelt op grond van de bewijsmiddelen het volgende vast:
i. In de ten laste gelegde periode van de oplichting van [bedrijf 14] was [medeverdachte 2] de enig aandeelhouder en de bestuurder van [bedrijf 15] .
[medeverdachte 1] heeft, met een informatievraag, het eerste contact met [bedrijf 14] gelegd. Naar aanleiding hiervan heeft vervolgens op 14 oktober 2016 een overleg plaats gehad tussen [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en een vertegenwoordiger van [bedrijf 14] over het afsluiten van een factoringsovereenkomst. Nog dezelfde dag is deze overeenkomst gesloten tussen [bedrijf 15] en [bedrijf 14] . [medeverdachte 2] heeft de overeenkomst namens [bedrijf 15] ondertekend.
In de periode van 21 oktober tot en met 16 november 2016 heeft [bedrijf 15] aan [bedrijf 14] facturen op naam van de bedrijven [bedrijf 16] (hierna: [bedrijf 16] ) en [bedrijf 17] (hierna: [bedrijf 17] ) verkocht. Bij het aanleveren van de facturen werd gebruik gemaakt van websites, e-mailadressen en een telefoonnummer (van de contactpersoon van [bedrijf 17] ) waarmee de indruk werd gewekt dat de facturen daadwerkelijk voor deze bedrijven bestemd waren en deze bedrijven ook akkoord waren met deze facturen, bijvoorbeeld doordat bij navraag door [bedrijf 14] via deze e-mailadressen een bevestiging werd gegeven.
De door [bedrijf 15] verkochte facturen waren evenwel nepfacturen: [bedrijf 15] heeft aan [bedrijf 16] en [bedrijf 17] nooit goederen geleverd en heeft dus ook nooit facturen aan deze bedrijven gestuurd.
[bedrijf 14] heeft voor de koop van de nepfacturen een bedrag van in totaal ongeveer € 121.192,00 uitgekeerd aan [bedrijf 15] .
Aan de hand van de in het dossier opgenomen bewijsmiddelen en de verklaring van [verdachte] ter terechtzitting in eerste aanleg kan worden vastgesteld dat hij zijn kennis over factoring heeft overgedragen aan de medeverdachte [medeverdachte 2] . Hij is vervolgens betrokken gebleven bij het opzetten van de oplichtingsconstructie, door de bij de oplichting gebruikte websites te controleren en de informatie voor op de websites aan te leveren. Uit de appconversaties die op zijn telefoon zijn aangetroffen blijkt ook zijn verdere, actieve betrokkenheid; zo gaf hij een domeinnaam, e-mailadressen en bijbehorende wachtwoorden door aan medeverdachten. Bij de vaststelling van de rol van [verdachte] komt verder betekenis toe aan het feit dat hij bij zijn aanhouding op 25 oktober 2016 in zijn auto twee computertassen had, waarin documenten zaten die kunnen worden gerelateerd aan de oplichting van [bedrijf 14] . In de tas zaten onder meer een aanvraagformulier factoring, een [bedrijf 14] Overeenkomst en een KvK-uittreksel van het bedrijf [bedrijf 15] . Dat die documenten van [medeverdachte 1] zouden zijn en dat [verdachte] niet bekend zou zijn met die documenten, zoals hij ter terechtzitting in eerste aanleg heeft verklaard, acht het hof niet geloofwaardig, gelet op de plek waar de documenten zijn aangetroffen en bezien in het licht van de hiervoor genoemde omstandigheid waaruit de betrokkenheid van [verdachte] bij de oplichting blijkt. Ook is van belang dat op het voorblad van het aanvraagformulier [bedrijf 14] staat geschreven: “voorbeeld factuur [naam 5] ”, hetgeen logischerwijs verwijst naar de voornaam van [verdachte] en hem dus hiermee in verband brengt. Aldus heeft [verdachte] handelingen verricht die van wezenlijk belang zijn geweest voor zowel het opzetten als het uitvoeren van de oplichting van [bedrijf 14] en die van zodanig gewicht zijn geweest dat zij de kwalificatie medeplegen rechtvaardigen. Dat [verdachte] vanaf 25 oktober 2016 gedetineerd is geweest en dat na die datum anderen de noodzakelijke oplichtingshandelingen hebben moeten verrichten, staat – gelet op het gewicht van zijn aandeel in de samenwerking tot aan het moment van zijn detentie – aan zijn rol als medepleger niet in de weg.
