ECLI:NL:GHAMS:2022:2172

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 juli 2022
Publicatiedatum
25 juli 2022
Zaaknummer
23-002212-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake flessentrekkerij, oplichting en witwassen met betrekking tot meerdere bedrijven

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 7 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte is beschuldigd van flessentrekkerij, oplichting en witwassen in verband met verschillende bedrijven. Het hof oordeelt dat de verdachte en zijn medeverdachten op geraffineerde wijze goederen hebben besteld op naam van andere bedrijven zonder deze te betalen, wat hen in staat stelde om de goederen door te verkopen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen door de verkregen goederen te verhandelen. Daarnaast heeft hij valse facturen overlegd aan een factoringbedrijf, wat leidde tot aanzienlijke financiële schade voor de benadeelde partijen. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 21 maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft verschillende vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waaronder schadevergoeding voor materiële schade. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de impact op de betrokken bedrijven.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002212-19
datum uitspraak: 7 juli 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 28 mei 2019 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers
13-665393-16 en 13-674012-18 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 13 mei, 8, 9, 14 en 24 juni 2022 en, overeenkomstig het bepaalde in artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlasteleggingen

Parketnummer 13-665393-16 (zaak A):
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 7 oktober 2015 tot en met 3 november 2015 en/of op een of meer tijdstip(pen gelegen in of omstreeks de periode van 14 juli 2016 tot en met 19 juli 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, van een of meer voorwerp(en), te weten een of meer server(s) en/of (een) geheugenkaarten en/of computerapparatuur (met een totale waarde van ongeveer 93.254 euro) heeft verborgen en/of verhuld wie een voorwerp, te weten voornoemd(e) een of meer server(s) en/of (een) geheugenkaart(en) en/of computerapparatuur (met een totale waarde van ongeveer 93.254 euro), voorhanden heeft gehad,
en/of
voornoemd(e) een of meer server(s) en/of (een) geheugenkaart(en) en/of computerapparatuur (met een totale waarde van ongeveer 93.254 euro) heeft overgedragen en/of omgezet terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf, terwijl hij, verdachte, en/of een of meer van zijn mededader(s) van het plegen van dit/deze feit(en) een gewoonte heeft gemaakt;
2.
dat hij in of omstreeks de periode van 7 oktober 2015 tot en met 3 november 2015 en/of in of omstreeks de periode van 14 juli 2016 tot en met 19 juli 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, een beroep of gewoonte heeft gemaakt van het kopen van na te noemen goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich en/of anderen of een ander de beschikking over die goederen te verzekeren, immers heeft hij, verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) (telkens) met voormeld oogmerk na te noemen goederen gekocht:
a)
In of omstreeks de periode van 7 oktober 2015 tot en met 3 november 2015 eenmaal of meermalen 6, in elk geval een aantal servers en/of 28, in elk geval een aantal geheugenkaarten (ter waarde van ongeveer 20.660 euro) en/of 1 server en/of 16, in elk geval een aantal geheugenkaarten (ter waarde van ongeveer 7.820 euro) van het bedrijf [bedrijf 1] ;
b)
in of omstreeks de periode van 13 oktober 2015 tot en met 21 oktober 2015 een aantal servers en/of geheugenkaarten (ter waarde van ongeveer 18.718 euro) van het bedrijf [bedrijf 2] );
c) in of omstreeks de periode van 14 juli 2016 tot en met 19 juli 2016 eenmaal of meermalen 8, in elk geval een aantal servers en/of 10, in elk geval een aantal computertoebehoren (ter waarde van ongeveer 34.021 euro) en/of 2 servers en/of 5, in elk geval een aantal computertoebehoren (ter waarde van ongeveer 12.035 euro) van het bedrijf [bedrijf 3] ;
3.
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 mei 2016 tot en met 30 juni 2016 te Amsterdam en/of Waalre, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [bedrijf 4] heeft bewogen tot de afgifte van een of meer geldbedrag(en) (tot een totaal van ongeveer 194.000 euro), in elk geval van enig goed, hebbende hij, verdachte en/of zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - (telkens) valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- contact gelegd met [bedrijf 4] en/of
- een contract met [bedrijf 4] afgesloten waarbij werd overeengekomen dat [bedrijf 4] facturen van [bedrijf 5] (gericht aan klanten van [bedrijf 5] ) aankoopt, in elk geval overneemt en/of
- een aantal facturen van (bestaande) bedrijven/debiteuren aan [bedrijf 4] verkocht, althans aangeleverd, (welke debiteuren facturen aan [bedrijf 4] hebben voldaan) en/of
- ( vervolgens) als debiteuren [bedrijf 6] en/of [bedrijf 7] aangeleverd/aangemeld en/of
- 4, in elk geval een of meer facturen van [bedrijf 6] (ter waarde van ongeveer 110.964 euro) en/of
- 3, in elk geval een of meer facturen van [bedrijf 7] (ter waarde van ongeveer 83.226 euro) verkocht, in elk geval aangeleverd aan [bedrijf 4] , zulks terwijl [bedrijf 5] en/of [bedrijf 8] en/of hij, verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) geen goederen heeft/hebben geleverd aan [bedrijf 6] en/of [bedrijf 7] , waardoor [bedrijf 4] (telkens) werd bewogen tot bovenomschreven afgifte(n) (geldbedrag(en) ten behoeve van de aankoop van die facturen);
4.
hij in of omstreeks de periode van 23 juni 2016 tot en met 6 juli 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, (telkens) ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om zich en/of een of meer anderen wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of een samenweefsel van verdichtsels opzettelijk het bedrijf [bedrijf 4] te bewegen tot het kopen van een of meer facturen gericht aan het bedrijf [bedrijf 9] en/of het tot het uitbetalen aan [bedrijf 5] en/of hem, verdachte en/of zijn mededader(s) van de koopsommen voor de facturen van [bedrijf 9] (tot een totaal van 92.323 euro) met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, (telkens) opzettelijk listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid in opgemelde periode eenmaal of meermalen telefonisch contact heeft/hebben gehad met het bedrijf [bedrijf 4] ,
waarbij hij, verdachte, en/of (een of meer van) zijn mededader(s) zich voordeed als [naam 1] / [naam 1] van [bedrijf 6] en/of in die telefoongesprekken heeft aangegeven
- dat er vertraging was in de betaling(en) door [bedrijf 6] aan [bedrijf 4] en/of
- dat hij, [naam 1] , zijn best zou doen om te zorgen dat [bedrijf 6] zo snel mogelijk zou betalen en/of
- dat de uitbetaling(en) klaar stonden en morgen zou(den) plaatsvinden en/of
- dat de ontstane betalingsachterstand vervelend is voor [bedrijf 5] en dat het voor [bedrijf 5] (als kleine leverancier) opgelost moet worden en/of
- een of meer betalingen aan [bedrijf 4] heeft gedaan (van in totaal ongeveer 29.000 euro, ) waarbij de indruk werd gewekt dat deze betaling(en)afkomstig was/waren van [bedrijf 6] en/of
- een email aan [bedrijf 4] met daarbij een (vals of vervalst) bankafschrift heeft gestuurd waaruit moet blijken dat er een betaling van 12.500 euro door [bedrijf 7] aan [bedrijf 5] was verricht en dat [bedrijf 5] dit bedrag heeft overgemaakt aan [bedrijf 4] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
