In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam op 26 juli 2022, gaat het om een geschil tussen de ouders van twee minderjarige kinderen, geboren in 2005 en 2007. De man, verzoeker in het principaal hoger beroep, is het niet eens met de beslissing van de rechtbank die een niet vastomlijnde omgangsregeling heeft vastgesteld. De vrouw, verweerster in het principaal hoger beroep, is van mening dat de rechtbank de juiste beslissing heeft genomen. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd om de beslissing van de rechtbank in stand te laten.
De man heeft in het verleden een omgangsregeling aangevraagd, maar de rechtbank heeft dit verzoek afgewezen. De kinderen hebben in een brief aan het hof aangegeven dat zij geen vaste omgangsregeling wensen, maar zelf willen bepalen wanneer zij omgang met hun vader hebben. Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen in staat zijn om het contact met hun vader zelf vorm te geven, en dat er momenteel geen draagvlak is voor een vaste omgangsregeling. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank bekrachtigd, omdat het in het belang van de kinderen is dat zij zelf kunnen aangeven wanneer zij omgang willen hebben.
De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt. Het hof heeft geen misbruik van recht door de man vastgesteld. De beschikking is openbaar uitgesproken door de voorzitter en de betrokken rechters.