[verdachte] heeft nauw en bewust samengewerkt met de medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] . Zoals ook in de arresten tegen deze medeverdachten is vastgesteld, heeft de rol van [medeverdachte 1] in de kern erin bestaan dat hij het eerste contact met [bedrijf 14] heeft gelegd en vervolgens, samen met [medeverdachte 2] , verder overleg met [bedrijf 14] heeft gevoerd, op basis waarvan het bedrijf bereid bleek met [bedrijf 15] zaken te doen. Ook bij de verdere oplichtingshandelingen is [medeverdachte 1] betrokken geweest, getuige zijn actieve en inhoudelijke bijdrages in de verschillende appconversaties die in de bewijsmiddelenbijlage zijn weergegeven. [medeverdachte 2] was degene die samen met [medeverdachte 1] de besprekingen met [bedrijf 14] over de mogelijkheid van factoring heeft gevoerd en die vervolgens namens [bedrijf 15] de factoringsovereenkomst heeft getekend. Voor [medeverdachte 5] geldt ten slotte dat ook hij een van de deelnemers was aan de groepsapp die werd gebruikt om te overleggen over het op poten zetten van de oplichting van [bedrijf 14] Verder was [medeverdachte 5] degene die valse documenten aanleverde die voor de oplichting werden gebruikt.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4, 5, 6 en 7 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op tijdstippen gelegen omstreeks de periode van 14 juli 2016 tot en met 19 juli 2016 in Nederland, telkens tezamen en in vereniging met een ander, voorwerpen, te weten computerapparatuur heeft overgedragen en omgezet terwijl hij, verdachte, en zijn mededader telkens wisten, dat die voorwerpen geheel - onmiddellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
2.
hij in de periode van 7 oktober 2015 tot en met 3 november 2015 en in de periode van 14 juli 2016 tot en met 19 juli 2016 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander een beroep of gewoonte heeft gemaakt van het kopen van na te noemen goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich en een ander de beschikking over die goederen te verzekeren, immers heeft hij, verdachte en zijn mededader telkens met voormeld oogmerk na te noemen goederen gekocht:
a. a)
in de periode van 7 oktober 2015 tot en met 3 november 2015 6 servers en 28 geheugenkaarten (ter waarde van ongeveer 20.660 euro) en 1 server en 16 geheugenkaarten (ter waarde van ongeveer 7.820 euro) van het bedrijf [bedrijf 1] ;
b)
in de periode van 13 oktober 2015 tot en met 21 oktober 2015 een aantal servers en geheugenkaarten (ter waarde van ongeveer 18.718 euro) van het bedrijf [bedrijf 2] ;
c)
in de periode van 14 juli 2016 tot en met 19 juli 2016 8 servers en 10 computertoebehoren en 2 servers en 5 computertoebehoren van het bedrijf [bedrijf 3]
3.
hij in de periode van 1 mei 2016 tot en met 30 juni 2016 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door een of meer listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, [bedrijf 4] heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen tot een totaal van ongeveer 194.000 euro, hebbende hij, verdachte en zijn mededader met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - telkens valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- contact gelegd met [bedrijf 4] en
- een contract met [bedrijf 4] afgesloten waarbij werd overeengekomen dat [bedrijf 4] facturen van [bedrijf 5] gericht aan klanten van [bedrijf 5] aankoopt, en
- een aantal facturen van bestaande bedrijven/debiteuren aan [bedrijf 4] verkocht, althans aangeleverd, welke debiteuren facturen aan [bedrijf 4] hebben voldaan en
- vervolgens als debiteuren [bedrijf 7] en [bedrijf 8] aangeleverd en
- 4 facturen van [bedrijf 7] (ter waarde van ongeveer 110.964 euro) en 3 facturen van [bedrijf 8] (ter waarde van ongeveer 83.226 euro) verkocht, aan [bedrijf 4] ,
zulks terwijl hij, verdachte en zijn mededader telkens geen goederen hebben geleverd aan [bedrijf 7] en [bedrijf 8] waardoor [bedrijf 4] telkens werd bewogen tot bovenomschreven afgiften;
4.