5.
hij in of omstreeks de periode van 1 mei 2016 tot en met 30 juni 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals(e) of vervalst(e) facturen gericht aan [bedrijf 6] en/of [bedrijf 7] en/of [bedrijf 9]
- zijnde (telkens) een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware dat/die geschrift(en) echt en onvervalst,
bestaande dat gebruikmaken hierin dat hij, verdachte, die facturen heeft verkocht en/of overlegd aan [bedrijf 4]
en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat die facturen opgesteld zijn door [bedrijf 5] en/of [bedrijf 8] en/of (respectievelijk) gericht zijn aan de bedrijven [bedrijf 6] en/of [bedrijf 7] en/of [bedrijf 9] en/of aankopen en/of afleveringen van servers en/of geheugenkaarten aan (respectievelijk) [bedrijf 6] en/of [bedrijf 7] en/of [bedrijf 9] vermelden,
zulks terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) geen servers en/of geheugenkaarten aan bedrijven [bedrijf 6] en/of [bedrijf 7] en/of [bedrijf 9] heeft verkocht en/of afgeleverd;
6.
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 augustus 2016 tot en met 15 september 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [bedrijf 10] heeft bewogen tot de afgifte van een of meer geldbedrag(en) (tot een totaal van ongeveer 92.899 euro), in elk geval van enig goed,
hebbende hij, verdachte en/of zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - (telkens) valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- namens [bedrijf 5] een payrollingovereenkomst met [bedrijf 10] afgesloten waarbij hij, verdachte en/of zijn mededader zich voordeed als CEO van [bedrijf 5] en/of
- tegen een of meer medewerkers van [bedrijf 10] gezegd dat hij op korte termijn medewerkers wilde inzetten bij projecten bij het bedrijf [bedrijf 11] en/of (later ook bij het bedrijf [bedrijf 12] en/of
- dat hij ( [bedrijf 5] ) een eindbudget had voor de te verrichten werkzaamheden en/of
- een aantal medewerkers op de payroll laten zetten en/of
- aangegeven dat er (ivm een nieuw project) meer medewerkers op de payroll moesten komen en/of
- aangegeven dat de medewerkers per week betaald moesten worden
waardoor [bedrijf 10] (telkens) werd bewogen tot bovenomschreven afgifte(n) (salarissen/geldbedrag(en);
7.
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 14 oktober 2016 tot en met 24 november 2016 te Amsterdam en/of Obdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [bedrijf 13] heeft bewogen tot de afgifte van een of meer geldbedrag(en) (tot een totaal van ongeveer 121.192 euro), in elk geval van enig goed, hebbende hij, verdachte en/of zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - (telkens) valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- namens het bedrijf [bedrijf 14] ( [bedrijf 14] ) contact gelegd met [bedrijf 13] en/of - namens [bedrijf 14] een overeenkomst met [bedrijf 13] afgesloten waarbij werd overeengekomen dat [bedrijf 13] facturen van [bedrijf 14] gericht aan klanten van [bedrijf 14] aankoopt, in elk geval overneemt en/of
- als debiteuren [bedrijf 15] en/of [bedrijf 16] aangeleverd/aangemeld en/of
- formulieren " Verklaring tot opdracht betalingsadres" aan [bedrijf 13] die (mede) (valselijk) ondertekend was/waren door [naam 4] (namens [bedrijf 15] ) en/of door [naam 5] (namens [bedrijf 16] gestuurd naar [bedrijf 13] en/of
- 4, in elk geval een of meer facturen van [bedrijf 15] (ter waarde van ongeveer 69.104 euro) en/of
- 2, in elk geval een of meer facturen van [bedrijf 16] (ter waarde van ongeveer 52.088 euro) verkocht, in elk geval aangeleverd aan [bedrijf 13] ,
zulks terwijl [bedrijf 14] . en/of hij, verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) geen goederen heeft/hebben geleverd aan [bedrijf 15] en/of [bedrijf 16] en/of geen facturen aan [bedrijf 15] en/of [bedrijf 16] heeft/hebben gestuurd, waardoor [bedrijf 13] (telkens) werd bewogen tot bovenomschreven afgifte(n) van (geldbedrag(en) ten behoeve van de aankoop van die facturen;
8. primair
hij op of omstreeks 24 november 2016 en/of 25 november 2016 te Amsterdam (telkens) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van 59.000 euro, althans enige (tien)duizenden euro's, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), (telkens) opzettelijk met een of meer van zijn mededader(s) een of meer sms-berichten naar die [slachtoffer] gestuurd of laten sturen inhoudende (onder meer):
- hai [naam slachtoffer] ik heb de opdracht gekregen om geld te komen incasseren bij jouw! geld van [naam verdachte] die je heel gladjes genaaid heb spelletjes zijn over en ook nog 56000 indient om hem nog harder te naaien ik weet wie je bent en alles van je jij bepaald hoe dit afloopt ik wilde net naar [naam 2] gaan maar uit respect kom ik eerst naar jou toe! waar en wanneer wil je afspreken?!
en/of
- ik heb alles zwart op wit ik heb niets met je vrouw te maken jij hebt misbruik gemaakt van dat hij opgepakt is terwijl je wel geld hebt ontvangen ik wil de totale investering in de woning het geld terug wat [naam verdachte] betaald heeft en verschil verkoop woning ik kom niet om te praten ik ken je je bent een bekende het hoeft niet uit de hand te lopen maar als het moet dan moet het
en/of
- je bent echt een gluiperd ik zou heel snel over de brug komen en ik zeg je 1 ding laat me hier geen verhaal van maken en/of
- [naam slachtoffer] ik heb [naam verdachte] gesproken hij heeft betaald en geen afstand getekend spelletjes zijn over! je gaat al ze geld teruggeven!
en/of
- ik houd het kort ik krijg van [naam verdachte] nog op papier hoeveel je gaat betalen je hebt nu met mij te maken;
8. subsidiair
hij op of omstreeks 24 november 2016 en/of 25 november 2016 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) opzettelijk dreigend een of meer sms-berichten naar die [slachtoffer] gestuurd of laten sturen inhoudende (onder meer):
- hai [naam slachtoffer] ik heb de opdracht gekregen om geld te komen incasseren bij jouw! geld van [naam verdachte] die je heel gladjes genaaid heb spelletjes zijn over en ook nog 56000 indient om hem nog harder te naaien ik weet wie je bent en alles van je jij bepaald hoe dit afloopt ik wilde net naar [naam 2] gaan maar uit respect kom ik eerst naar jou toe! waar en wanneer wil je afspreken?!
en/of
- ik heb alles zwart op wit ik heb niets met je vrouw te maken jij hebt misbruik gemaakt van dat hij opgepakt is terwijl je wel geld hebt ontvangen ik wil de totale investering in de woning het geld terug wat [naam verdachte] betaald heeft en verschil verkoop woning ik kom niet om te praten ik ken je je bent een bekende het hoeft niet uit de hand te lopen maar als het moet dan moet het
en/of
- je bent echt een gluiperd ik zou heel snel over de brug komen en ik zeg je 1 ding laat me hier geen verhaal van maken en/of - [naam slachtoffer] ik heb [naam verdachte] gesproken hij heeft betaald en geen afstand getekend spelletjes zijn over! je gaat al ze geld teruggeven!
en/of
- ik houd het kort ik krijg van [naam verdachte] nog op papier hoeveel je gaat betalen je hebt nu met mij te maken;
Parketnummer 13-674012-18 (zaak B):
hij op of omstreeks 18 juli 2016 en/of op of omstreeks 30 augustus 2016 te Amsterdam terwijl hij (telkens) wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, de rijksweg A10 en/of het Skutjespad en/of de Linnaeusstraat, als bestuurder een motorrijtuig, (een personenauto), van die categorie of categorieën heeft bestuurd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.

