ECLI:NL:GHAMS:2022:2209

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 juli 2022
Publicatiedatum
26 juli 2022
Zaaknummer
200.304.166/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling tussen ouders en kinderen zonder vastomlijnde afspraken

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam op 26 juli 2022, gaat het om een geschil tussen de ouders van twee minderjarige kinderen, geboren in 2005 en 2007. De man, verzoeker in het principaal hoger beroep, is het niet eens met de beslissing van de rechtbank die een niet vastomlijnde omgangsregeling heeft vastgesteld. De vrouw, verweerster in het principaal hoger beroep, is van mening dat de rechtbank de juiste beslissing heeft genomen. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd om de beslissing van de rechtbank in stand te laten.

De man heeft in het verleden een omgangsregeling aangevraagd, maar de rechtbank heeft dit verzoek afgewezen. De kinderen hebben in een brief aan het hof aangegeven dat zij geen vaste omgangsregeling wensen, maar zelf willen bepalen wanneer zij omgang met hun vader hebben. Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen in staat zijn om het contact met hun vader zelf vorm te geven, en dat er momenteel geen draagvlak is voor een vaste omgangsregeling. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank bekrachtigd, omdat het in het belang van de kinderen is dat zij zelf kunnen aangeven wanneer zij omgang willen hebben.

De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt. Het hof heeft geen misbruik van recht door de man vastgesteld. De beschikking is openbaar uitgesproken door de voorzitter en de betrokken rechters.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.304.166/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/304823 / FA RK 20-3498
Beschikking van de meervoudige kamer van 26 juli 2022 inzake
[de man] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. W.H. Boomstra te Amsterdam,
en
[de vrouw] ,
wonende te [plaats A] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. A.I. Lunshof te Amsterdam.
Als (overige) belanghebbenden in deze zaak zijn aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige 1] (verder te noemen: [minderjarige 1] ), geboren [in] 2005 te [plaats B] ;
- de minderjarige [minderjarige 2] (verder te noemen: [minderjarige 2] ), geboren [in] 2007 te [plaats B] .
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag,
locatie: Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van de procedure bij de rechtbank

Het hof verwijst voor het verloop van de procedure bij de rechtbank naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland (locatie: Alkmaar) (hierna: de rechtbank) van 21 september 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De man is op 20 december 2021 in hoger beroep gekomen van de beschikking van
21 september 2021.
2.2
De vrouw heeft op 19 januari 2022 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3
De man heeft op 2 maart 2022 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4
Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
- een brief van [minderjarige 1] van 20 maart 2022;
- een brief van [minderjarige 2] van 20 maart 2022.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 18 mei 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door mr. K.J. de Vaan, waarnemend voor mr. Boomstra;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw D.M. van Dijk.
Van de zijde van de vrouw zijn pleitnotities overgelegd.

3.De feiten

3.1
De man en de vrouw zijn de ouders van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] (verder gezamenlijk te noemen: de kinderen).
De vrouw oefent alleen het gezag uit over de kinderen. De man heeft de kinderen erkend.
3.2
Op 29 mei 2012 heeft dit hof een omgangsregeling tussen de man en de kinderen bepaald van eenmaal per twee weken op zaterdag van 10.00 uur tot 17.00 uur, met uitzondering van de eerste zaterdag van een reguliere schoolvakantie. De overdracht vindt plaats via Overdrachtsbegeleiding van het Omgangshuis [plaats A] .
3.3
Op 19 november 2020 heeft de rechtbank het verzoek van de man tot het treffen van een provisionele voorziening afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, met wijziging van de beschikking van dit hof van 29 mei 2012, bepaald dat de man en de kinderen omgang met elkaar hebben in aanwezigheid van de oma vaderszijde (hierna: oma vz) op in onderling overleg tussen de man, de kinderen en oma vz af te spreken momenten bij de man.
4.2
De man verzoekt
in het principaal hoger beroep, met vernietiging van de bestreden beschikking, zijn inleidende verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling tussen hem en de kinderen van primair de ene week op zaterdag van 14.00 uur tot 17.00 uur en de andere
week op zondag van 14.00 uur tot 17.00 uur waarbij de man de kinderen zal halen en brengen alsnog toe te wijzen, of subsidiair een regeling te bepalen die het hof juist acht.
In het incidenteel hoger beroepverzoekt de man de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren althans de vorderingen aan haar te ontzeggen.
4.3
De vrouw verzoekt
in het principaal hoger beroepde man niet-ontvankelijk te verklaren, althans het verzoek van de man af te wijzen en de man te veroordelen in de proceskosten in hoger beroep.
In het incidenteel hoger beroepverzoekt de vrouw om de man te veroordelen in de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep.

