ECLI:NL:GHAMS:2022:2202

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 juli 2022
Publicatiedatum
26 juli 2022
Zaaknummer
200.294.931/01 en 200.294.931/02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag en toekenning eenhoofdig gezag aan de man in het belang van het kind

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, is op 26 juli 2022 een beschikking gegeven inzake het gezag over de minderjarige [minderjarige]. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, heeft verzocht om vernietiging van de beschikking van de rechtbank die het gezamenlijk gezag heeft beëindigd en de man, verweerder in hoger beroep, heeft verzocht om bekrachtiging van deze beschikking. De minderjarige, geboren in 2006, woont bij de man, die belast is met het eenhoofdig gezag. De vrouw heeft zorgen geuit over de veiligheid van de minderjarige, mede in het licht van de strafrechtelijke veroordeling van de man voor gewoonte witwassen en vuurwapenbezit. Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de communicatie tussen de ouders ernstig verstoord is en dat gezamenlijk gezag niet in het belang van de minderjarige is. De man heeft de minderjarige al geruime tijd bij zich en het hof oordeelt dat hij het beste zicht heeft op de gezagsbeslissingen die genomen moeten worden. De bijzondere curator heeft geadviseerd om het eenhoofdig gezag bij de man te laten, wat het hof heeft overgenomen. Tevens is een informatieregeling vastgesteld waarbij de man de vrouw maandelijks per e-mail informeert over belangrijke zaken met betrekking tot de minderjarige. De bijzondere curator is ontslagen van haar werkzaamheden, nu haar taak is vervuld. De beschikking is openbaar uitgesproken op 26 juli 2022.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummers: 200.294.931/01 en 200.294.931/02
Zaaknummer rechtbank: C/15/273855/FA RK 18-2615
Beschikking van de meervoudige kamer van 26 juli 2022 inzake
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. A. van Westen te Hoorn (Noord-Holland),
en
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. W. Doornink te Hoorn (Noord-Holland).
Als (overige) belanghebbenden zijn aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] (verder te noemen: [minderjarige] ), geboren [in] 2006 te [geboorteplaats] ;
- mevrouw mr. N.J.M. Plat (verder te noemen: de bijzondere curator).
Als informant is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam (verder te noemen: de GI).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag,
locatie: Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
Het hof verwijst naar en neemt over hetgeen is opgenomen in zijn (tussen)beschikking
van 9 november 2021. Hierbij is mevrouw mr. N.J.M. Plat benoemd tot bijzondere curator over [minderjarige] en verzocht om verslag uit te brengen ten aanzien van de vraag welke
gezag voorziening het meest in het belang is van [minderjarige] . De behandeling van de zaak is aangehouden.
1.2
Daarna heeft het hof de volgende stukken ontvangen:
- een advies van de bijzondere curator met bijlagen, ingekomen op 8 maart 2022;
- een brief van de bijzondere curator met bijlage, ingekomen op 18 maart 2022;
- een brief van de bijzondere curator met bijlage, ingekomen op 1 april 2022;
- een brief van de man met bijlagen, ingekomen op 4 april 2022.
- een brief van de vrouw, ingekomen op 7 april 2022;
- een brief van de raad van 4 mei 2022.
1.3
De voorzitter heeft in het bijzijn van de griffier op 17 mei 2022 met [minderjarige] gesproken. Hiervan is op de mondelinge behandeling – samengevat – verslag uitgebracht.
1.4
De mondelinge behandeling is voortgezet op 18 mei 2022. Verschenen zijn:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat. Voor de man is P. Cuijpers opgetreden als tolk in de Engelse taal;
- de bijzondere curator;
- een vertegenwoordiger van de GI;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw D.M. van Dijk.

2.De verdere feiten

2.1
Op 19 januari 2018 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van een jaar tot 19 januari 2019. De ondertoezichtstelling is nadien telkens verlengd, laatstelijk tot
19 januari 2023.
2.2
Op 17 februari 2022 is de man veroordeeld voor gewoonte witwassen en vuurwapenbezit tot (onder meer) een gevangenisstraf van 28 maanden. De man heeft hoger beroep ingesteld tegen deze veroordeling.

3.Het verdere geschil in hoger beroep

3.1
Uit de (tussen)beschikking van 19 oktober 2021 volgt:
4.1
Bij de bestreden beschikking is het gezag van de vrouw over [minderjarige] beëindigd en is de man belast met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] .
4.2
De vrouw verzoekt vernietiging van de bestreden beschikking en (zo begrijpt het hof) afwijzing van het bij de rechtbank gedane (en later gewijzigde) verzoek van de man om hem met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] te belasten.
Tevens verzoekt zij om schorsing van de werking van de bestreden beschikking gedurende het hoger beroep.
4.3
De man verzoekt bekrachtiging van de beschikking waarvan beroep en afwijzing van het verzoek van de vrouw om de werking van de beschikking waarvan beroep te schorsen.
3.2
De vrouw handhaaft haar verzoeken.
3.3
De man handhaaft zijn verzoeken.
3.4
De bijzondere curator verzoekt een informatieregeling te bepalen, waarbij de man de vrouw maandelijks per e-mail informeert over belangrijke zaken, zoals zijn schoolgang en de hulpverlening.