Vrijspraak zaak B

De verdachte wordt in zaak B verweten een voertuig te hebben bestuurd terwijl zijn rijbewijs ongeldig was verklaard.
Voor een bewezenverklaring van dit feit moet vastgesteld worden dat de verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat dit feit bewezen kan worden verklaard. De raadsman heeft vrijspraak bepleit.
Het hof is van oordeel dat, hoewel de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat ‘hij daarin fout is geweest’, die enkele mededeling onvoldoende is om te kunnen vaststellen dat hij wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. De verdachte heeft immers ook verklaard dat hij destijds niet wist of hij wel of niet mocht rijden op het moment dat de factuur niet was betaald. Het hof is van oordeel dat uit het verhandelde ter terechtzitting en ook overigens op basis van de inhoud van het dossier niet met de voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid is vast te stellen dat de verdachte het hem ten laste gelegde heeft begaan en zal daarom de verdachte van dit feit vrijspreken.

Inleiding zaak A

Deze strafzaak komt voort uit het opsporingsonderzoek dat bekend is onder de naam “13Rolwolk”. Dit onderzoek ziet op zes verdachten die in wisselende samenstellingen worden verdacht van verschillende strafbare feiten, zoals oplichting, flessentrekkerij en witwassen. De verdachten zijn: [verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] . De verschillende verdenkingen worden in chronologische volgorde besproken. De verdachten worden hierna ter bevordering van de leesbaarheid ook aangeduid bij hun achternaam.
[medeverdachte 1] en [verdachte] , allebei betrokken bij het bedrijf [bedrijf 5] (hierna: [bedrijf 5] ), hebben om geld te genereren bij [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ), [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2] ) en [bedrijf 3] (hierna: [bedrijf 3] ) goederen besteld op naam van een ander bedrijf, te weten [bedrijf 17] (hierna [bedrijf 17] ) respectievelijk [bedrijf 9] (hierna: [bedrijf 9] ). De goederen zijn door deze bedrijven geleverd terwijl deze niet zijn betaald. Dit is als flessentrekkerij in feit 2 ten laste gelegd in de zaken van zowel [verdachte] als [medeverdachte 1] . De in feit 2 ontvangen goederen zijn doorverkocht aan de bedrijven [bedrijf 18] (hierna: [bedrijf 18] ) en [bedrijf 19] (hierna: [bedrijf 19] ), wat als een verdenking van medeplegen van (gewoonte)witwassen is ten laste gelegd als feit 1 voor zowel [verdachte] als [medeverdachte 1] . Vervolgens benaderden [medeverdachte 1] en [verdachte] factoringmaatschappij [bedrijf 4] (hierna: [bedrijf 4] ). Er is een contract met [bedrijf 4] afgesloten waarbij werd overeengekomen dat [bedrijf 4] facturen van [bedrijf 5] (gericht aan klanten van [bedrijf 5] ) over zou nemen. Vervolgens zijn facturen, die waren gericht aan [bedrijf 6] (hierna: [bedrijf 6] ) en [bedrijf 7] (hierna [bedrijf 7] ), overgedragen aan [bedrijf 4] terwijl [bedrijf 5] geen goederen heeft geleverd aan [bedrijf 6] of [bedrijf 7] . De verdenking van het medeplegen van de oplichting van [bedrijf 4] , een poging daartoe en het medeplegen van het gebruik maken van valse facturen zijn als feiten 3, 4 en 5 ten laste gelegd in de zaken van [verdachte] en [medeverdachte 1] . Deze drie feiten zijn door [verdachte] en [medeverdachte 1] niet betwist. De opbrengsten uit de flessentrekkerij en de oplichting van [bedrijf 4] zijn (deels) naar bankrekeningen op naam van bedrijven van [medeverdachte 4] en de privébankrekening van [medeverdachte 4] overgeboekt. Dit is als (gewoonte)witwassen aan [medeverdachte 4] ten laste gelegd (feit 5). Via het bedrijf [bedrijf 5] hebben [verdachte] en [medeverdachte 1] tevens het payrollingbedrijf [bedrijf 10] (hierna: [bedrijf 10] ) benaderd. [bedrijf 10] werd voorgespiegeld dat werknemers van [bedrijf 5] projectwerkzaamheden zouden gaan verrichten bij de bedrijven [bedrijf 11] (hierna: [bedrijf 11] ) en [bedrijf 12] (hierna: [bedrijf 12] ). Nadat een samenwerkingsovereenkomst tussen [bedrijf 10] en [bedrijf 5] was gesloten, werden de voor de tewerkstelling van de werknemers bij [bedrijf 11] en [bedrijf 12] noodzakelijke documenten opgesteld. Onder meer werden arbeidsovereenkomsten en inschrijvingsformulieren voor de verschillende werknemers gemaakt. Ook werden werkbriefjes opgesteld waarop voor iedere werknemer was vermeld hoeveel uren per week bij de desbetreffende opdrachtgever was gewerkt. [bedrijf 10] heeft vervolgens aan de (in totaal 22) werknemers loon uitbetaald tot een bedrag van in totaal € 92.899,71. In werkelijkheid zijn nimmer werkzaamheden door werknemers van [bedrijf 5] verricht bij [bedrijf 11] en [bedrijf 12] . De namen en gegevens van beide bedrijven zijn buiten hun medeweten door [verdachte] en [medeverdachte 1] misbruikt. Het medeplegen van oplichting van [bedrijf 10] wordt zowel [verdachte] en [medeverdachte 1] (feit 6) verweten als [medeverdachte 3] (feit 1). Nadat [bedrijf 10] had laten weten te vermoeden dat het werd opgelicht, is door [medeverdachte 2] , namens het bedrijf [bedrijf 14] (hierna: [bedrijf 14] ), een bedrijf dat op zijn naam is gesteld, het factoringbedrijf [bedrijf 13] benaderd. Als debiteuren werden [bedrijf 15] en [bedrijf 16] genoemd. Door het overleggen van valse facturen werd [bedrijf 13] bewogen tot betaling ervan. In totaal heeft [bedrijf 13] € 121.192,00 betaald. Dit feit staat op de tenlastelegging van [medeverdachte 1] en [verdachte] (feit 7), [medeverdachte 2] (feit 1) en [medeverdachte 5] (feit 1). Tot slot komt nog aan de orde de verdenking dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan een poging afpersing, met als subsidiaire variant de bedreiging (feit 8).