hij in de periode van 23 juni 2016 tot en met 6 juli 2016 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, telkens ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en listige kunstgrepen en een samenweefsel van verdichtsels opzettelijk het bedrijf [bedrijf 4] te bewegen tot het kopen van facturen gericht aan het bedrijf [bedrijf 9] . en tot het uitbetalen aan [bedrijf 5] van de koopsommen voor de facturen van [bedrijf 9] (tot een totaal van 92.323 euro)
met zijn mededader, opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid in opgemelde periode telefonisch contact heeft gehad met het bedrijf [bedrijf 4] waarbij zijn medeverdachte zich voordeed als [naam 1] / [naam 1] van [bedrijf 7] en in die telefoongesprekken hebben aangegeven
- dat er vertraging was in de betalingen door [bedrijf 7] aan [bedrijf 4] en
- dat [naam 1] , zijn best zou doen om te zorgen dat [bedrijf 7] zo snel mogelijk zou betalen en
- dat de uitbetaling(en) klaar stonden en morgen zou(den) plaatsvinden en
- dat de ontstane betalingsachterstand vervelend is voor [bedrijf 5] en dat het voor [bedrijf 5] opgelost moet worden
en
een of meer betalingen aan [bedrijf 4] heeft gedaan (van in totaal ongeveer 29.000 euro, ) waarbij de indruk werd gewekt dat deze betaling(en)afkomstig was/waren van [bedrijf 7]
en
een e-mail aan [bedrijf 4] met daarbij een vals bankafschrift heeft gestuurd waaruit moet blijken dat er een betaling van 12.500 euro door [bedrijf 8] aan [bedrijf 5] was verricht en dat [bedrijf 5] dit bedrag heeft overgemaakt aan [bedrijf 4]
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
5.
hij in de periode van 1 mei 2016 tot en met 30 juni 2016 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valse facturen gericht aan [bedrijf 7] en [bedrijf 8] en [bedrijf 9] - zijnde telkens een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware die geschriften echt en onvervalst,
bestaande dat gebruikmaken hierin dat hij, verdachte, en/of zijn mededader, die facturen heeft verkocht aan [bedrijf 4]
en bestaande die valsheid hierin dat die facturen opgesteld zijn door [bedrijf 5] en [bedrijf 6] en (respectievelijk) gericht zijn aan de bedrijven [bedrijf 7] en [bedrijf 8] en [bedrijf 9] en aankopen en afleveringen van servers en geheugenkaarten aan (respectievelijk) [bedrijf 7] en [bedrijf 8] en [bedrijf 9] vermelden,
zulks terwijl hij, verdachte of zijn mededader geen servers en/of geheugenkaarten aan bedrijven [bedrijf 7] en [bedrijf 8] en [bedrijf 9] heeft verkocht en afgeleverd;
6.
hij op tijdstippen gelegen in de periode van 1 augustus 2016 tot en met 15 september 2016 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, telkens met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door een of meer listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, [bedrijf 10] heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen tot een totaal van ongeveer 92.899 euro,
hebbende hij, verdachte en/of zijn mededaders met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven – telkens valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- namens [bedrijf 5] een payrollingovereenkomst met [bedrijf 10] afgesloten, en
- tegen een of meer medewerkers van [bedrijf 10] gezegd dat hij medewerkers wilde inzetten bij bedrijven [bedrijf 11] en [bedrijf 12] , en
- een aantal medewerkers op de payroll laten zetten en
- aangegeven dat de medewerkers per week betaald moesten worden
waardoor [bedrijf 10] telkens werd bewogen tot bovenomschreven afgiften;
7.