4.De motivering van de beslissing

Zaak met zaaknummer 200.294.931/01
Het wettelijke kader
4.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:253c lid 1 BW kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechter verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten. Ingevolge lid 3 van genoemd artikel wordt, wanneer de andere ouder het gezag over het kind uitoefent, het verzoek om de tot het gezag bevoegde ouder zoals bedoeld in lid 1 slechts ingewilligd, indien de rechter dit in het belang van het kind wenselijk oordeelt.
4.2
Ingevolge artikel 1:377b lid 1 BW is de ouder die belast is met het gezag gehouden de niet met het gezag belaste ouder op de hoogte te stellen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind en deze te raadplegen – zo nodig door tussenkomst van derden – over daaromtrent te nemen beslissingen.
De standpunten
4.3
De vrouw blijft bij haar standpunt zoals weergegeven in rechtsoverweging 5.2 van de (tussen)beschikking van 19 oktober 2021. Zij voegt daar nog aan toe dat zij zich zorgen maakt over de veiligheid bij vader, mede gelet op de recente strafrechtelijke veroordeling, en dat zij met het eenhoofdig gezag [minderjarige] wil begeleiden bij aanmelding voor een begeleid wonen traject.
4.4
De man blijft bij zijn standpunt zoals weergegeven in rechtsoverweging 5.3 van de (tussen)beschikking van 19 oktober 2021 en voegt daar nog aan toe dat [minderjarige] inmiddels al langere tijd zonder problemen bij hem verblijft en dat inmiddels psychologische ondersteuning is gezocht.
4.5
De bijzondere curator heeft in haar oorspronkelijke advies van 4 maart 2022 geadviseerd om de bestreden beschikking te bekrachtigen en het gezag bij de man te laten. Dit sluit volgens de bijzondere curator het beste aan bij de feitelijke situatie. Hoewel er zorgen bestaan over [minderjarige] , onder meer over contact met zijn moeder, acht de bijzondere curator deze gezag voorziening in zijn belang. De informatieregeling acht de bijzondere curator van belang omdat de vrouw geen dan wel te weinig informatie van de man en de GI krijgt om voldoende bij [minderjarige] aan te sluiten. In haar brieven van 18 maart 2022 en 1 april 2022 geeft de bijzondere curator aan dat zij op 16 maart 2022 heeft vernomen van een strafrechtelijke veroordeling van de man en daarom overweegt om haar advies te herzien en een nadere mondelinge behandeling wenst. Op de mondelinge behandeling van 18 mei 2022 adviseert de bijzondere curator aanhouding van de zaak en het gelasten van een raadsonderzoek naar de invloed van de strafrechtelijke veroordeling van de man op zijn gezag.
4.6
De raad sluit zich aan bij het advies van de bijzondere curator en biedt aan om een onderzoek te doen naar de invloed van de strafrechtelijke veroordeling van de man op zijn gezag en de wijze waarop de man al dan niet invulling geeft aan het ouderlijk gezag.
4.7
De GI sluit zich aan bij het advies van de bijzondere curator en de raad.
De beoordeling door het hof
4.8
Het hof acht zich op basis alle stukken en ook hetgeen is besproken tijdens de zittingen in hoger beroep op 27 september 2021 en 18 mei 2022 inmiddels voldoende geïnformeerd om een beslissing te kunnen nemen waar het gaat over de vraag welke gezag voorziening het meest in het belang is van [minderjarige] . Daarnaast is het wederom aanhouden van de zaak niet in het belang van [minderjarige] omdat het dan nog langer duurt voordat er duidelijkheid komt over zijn perspectief. De wens om duidelijkheid heeft [minderjarige] ook naar voren gebracht in zijn gesprek met de voorzitter van 17 mei 2022.
4.9
Het hof is van oordeel dat de rechtbank een goede beslissing heeft genomen. Het hof heeft daarvoor de volgende redenen.
4.1