Bewijsoverweging ten aanzien van de flessentrekkerij (feit 2)

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld, samengevat weergegeven, dat de verdachte moet worden vrijgesproken omdat er geen sprake is van flessentrekkerij nu voor een veroordeling sprake moet zijn van het bestellen/kopen van goederen met het
oogmerkdeze nooit te betalen. Uit berichten die zijn opgenomen in het dossier blijkt dat [verdachte] en [medeverdachte 1] juist wel voornemens waren om de schuldeisers terug te betalen. Het enkele feit dat op het moment van bestellen van de goederen onvoldoende geld op de bankrekening van [bedrijf 5] stond, is niet voldoende voor een bewezenverklaring van flessentrekkerij; dit is immers bij vele bedrijven de gang van zaken.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld, samengevat weergegeven, dat uit de bewijsmiddelen die door de rechtbank zijn gebruikt volgt dat er sprake is van flessentrekkerij. Zij hebben immers de computerapparatuur bij verschillende bedrijven telkens besteld, terwijl zij op dat moment niet de financiële middelen daarvoor hadden. Zij waren zich ervan bewust dat zij niet voldoende kredietwaardig waren om dergelijke bestellingen te kunnen doen. Zij hebben namelijk niet op eigen naam, maar op naam van wel kredietwaardige bedrijven de bestellingen verricht.
Oordeel van het hof
Het hof stelt op grond van de bewijsmiddelen het volgende vast.
i) Het bedrijf [bedrijf 5] stond op naam van [medeverdachte 1] ; hij was enig aandeelhouder en bestuurder. [verdachte] was eveneens betrokken bij dit bedrijf.
ii) In de periode van 7 oktober 2015 tot en met 3 november 2015 bestelden [verdachte] en [medeverdachte 1] op naam van een ander (kredietwaardig) bedrijf, [bedrijf 17] , goederen (computeronderdelen/-behoren) bij [bedrijf 1] .
iii) In de periode van 13 oktober 2015 tot en met 21 oktober 2015 bestelden zij op naam van [bedrijf 17] goederen (computeronderdelen/-behoren) bij [bedrijf 2] .
iv) In de periode van 14 juli 2016 tot en met 19 juli 2016 bestelden zij op naam van een ander (kredietwaardig) bedrijf, genaamd [bedrijf 9] , goederen (computeronderdelen/-behoren) bij [bedrijf 3] .
v) [medeverdachte 1] gebruikte in zijn contact met [bedrijf 1] en [bedrijf 2] de naam [naam 6] , de naam van een werknemer van [bedrijf 17] .
vi) Voor het bestellen van de goederen maakten [verdachte] en [medeverdachte 1] gebruik van valse websites en e-mailadressen, die wat de gebruikte namen betreft leken op websites en e-mailadressen van bestaande bedrijven.
vii) Bestelde en geleverde goederen werden doorverkocht aan [bedrijf 19] en [bedrijf 18] .
viii) Geen enkele door [bedrijf 1] , [bedrijf 2] en [bedrijf 3] geleverde bestelling is betaald.
De door [verdachte] en [medeverdachte 1] gehanteerde werkwijze kwam er op neer dat [bedrijf 1] , [bedrijf 2] en [bedrijf 3] , onder meer door gebruik te maken van de namen van bestaande kredietwaardige bedrijven ( [bedrijf 17] en [bedrijf 9] ) in de waan werden gebracht dat zij met een stabiele en betrouwbare wederpartij/koper van doen hadden. Daarbij werd door [medeverdachte 1] in zijn contact met [bedrijf 2] en [bedrijf 1] gebruikt gemaakt van de valse naam [naam 6] , de naam van een medewerker van [bedrijf 17] , wat de bedrijven [bedrijf 1] en [bedrijf 2] overtuigde met het bedrijf [bedrijf 17] te maken te hebben. Ook de valse websites en de aangemaakte e-mailadressen (wat hen tevens moeilijker traceerbaar maakte) hebben bijgedragen aan het feit dat [bedrijf 2] en [bedrijf 1] ervan uitgingen met [bedrijf 17] te maken te hebben. Voor de aankoop van goederen bij [bedrijf 3] werd dezelfde handelwijze gevolgd. Ze hebben zich toen niet voorgedaan als vertegenwoordigers van [bedrijf 17] , maar als vertegenwoordigers van [bedrijf 9] . In alle gevallen is in een periode van enkele weken een groot aantal goederen besteld, waarbij de drie betrokken bedrijven, misleid door de hiervoor geschetste façade, tot levering van goederen overgingen voordat voor de goederen waren betaald. De aldus verworven niet-betaalde goederen werden door de verdachten doorverkocht aan [bedrijf 19] en [bedrijf 18] .
Uit deze gang van zaken leidt het hof af dat [medeverdachte 1] en [verdachte] het oogmerk hadden om zonder (volledige) betaling de beschikking te krijgen over de goederen die zij bij [bedrijf 1] , [bedrijf 2] en [bedrijf 3] hadden besteld.
Dat [verdachte] en [medeverdachte 1] altijd het voornemen heeft gehad om de goederen te betalen, zoals [verdachte] ter terechtzitting heeft verklaard, acht het hof – in aanmerking genomen de geraffineerde werkwijze die zij hebben gehanteerd, zoals hiervoor is toegelicht – niet aannemelijk. Daarbij is van belang dat zij nooit iets aan [bedrijf 1] , [bedrijf 2] en [bedrijf 3] hebben betaald, ondanks dat er wel inkomsten waren en er dus geld beschikbaar was om te betalen.
Nu de verdachten de verschillende (koop)overeenkomsten (orders) met [bedrijf 1] , [bedrijf 2] en [bedrijf 3] beroepsmatig zijn aangegaan en bovendien een opeenvolgend patroon van aankopen zichtbaar is waardoor een gewoonte zich heeft afgetekend, is het hof van oordeel dat er sprake is van een beroep of gewoonte maken van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling de beschikking te krijgen over die goederen.