hij in de periode van 14 oktober 2016 tot en met 24 november 2016 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, telkens met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door een of meer listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, [bedrijf 14] heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen tot een totaal van ongeveer 121.192 euro,
hebbende hij, verdachte en zijn mededaders met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - telkens valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- namens het bedrijf [bedrijf 15] ( [bedrijf 15] ) contact gelegd met [bedrijf 14] en
- namens [bedrijf 15] een overeenkomst met [bedrijf 14] afgesloten waarbij werd overeengekomen dat [bedrijf 14] van [bedrijf 15] gericht aan klanten van [bedrijf 15] aankoopt en
- als debiteuren [bedrijf 16] en/of [bedrijf 17] aangeleverd en
- formulieren " Verklaring tot opdracht betalingsadres" aan [bedrijf 14] die (mede) (valselijk) ondertekend waren door [naam 2] (namens [bedrijf 16] ) en door [naam 3] (namens [bedrijf 17] ) gestuurd naar [bedrijf 14] en
- 4 facturen van [bedrijf 16] (ter waarde van ongeveer 69.104 euro) en 2 facturen van [bedrijf 17] (ter waarde van ongeveer 52.088 euro) verkocht aan [bedrijf 14] , zulks terwijl hij, verdachte en zijn mededaders telkens geen goederen hebben geleverd aan [bedrijf 16] en [bedrijf 17] en geen facturen aan [bedrijf 16] en [bedrijf 17] hebben gestuurd,
waardoor [bedrijf 14] telkens werd bewogen tot bovenomschreven afgiften.
Hetgeen onder 1, 2, 3, 4, 5, 6 en 7 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het onder 4 bewezen verklaarde levert geen strafbaar feit op, omdat het bestanddeel 'met het oogmerk’ in de tenlastelegging ontbreekt; in de tenlastelegging is slechts het bestanddeel ‘opzettelijk’ opgenomen. Het hof heeft dit punt, nu hiermee een essentieel bestanddeel van de delictsomschrijving van oplichting niet in de tenlastelegging is opgenomen, niet als een kennelijke misslag beschouwd.
De verdachte dient derhalve in zoverre te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de overige bewezen verklaarde feiten uitsluit, zodat deze strafbaar zijn.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van gewoontewitwassen.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van een beroep of gewoonte maken van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich of een ander de beschikking over die goederen te verzekeren.
Het onder 3 en 5 bewezen verklaarde levert op:
de eendaadse samenloop van:
medeplegen van oplichting,
en
medeplegen van het opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd.
Het onder 6 en 7 bewezen verklaarde levert op:
telkens: medeplegen van oplichting.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1, 2, 3, 5, 6 en 7 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 tot en met 7 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden, met aftrek van de duur van de voorlopige hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 tot en met 7 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden waarvan 2 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaren en met de bijzondere voorwaarden van reclasseringstoezicht en een behandeltraject bij de Waag.
De raadsvrouw heeft verzocht de verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die de duur van de reeds ondergane voorlopige hechtenis overschrijdt omdat dat ertoe zal leiden dat hij zijn bedrijf en daarmee zijn inkomen verliest. In een voorwaardelijke straf met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden, waaronder een behandeltraject bij de Waag, zoals ook door de reclassering geadviseerd, kan [verdachte] zich goed vinden omdat een dergelijk traject hem kan helpen in het maken van betere keuzes in de toekomst. Daarnaast is er geen bezwaar tegen het opleggen van een werkstraf. De raadsvrouw heeft tevens verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden zoals die ter terechtzitting in hoger beroep naar voren zijn gebracht en met de omstandigheid dat er sprake is van een fors tijdsverloop van de strafzaak en de overschrijding van de redelijke termijn.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij en bij het bepalen van de vrijheidsbenemende straf in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplegen flessentrekkerij door bij [bedrijf 1] [bedrijf 2] en [bedrijf 3] goederen te bestellen op naam van andere bedrijven terwijl de goederen niet zijn betaald. De ontvangen goederen zijn vervolgens doorverkocht wat tevens het medeplegen van gewoontewitwassen oplevert. Vervolgens werd het factoringsbedrijf [bedrijf 4] opgelicht door het overleggen van valse facturen, wat tevens valsheid in geschrifte oplevert en is vervolgens het payrollingbedrijf [bedrijf 10] opgelicht door hen voor te spiegelen dat werknemers van [bedrijf 5] projectwerkzaamheden zouden gaan verrichten bij andere bedrijven, waarvoor werkbriefjes werden ingevuld, waarna [bedrijf 10] loon heeft uitbetaald aan verschillende werknemers die in werkelijkheid nimmer werkzaamheden voor die andere bedrijven hadden verricht. Vrijwel aansluitend is het factoringbedrijf [bedrijf 14] benaderd die eveneens door het overleggen van valse facturen is opgelicht. De verdachte en zijn medeverdachte bleken in staat om in twee jaar tijd verschillende ondernemingen te misleiden door het overleggen van valse documenten en door gebruik te maken van valse websites, e-mailadressen en in een enkel geval door valselijk gebruik te maken van de naam van een werknemer van een kredietwaardig bedrijf om zo de betreffende bedrijven, misleid door de hiervoor geschetste façade, te bewegen tot afgifte van goederen of tot betaling over te gaan van niet geleverde goederen en/of gewerkte uren. Verschillende bedrijven zijn het slachtoffer geworden van het frauduleuze handelen van de verdachte en zijn medeverdachten waarbij de verdachte enkel oog lijkt te hebben gehad voor zijn eigen financieel gewin zonder stil te staan bij de financiële schade en overlast die zijn handelen veroorzaakt heeft voor de verschillende bedrijven. In het bedrijfsleven is vertrouwen in de integriteit van de wederpartij van belang voor een goede samenwerking. Door het handelen van de verdachte is dat vertrouwen ernstig geschaad.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 20 april 2022 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld, onder meer voor oplichting, een poging daartoe en valsheid in geschrifte. Het hof weegt dit in het nadeel van de verdachte.