Alle betrokkenen zijn het erover eens dat gezamenlijk gezag, ondanks dat dat het wettelijk uitgangspunt is, niet in het belang is van [minderjarige] . [minderjarige] zit klem en verloren tussen de ouders en de communicatie tussen de ouders is zodanig verstoord dat zij niet in staat zijn om beslissingen over [minderjarige] in gezamenlijk overleg te nemen. [minderjarige] woont al sinds begin 2020 bij de man, afgezien van een kort verblijf bij oma moederszijde eind vorig jaar. Na een lange periode zonder contact met de vrouw heeft [minderjarige] haar sinds april 2022 weer een aantal keren gezien, maar het contact is nog erg broos. Het hof is van oordeel dat de man in de huidige situatie het meeste zicht heeft op de gezagsbeslissingen die over [minderjarige] genomen moeten worden en dat het daarom in de rede ligt om hem te belasten met het eenhoofdig gezag. Daaraan doet niet af dat de man zijn strafrechtelijke veroordeling van februari 2022 heeft verzwegen voor de bijzondere curator en de overige betrokkenen. Weliswaar acht het hof het zorgelijk dat de man dit heeft verzwegen, maar het hof ziet hier geen reden in om de man niet te belasten met het eenhoofdig gezag, aangezien zijn veroordeling nog niet onherroepelijk is en het strafproces in hoger beroep – dat de man in vrijheid kan afwachten - naar verwachting niet zal worden afgerond voordat [minderjarige] meerderjarig wordt. Uit de stukken en tijdens de mondelinge behandeling is verder gebleken dat er veel zorgen zijn over [minderjarige] . Zo vertoont hij zelfbepalend gedrag, zou het niet goed gaan op school, en trekt hij zich terug op momenten dat hij zich onder druk gezet voelt. Doordat er de afgelopen periode feitelijk geen uitvoering is gegeven aan de ondertoezichtstelling, heeft de GI niet tot nauwelijks zicht op [minderjarige] . Het is naar het oordeel van het hof van groot belang dat hier op korte termijn verandering in komt, desnoods door middel van een verzoek tot wijziging van de GI. Ook deze zorgen en onduidelijkheid maken echter niet dat op dit moment het eenhoofdig gezag niet aan de man toegekend moet worden. Het is immers aan de GI om uitvoering te geven aan de ondertoezichtstelling en in dat kader de zorgen die er zijn te onderzoeken, adresseren en aan te pakken. Het is niet in het belang van [minderjarige] om in de tussentijd de beslissing over het gezag aan te houden of het gezag over hem te beleggen bij een ouder waar hij niet, of slechts incidenteel, contact mee heeft en die om die reden niet in staat is om goed geïnformeerd en mede door [minderjarige] gedragen beslissingen te nemen. Daarbij weegt het hof mee dat [minderjarige] in het gesprek met de voorzitter van 17 mei 2022 heeft verklaard dat hij de situatie zoals die nu
is als stabiel ervaart en graag wil dat de man het gezag over hem heeft. Het hof is van oordeel dat, gezien de leeftijd van [minderjarige] , zwaarwegende betekenis toekomt aan zijn wens inzake het gezag.
Informatieregeling
4.11
De bijzondere curator heeft verzocht een informatieregeling vast te stellen, waarbij de man de vrouw maandelijks per e-mail informeert over belangrijke zaken, zoals de schoolgang en hulpverlening. Uit de wetsgeschiedenis van artikel 1:250 BW volgt dat ook een bijzondere curator bevoegd is de rechter te verzoeken een informatieregeling vast te stellen. Dit verzoek valt ook binnen de taakomschrijving die in de tussenbeschikking van 9 november 2021 is opgenomen. De man heeft op dit verzoek geen verweer gevoerd, zodat het hof het verzoek als onweersproken en als zijnde in het belang van [minderjarige] zal toewijzen.
Bijzondere curator
4.11
Nu de bijzondere curator mevrouw mr. N.J.M. Plat haar taak heeft vervuld, zal het hof haar, voor zover nog nodig, ontslaan van haar werkzaamheden.
Zaak met zaaknummer 200.294.931/02
4.12
Omdat in de hoofdzaak een beslissing wordt genomen, is een beslissing op het verzoek tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking gedurende het hoger beroep overbodig. De vrouw zal in dit verzoek dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
in de zaak met zaaknummer 200.294.931/02:
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar verzoek tot schorsing van de werking van de beschikking waarvan beroep;
in de zaak met zaaknummer 200.294.931/01:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
bepaalt dat de man de vrouw maandelijks per e-mail informeert over belangrijke zaken aangaande [minderjarige] , zoals de schoolgang en hulpverlening en verklaart deze informatieregeling uitvoerbaar bij voorraad;
ontslaat de bijzondere curator mevrouw mr. N.J.M. Plat van haar werkzaamheden met ingang van de dag waarop deze beschikking in kracht van gewijsde gaat;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.M. van Baardewijk, J.M.C. Louwinger-Rijk en
T.M. Subelack, in tegenwoordigheid van de griffier en is op 26 juli 2022 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.