Bewijsoverweging ten aanzien van het witwassen (feit 1)

Zoals hiervoor onder feit 2 overwogen acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan flessentrekkerij in de periode van 7 oktober 2015 tot en met 3 november 2015 en omstreeks de periode van 14 juli 2016 tot en met 19 juli 2016.
Het hof dient te beoordelen of op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de verdachte zich in bovengenoemde periodes tevens heeft schuldig gemaakt aan het witwassen van de uit de flessentrekkerij verkregen goederen door deze over te dragen en /of om te zetten.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van de verdachte kan worden bewezen dat hij zich gedurende beide ten laste gelegde periodes heeft schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen. De verdachte heeft zich immers in beide periodes schuldig gemaakt aan flessentrekkerij en ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij en zijn medeverdachte de goederen over het algemeen vrijwel direct nadat zij deze hadden ontvangen hebben doorverkocht. De advocaat-generaal heeft hierbij ook gewezen op de facturen van 2 november 2015 van [bedrijf 20] aan [bedrijf 18] en van 18 juli 2016 van [bedrijf 5] aan [bedrijf 19] . Hij leidt uit bovenstaande af dat de goederen pas werden besteld nadat er een afnemer was gevonden en dat de periode waarin de flessentrekkerij heeft plaatsgevonden over het algemeen overeenkomt met de periode waarin werd witgewassen door de verdachte.
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het hof volgt het standpunt van de advocaat-generaal ten aanzien van de periode van 14 juli 2016 tot en met 19 juli 2016. Het hof heeft hierbij onder andere acht geslagen op het proces-verbaal van bevindingen betreffende de door [bedrijf 5] verkochte goederen afkomstig van benadeelde [bedrijf 3] .
Ten aanzien van de periode van 7 oktober 2015 tot en met 3 november 2015 ligt dit oordeel anders. De advocaat-generaal heeft voor een bewezenverklaring van deze periode gewezen op de verklaring die de verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd, te weten dat zij (het hof begrijpt de verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte 1] ) de goederen vrijwel direct doorverkochten. Voorts heeft hij gewezen op een factuur van 2 november 2015 van [bedrijf 20] . Uit deze factuur kan echter niet volgen dat de goederen die daarop staan vermeld binnen de ten laste gelegde periode zijn verkocht. De factuur is weliswaar gedateerd op 2 november 2015 maar nergens staat op welk moment de goederen zijn geleverd. De enkele verklaring van de verdachte ter terechtzitting dat vrijwel direct werd doorverkocht is onvoldoende om vast te stellen dat de goederen in de ten laste gelegde periode zijn verkocht. Het hof neemt daarbij tevens in aanmerking dat zich in het dossier ook een inkooporder bevindt afkomstig van [bedrijf 20] met besteldatum 2 november 2015, waarin als leverdatum 3 januari 2016 is vermeld, hetgeen ruim buiten de ten laste gelegde periode ligt.
Het hof zal de verdachte daarom vrijspreken van het witwassen in de periode van 7 oktober 2015 tot en met 3 november 2015.
Ten aanzien van de (poging tot) oplichting van [bedrijf 4] (feiten 3 en 4), de valsheid in geschrifte (feit 5) en de oplichting van [bedrijf 10] (feit 6)
Het hof volstaat ten aanzien van het onder 3, 4, 5 en 6 bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Het hof heeft daarbij gelet op de inhoud van de (bekennende) verklaringen van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep, alsmede op de procespositie van de verdediging in hoger beroep. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat in hoger beroep de door de rechtbank gehanteerde bewezenverklaring en bewijsvoering niet door de verdediging zijn bestreden. Het hoger beroep richt zich wat zaak A betreft enkel tegen het onder 2, 7 en 8 bewezen verklaarde; wat het onder 3, 4, 5 en 6 bewezen verklaarde betreft is slechts een strafmaatverweer is gevoerd.