Bij de bepaling van het toepasselijke strafmaximum gaat het hof ervan uit dat de onder feit 3 bewezenverklaarde medeplegen van oplichting in een verhouding van eendaadse samenloop staat tot de onder feit 5 bewezenverklaarde medeplegen van valsheid in geschrifte.
Gelet op de ernst van de feiten kan niet worden volstaan met een andere straf dan een vrijheidsbenemende straf. Het hof acht de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf van 20 maanden, met aftrek van het voorarrest onvoldoende recht doen aan de ernst van de feiten en de rol die de verdachte hierin heeft vervuld. De stelling van de raadsvrouw dat de verdachte openheid van zaken heeft gegeven, wat in zijn voordeel zou moeten meewegen, deelt het hof niet. Van echte openheid is in de visie van het hof geen sprake; veeleer lijkt de verdachte zijn betrokkenheid toe te geven waar het bewijs overduidelijk voorhanden is, maar ook dan marginaliseert hij zijn eigen rol tot die van een ondergeschikte – een beeld dat het hof niet afleidt uit het dossier.
Een gevangenisstraf van 27 maanden zou gelet op de ernst van de feiten en de rol van de verdachte passend zijn. Door de reclassering is in het rapport van 28 april 2022 geadviseerd een deels voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden. Het hof zal overeenkomstig het advies van de reclassering een deel van de gevangenisstraf in voorwaardelijke zin opleggen met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden, opdat de verdachte er in de toekomst van weerhouden wordt opnieuw dergelijke strafbare feiten te plegen.
Het hof heeft acht geslagen op de omstandigheid dat in deze zaak in hoger beroep de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen twee jaar nadat hoger beroep is ingesteld, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. Van dergelijke bijzondere omstandigheden is het hof niet gebleken. De verdachte heeft op 3 juni 2019 hoger beroep ingesteld en het hof wijst op 7 juli 2022 – dus ruim drie jaar later – arrest. Ook voor de gehele procedure in feitelijke aanleg geldt dat deze niet is afgerond binnen het totaal van de voor elk van die procesfasen geldende termijnen. Het hof zal deze overschrijding van de redelijke termijn verdisconteren in de strafmaat in die zin dat de onvoorwaardelijke gevangenisstraf met 3 maanden zal worden gematigd.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Vordering van de benadeelde partij [bedrijf 3]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 61.057,44, bestaande uit € 46.057,44 aan materiële schade en
€ 15.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 46.057,44 aan materiële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het bedrag van € 46.057,44 aan materiële schade wordt toegewezen.
De raadsvrouw heeft verzocht op de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren gelet op de bepleite vrijspraak en omdat de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan haar vordering alsnog bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het hof oordeelt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde handelen van de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 1] rechtstreeks schade heeft geleden. Gelet op het bepaalde in artikel 6:102 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek zijn zij hoofdelijk verbonden in de verplichting tot schadevergoeding, waarbij het hof van oordeel is de verdachte en zijn medeverdachte een gelijk aandeel hebben gehad in het veroorzaken van de schade, zodat zij in hun onderlinge verhouding in gelijke delen moeten bijdragen aan de ontstane schade.