5.De motivering van de beslissing

Principaal hoger beroep
Het wettelijke kader
5.1
Op grond van artikel 1:377a, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft een kind het recht op omgang met zijn ouders. De niet met het gezag belaste ouder heeft het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vaststelt dan wel, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang ontzegt.
De standpunten
5.2
De man is het niet eens met de beslissing van de rechtbank dat de kinderen en de man omgang met elkaar hebben volgens een niet vastomlijnde omgangsregeling.
5.3
De vrouw meent dat de rechtbank een juiste beslissing heeft genomen.
5.4
De raad adviseert het hof de beslissing van de rechtbank in stand te laten.
De beoordeling door het hof
5.5
Het hof is van oordeel dat de rechtbank een goede beslissing heeft genomen. Het hof heeft daarvoor de volgende redenen.
5.6
Net als de rechtbank is het hof van oordeel dat de kinderen in staat zijn om het contact met de man zelf vorm te geven in een frequentie passend bij hun behoefte en op een manier waar zij zich prettig bij voelen. Uit het dossier en op de zitting in hoger beroep is gebleken dat de kinderen in het verleden langere tijd zijn blootgesteld aan de spanningen rondom de relatiebreuk tussen de ouders. De ouders communiceren niet met elkaar en er bestaat bij de man nog steeds veel woede ten opzichte van de vrouw. De kinderen groeien op in een situatie waarin hun ouders wantrouwend zijn naar elkaar toe en veel emoties en spanningen ervaren. Beide kinderen hebben hiervoor hulpverlening (gehad). Zij hebben meerdere keren, en ook weer recent in een brief aan het hof, aangegeven dat zij geen vaste omgangsregeling wensen met hun vader maar zelf willen aangeven wanneer ze omgang met hem hebben. Daarnaast is het hun wens dat oma van vaderszijde aanwezig is tijdens de omgang. Het hof is van oordeel dat gezien de leeftijd van de kinderen zwaarwegende betekenis toekomt aan hun wensen inzake de omgang. Het hof constateert dat er op dit moment bij de kinderen geen draagvlak bestaat voor een vaste omgangsregeling. Met de raad is het hof dan ook van oordeel dat - hoe begrijpelijk de wens van de man om op vaste momenten omgang met zijn kinderen te hebben ook is -, een dergelijke omgangsregeling op dit moment averechts kan werken en het risico bestaat dat de kinderen dan geen enkele vorm van contact meer willen met hun vader. Het hof acht een vaste omgangsregeling gelet op al het voorgaande dan ook niet in het belang van de kinderen en zal de bestreden beschikking bekrachtigen.
Incidenteel hoger beroep
5.7
Gelet op de omstandigheid dat partijen een affectieve relatie hebben gehad en het onderhavige geschil daaruit voortvloeit, ziet het hof aanleiding de proceskosten zowel in eerste aanleg als in hoger beroep te compenseren, aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt. Van misbruik van recht door de man is het hof niet gebleken.

6.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
compenseert de proceskosten in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.M. van Baardewijk, J.M.C. Louwinger-Rijk en
T.M. Subelack, in tegenwoordigheid van de griffier en is op 26 juli 2022 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.