Bewijsoverweging ten aanzien van de oplichting van [bedrijf 13] (feit 7)

Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld, samengevat weergegeven, dat [verdachte] weliswaar door het geven van advies betrokken is geweest bij de start van dit strafbare feit, maar dat hij zich daarna heeft teruggetrokken en de medeverdachten [medeverdachte 5] en [medeverdachte 2] verder zijn gegaan. De met de oplichting verkregen gelden zijn ook naar [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] gevloeid, zonder dat [verdachte] daar iets van heeft gezien of er zelfs enige bemoeienis mee heeft gehad. [verdachte] heeft aldus enkel uitgelegd hoe de oplichting werkt, maar heeft met de uiteindelijke fraudehandelingen geen bemoeienis gehad. De rol die hij heeft gehad is hooguit die van medeplichtige, maar deze rol is hem niet ten laste gelegd. Van het ten laste gelegde medeplegen dient hij te worden vrijgesproken.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld, samengevat weergegeven, dat wel sprake is van medeplegen. Daarbij is van belang dat [verdachte] , zoals volgt uit de verklaring van [medeverdachte 2] en uit de beschikbare appconversaties, een sturende rol heeft gehad. Uit de door de getuige [naam 3] afgelegde verklaring blijkt voorts dat [verdachte] wel degelijk geld heeft ontvangen.
Oordeel van het hof
Het hof stelt op grond van de bewijsmiddelen het volgende vast:
i. In de ten laste gelegde periode van de oplichting van [bedrijf 13] was [medeverdachte 2] de enig aandeelhouder en de bestuurder van [bedrijf 14] .
[verdachte] en [medeverdachte 1] hebben tijdens een overleg met [medeverdachte 2] en nog een vierde, onbekend gebleven persoon gesproken over hun ervaring met de oplichting van [bedrijf 4] en over de mogelijkheid om op deze manier opnieuw een factoringbedrijf op te lichten. [verdachte] en [medeverdachte 1] zijn met het idee gekomen om facturen die waren gericht aan de bedrijven [bedrijf 15] (hierna: [bedrijf 15] ) en [bedrijf 16] (hierna: [bedrijf 16] ) te gaan verkopen.
[verdachte] heeft vervolgens, met een informatievraag, het eerste contact met [bedrijf 13] gelegd. Naar aanleiding hiervan heeft vervolgens op 14 oktober 2016 een overleg plaats gehad tussen [verdachte] , [medeverdachte 2] en een vertegenwoordiger van [bedrijf 13] over het afsluiten van een factoringsovereenkomst. Nog dezelfde dag is deze overeenkomst gesloten tussen [bedrijf 14] en [bedrijf 13] . [medeverdachte 2] heeft de overeenkomst namens [bedrijf 14] ondertekend.
In de periode van 21 oktober tot en met 16 november 2016 heeft [bedrijf 14] aan [bedrijf 13] facturen op naam van [bedrijf 15] en [bedrijf 16] verkocht. Bij het aanleveren van de facturen werd gebruik gemaakt van speciaal aangemaakte websites, e-mailadressen en een telefoonnummer (van de contactpersoon van [bedrijf 16] ) waarmee de indruk werd gewekt dat de facturen daadwerkelijk voor deze bedrijven waren bestemd en deze bedrijven ook akkoord waren met deze facturen, bijvoorbeeld doordat bij navraag door [bedrijf 13] via deze e-mailadressen een bevestiging werd gegeven.
De door [bedrijf 14] verkochte facturen waren evenwel nepfacturen: [bedrijf 14] heeft aan [bedrijf 15] en [bedrijf 16] nooit goederen geleverd en heeft dus ook nooit facturen aan deze bedrijven gestuurd.
[bedrijf 13] heeft voor de koop van de nepfacturen een bedrag van in totaal ongeveer € 121.192,00 uitgekeerd aan [bedrijf 14] .
Op basis van deze feiten en omstandigheden, de overige in het dossier opgenomen bewijsmiddelen en de verklaring van [verdachte] ter terechtzitting in hoger beroep kan over diens rol worden vastgesteld dat hij, samen met [medeverdachte 1] , aan [medeverdachte 2] heeft uitgelegd – aan de hand van hun ervaringen met de oplichting van [bedrijf 4] – hoe [bedrijf 13] op eenzelfde wijze kon worden opgelicht. [verdachte] heeft het eerste contact met [bedrijf 13] gelegd en hij heeft vervolgens, samen met [medeverdachte 2] , verder overleg met dit bedrijf gevoerd, op basis waarvan [bedrijf 13] bereid bleek met [bedrijf 14] zaken te doen. Ook bij de verdere oplichtingshandelingen is [verdachte] betrokken geweest, getuige zijn actieve en inhoudelijke bijdrages in de verschillende appconversaties die in de bewijsmiddelenbijlage zijn weergegeven. Ook is van belang dat [bedrijf 14] op 25 oktober 2016 een bedrag heeft overgemaakt naar de rekening van het bedrijf [bedrijf 21] , op naam van [naam 3] . Uit de door [naam 3] afgelegde verklaring leidt het hof af dat [naam 3] zijn bedrijf in opdracht van [verdachte] heeft ingeschreven, in diens opdracht de bankrekening van het bedrijf heeft geopend en vervolgens alle spullen van de bankrekening aan [verdachte] heeft gegeven. Het hof gaat er dan ook vanuit dat de betaling van 25 oktober 2016 voor [verdachte] bestemd was – en op deze manier heeft [verdachte] dus geld ontvangen van [bedrijf 14] , het voor de oplichting gebruikte bedrijf. Aldus heeft [verdachte] handelingen verricht die cruciaal zijn geweest voor zowel het opzetten als het uitvoeren van de oplichting van [bedrijf 13] en die van zodanig gewicht zijn geweest dat zij de kwalificatie medeplegen rechtvaardigen. Dat [verdachte] vanaf 25 oktober 2016 gedetineerd is geweest en dat na die datum anderen de noodzakelijke oplichtingshandelingen hebben moeten verrichten, staat – gelet op het gewicht van zijn aandeel in de samenwerking tot aan het moment van zijn detentie – aan zijn rol als medepleger niet in de weg.
[verdachte] heeft nauw en bewust samengewerkt met de medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] . Zoals ook in de arresten tegen deze medeverdachten is vastgesteld, heeft de rol van [medeverdachte 1] in de kern erin bestaan dat hij zijn kennis over factoring heeft overgedragen aan de medeverdachte [medeverdachte 2] . Hij is vervolgens betrokken gebleven bij de uitvoering van de oplichting van [bedrijf 13] , door de bij deze oplichting gebruikte websites te controleren, door informatie voor op de websites aan te leveren en door een domeinnaam, e-mailadressen en bijbehorende wachtwoorden aan de medeverdachten te verstrekken. [medeverdachte 2] was degene die samen met [verdachte] de besprekingen met [bedrijf 13] over de mogelijkheid van factoring heeft gevoerd en die vervolgens namens [bedrijf 14] de factoringsovereenkomst heeft getekend. Voor [medeverdachte 5] geldt ten slotte dat ook hij een van de deelnemers was aan de groepsapp die werd gebruikt om te overleggen over het op poten zetten van de oplichting van [bedrijf 13] . Verder was [medeverdachte 5] degene die valse documenten aanleverde die voor de oplichting werden gebruikt.