De vordering zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente.

Vordering van de benadeelde partij Bibby Financial Services

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 96.864,67 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het bedrag van € 96.864,67 aan materiële schade wordt toegewezen.
De raadsvrouw heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering omdat de beoordeling van de vordering, gelet op het feit dat de medeverdachte [medeverdachte 1] met de benadeelde partij een vaststellingsovereenkomst heeft gesloten, te ingewikkeld is geworden om in deze strafzaak te worden afgedaan.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 bewezen verklaarde handelen van de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 1] rechtstreeks schade heeft geleden. Gelet op het bepaalde in artikel 6:102 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek zijn zij hoofdelijk verbonden in de verplichting tot schadevergoeding. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het feit dat de medeverdachte [medeverdachte 1] een vaststellingsovereenkomst heeft gesloten met de benadeelde partij, laat de aansprakelijkheid van [verdachte] onverlet – en heeft enkel gevolgen voor het bedrag waarvoor [verdachte] in de executiefase als hoofdelijk aansprakelijke kan worden aangesproken.

Vordering van de benadeelde partij [bedrijf 10]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 92.899,71 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het bedrag van € 92.899,71 aan materiële schade wordt toegewezen.
De raadsvrouw heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering gelet op de bepleite vrijspraak. Inhoudelijk is door de verdediging de hoogte van de vordering niet betwist.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 6 bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de medeverdachten rechtstreeks schade heeft geleden. Gelet op het bepaalde in artikel 6:102 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek zijn zij hoofdelijk verbonden in de verplichting tot schadevergoeding. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het hof verwijst op dit punt naar hetgeen hiervoor is overwogen over de door [medeverdachte 1] gesloten vaststellingsovereenkomst.

Vordering van de benadeelde partij [bedrijf 14] .

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 138.296,95 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, en de vergoeding van € 11.685,98 aan ‘proceskosten’ (het hof stelt aan de hand van de toelichting in de schriftelijke schadevordering vast: vermogensschade als bedoeld in artikel 6:96, tweede lid, aanhef en onder c, van het Burgerlijk Wetboek). De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 121.192,00 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Voor het overige is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het bedrag van € 121.192,00 aan materiële schade wordt toegewezen.
De raadsvrouw heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering gelet op de bepleite vrijspraak. Inhoudelijk is de vordering niet weersproken.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 7 bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de medeverdachten rechtstreeks schade heeft geleden. Gelet op het bepaalde in artikel 6:102 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek zijn zij hoofdelijk verbonden in de verplichting tot schadevergoeding. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het hof verwijst op dit punt naar hetgeen hiervoor is overwogen over de door [medeverdachte 1] gesloten vaststellingsovereenkomst.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 55, 57, 225, 326, 326a en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4, 5, 6 en 7 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3, 5, 6 en 7 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Verklaart het onder 4 bewezenverklaarde
nietstrafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
8 (acht) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde verplicht is zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Nederland op het adres [adres 2] in [plaats] te melden en zich te blijven melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de volledige proeftijd onder behandeling zal stellen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [bedrijf 3]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [bedrijf 3] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 46.057,44 (zesenveertigduizend zevenenvijftig euro en vierenveertig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk i, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 19 juli 2016.
Vordering van de benadeelde partij [bedrijf 4]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [bedrijf 4] ter zake van het onder 3 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 96.864,67 (zesennegentigduizend achthonderdvierenzestig euro en zevenenzestig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 30 juni 2016.
Vordering van de benadeelde partij [bedrijf 10]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [bedrijf 10] . ter zake van het onder 6 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 92.899,71 (tweeënnegentigduizend achthonderdnegenennegentig euro en eenenzeventig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 15 september 2016.
Vordering van de benadeelde partij [bedrijf 14] .
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [bedrijf 14] ter zake van het onder 7 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 121.192,00 (honderdeenentwintigduizend honderdtweeënnegentig euro) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 24 november 2016.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. K.J. Veenstra, mr. M.L. Leenaers en mr. A.M. Koolen - Zwijnenburg, in tegenwoordigheid van mr. S. Bor, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 7 juli 2022.