Bewijsoverweging ten aanzien van de poging tot afpersing/bedreiging (feit 8)

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd, samengevat weergegeven, dat voor een bewezenverklaring van een poging afpersing onvoldoende bewijs voorhanden is. Het klopt dat de verdachte de sms-berichten door een derde heeft laten versturen naar aangever [slachtoffer] , maar dit was enkel uit woede en frustratie en hij heeft daarbij [slachtoffer] niet bedreigd. Daarnaast is er geen bewijs dat de verdachte het oogmerk had om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen; de verklaringen hierover zijn wisselend en daarmee niet voldoende om dit oogmerk aan te nemen.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld, samengevat weergegeven, dat door een ander de sms-berichten te laten versturen waarin gedreigd werd met geweld en waarmee beoogd werd [slachtoffer] een geldbedrag van ongeveer € 59.000,00 te laten betalen, te kwalificeren is als een poging tot afpersing. Dat het versturen van de sms-berichten een uiting van emotie was, acht de advocaat-generaal niet aannemelijk omdat je dan zou verwachten dat een dergelijk bericht rechtstreeks wordt gestuurd.
Oordeel van het hof
Het hof stelt op grond van de bewijsmiddelen het volgende vast.
i. Door de verdachte zijn, via een familielid, sms-berichten gestuurd aan [slachtoffer] , die ook door [slachtoffer] zijn ontvangen.
In de sms-berichten staat onder meer vermeld:
 “ik heb de opdracht gekregen om geld te komen incasseren bij jouw”,
 “ik weet wie je bent”,
 “jij bepaald hoe dit afloopt”;
 “Waar en wanneer wil je afspreken”;
 “Ik kom niet om te praten, ik ken je je bent een bekende het hoeft niet uit de hand te lopen maar als het moet dan moet het”;
 “je gaat al ze geld teruggeven”.
Het gaat om een geldbedrag van enkele tienduizenden euro’s, zo blijkt uit het sms-bericht: “en ook nog 56000 indient om hem nog harder te naaien”.
Het hof stelt voorop dat het sturen van de sms-berichten via een derde door de verdachte niet is betwist en dat voor bewezenverklaring van dreiging met geweld als bedoeld in artikel 317 Sr voldoende is dat een dreigende sfeer is opgeroepen.
Uit de sms-berichten blijkt dat een derde de sms-berichten naar [slachtoffer] stuurde met de mededeling dat hij een incasso-opdracht heeft. Naar het oordeel van het hof is de ontvangst van een dergelijk bericht van een voor de ontvanger onbekende derde op zich al intimiderend. Gelet op de inhoud van de overige berichten, in onderling samenhang beschouwd, is daarnaast sprake van het oproepen van een dreigende sfeer. De opmerking “jij bepaalt hoe dit afloopt” en “ik kom niet om te praten het hoeft niet uit de hand te lopen maar als het moet dan moet het” kunnen bezwaarlijk anders worden geduid. De verklaring van de verdachte dat hij enkel uit emotie heeft gehandeld, wat hier ook van zij, maakt dit niet anders.
De raadsman heeft bij pleidooi de vraag opgeworpen welk oogmerk de verdachte heeft gehad. De raadsman stelt dat de verdachte de berichten niet heeft verstuurd met enig financieel doel. Hierbij heeft de raadsman ook gewezen op de wisselende verklaringen van aangever [slachtoffer] en zijn ex-vriendin over de geldbedragen waarop de verdachte nog recht zou hebben. Voor zover de raadsman heeft bedoeld het verweer te voeren dat van wederrechtelijke bevoordeling geen sprake kan zijn omdat de verdachte nog geld van de aangever kreeg, wordt dit verweer verworpen. Het enkele feit dat de verdachte nog recht meent te hebben op betaling van geldbedragen, betekent nog niet dat er geen wederrechtelijke bevoordeling is beoogd. Indien de verdachte door zijn handelwijze de grenzen van het maatschappelijk betamelijke verre heeft overschreden, kan dit oogmerk – ook indien [slachtoffer] een schuld aan [verdachte] zou hebben – wel degelijk bestaan. Gezien de inhoud van de berichten en de omstandigheid dat de berichten zijn verstuurd door een, voor de ontvanger, onbekende persoon is naar het oordeel van het hof het maatschappelijk betamelijke in dit geval ver overschreden.
Het feit kan wettig en overtuigend bewezen worden.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7 en 8 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op tijdstippen gelegen omstreeks de periode van 14 juli 2016 tot en met 19 juli 2016 in Nederland, telkens tezamen en in vereniging met een ander, voorwerpen, te weten computerapparatuur heeft overgedragen en omgezet terwijl hij, verdachte, en zijn mededader telkens wisten, dat die voorwerpen geheel - onmiddellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
2.
hij in de periode van 7 oktober 2015 tot en met 3 november 2015 en in de periode van 14 juli 2016 tot en met 19 juli 2016 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander een beroep of gewoonte heeft gemaakt van het kopen van na te noemen goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich en een ander de beschikking over die goederen te verzekeren, immers heeft hij, verdachte en zijn mededader telkens met voormeld oogmerk na te noemen goederen gekocht:
a. a)
in de periode van 7 oktober 2015 tot en met 3 november 2015 6 servers en 28 geheugenkaarten (ter waarde van ongeveer 20.660 euro) en 1 server en 16 geheugenkaarten (ter waarde van ongeveer 7.820 euro) van het bedrijf [bedrijf 1] ;
b)
in de periode van 13 oktober 2015 tot en met 21 oktober 2015 een aantal servers en geheugenkaarten (ter waarde van ongeveer 18.718 euro) van het bedrijf [bedrijf 2] ;
c)
in de periode van 14 juli 2016 tot en met 19 juli 2016 8 servers en 10 computertoebehoren en 2 servers en 5 computertoebehoren van het bedrijf [bedrijf 3] ;
3.
hij in de periode van 1 mei 2016 tot en met 30 juni 2016 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door een of meer listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, [bedrijf 4] heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen tot een totaal van ongeveer 194.000 euro, hebbende hij, verdachte en zijn mededader met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - telkens valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- contact gelegd met [bedrijf 4] en
- een contract met [bedrijf 4] afgesloten waarbij werd overeengekomen dat [bedrijf 4] facturen van [bedrijf 5] gericht aan klanten van [bedrijf 5] aankoopt, en
- een aantal facturen van bestaande bedrijven/debiteuren aan [bedrijf 4] verkocht, althans aangeleverd, welke debiteuren facturen aan [bedrijf 4] hebben voldaan en
- vervolgens als debiteuren [bedrijf 6] en [bedrijf 7] aangeleverd en
- 4 facturen van [bedrijf 6] (ter waarde van ongeveer 110.964 euro) en 3 facturen van [bedrijf 7] (ter waarde van ongeveer 83.226 euro) verkocht, aan [bedrijf 4] ,
zulks terwijl hij, verdachte en zijn mededader telkens geen goederen hebben geleverd aan [bedrijf 6] en [bedrijf 7] , waardoor [bedrijf 4] telkens werd bewogen tot bovenomschreven afgiften;
4.
hij in de periode van 23 juni 2016 tot en met 6 juli 2016 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, telkens ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen en een samenweefsel van verdichtsels opzettelijk het bedrijf [bedrijf 4] te bewegen tot het kopen van facturen gericht aan het bedrijf [bedrijf 9] en tot het uitbetalen aan [bedrijf 5] van de koopsommen voor de facturen van [bedrijf 9] (tot een totaal van 92.323 euro)
met zijn mededader, opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid in opgemelde periode telefonisch contact heeft gehad met het bedrijf [bedrijf 4] , waarbij hij, verdachte zich voordeed als [naam 1] / [naam 1] van [bedrijf 6] en in die telefoongesprekken hebben aangegeven
- dat er vertraging was in de betalingen door [bedrijf 6] aan [bedrijf 4] en
- dat hij, [naam 1] , zijn best zou doen om te zorgen dat [bedrijf 6] zo snel mogelijk zou betalen en
- dat de uitbetaling(en) klaar stonden en morgen zou(den) plaatsvinden en
- dat de ontstane betalingsachterstand vervelend is voor [bedrijf 5] en dat het voor [bedrijf 5] opgelost moet worden
en
een of meer betalingen aan [bedrijf 4] heeft gedaan (van in totaal ongeveer 29.000 euro) waarbij de indruk werd gewekt dat deze betaling(en) afkomstig was/waren van [bedrijf 6]
en
een e-mail aan [bedrijf 4] met daarbij een vals bankafschrift heeft gestuurd waaruit moet blijken dat er een betaling van 12.500 euro door [bedrijf 7] aan [bedrijf 5] was verricht en dat [bedrijf 5] dit bedrag heeft overgemaakt aan [bedrijf 4] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
5.
hij in de periode van 1 mei 2016 tot en met 30 juni 2016 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valse facturen gericht aan [bedrijf 6] en [bedrijf 7] en [bedrijf 9] - zijnde telkens een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als waren die geschriften echt en onvervalst,
bestaande dat gebruikmaken hierin dat hij, verdachte, en/of zijn mededader, die facturen heeft verkocht aan [bedrijf 4]
en bestaande die valsheid hierin dat die facturen opgesteld zijn door [bedrijf 5] en [bedrijf 8] en (respectievelijk) gericht zijn aan de bedrijven [bedrijf 6] en [bedrijf 7] en [bedrijf 9] en aankopen en afleveringen van servers en geheugenkaarten aan (respectievelijk) [bedrijf 6] en [bedrijf 7] en [bedrijf 9] vermelden,
zulks terwijl hij, verdachte of zijn mededader geen servers en/of geheugenkaarten aan bedrijven [bedrijf 6] en [bedrijf 7] en [bedrijf 9] heeft verkocht en afgeleverd;
6.
hij op tijdstippen gelegen in de periode van 1 augustus 2016 tot en met 15 september 2016 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, telkens met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door een of meer listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, [bedrijf 10] heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen tot een totaal van ongeveer 92.899 euro,
hebbende hij, verdachte en/of zijn mededaders met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - telkens valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- namens [bedrijf 5] een payrollingovereenkomst met [bedrijf 10] afgesloten, en
- tegen een of meer medewerkers van [bedrijf 10] gezegd dat hij medewerkers wilde inzetten bij bedrijven [bedrijf 11] en [bedrijf 12] , en
- een aantal medewerkers op de payroll laten zetten en
- aangegeven dat de medewerkers per week betaald moesten worden
waardoor [bedrijf 10] telkens werd bewogen tot bovenomschreven afgiften;
7.
hij in de periode van 14 oktober 2016 tot en met 24 november 2016 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, telkens met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door een of meer listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, [bedrijf 13] heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen tot een totaal van ongeveer 121.192 euro,
hebbende hij, verdachte en zijn mededaders met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - telkens valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- namens het bedrijf [bedrijf 14] ( [bedrijf 14] ) contact gelegd met [bedrijf 13] en
- namens [bedrijf 14] een overeenkomst met [bedrijf 13] afgesloten waarbij werd overeengekomen dat [bedrijf 13] facturen van [bedrijf 14] gericht aan klanten van [bedrijf 14] aankoopt, en
- als debiteuren [bedrijf 15] en/of [bedrijf 16] aangeleverd
- formulieren "Verklaring tot opdracht betalingsadres" aan [bedrijf 13] die (mede) (valselijk) ondertekend waren door [naam 4] (namens [bedrijf 15] ) en door [naam 5] (namens [bedrijf 16] ) gestuurd naar [bedrijf 13] en
- 4 facturen van [bedrijf 15] (ter waarde van ongeveer 69.104 euro) en 2 facturen van [bedrijf 16] (ter waarde van ongeveer 52.088 euro) verkocht aan [bedrijf 13] , zulks terwijl hij, verdachte en zijn mededaders telkens geen goederen hebben geleverd aan [bedrijf 15] en [bedrijf 16] en geen facturen aan [bedrijf 15] en [bedrijf 16] hebben gestuurd,
waardoor [bedrijf 13] telkens werd bewogen tot bovenomschreven afgiften;
8. primair
hij op 24 november 2016 en 25 november 2016 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van enige (tien)duizenden euro's, toebehorende aan [slachtoffer] , opzettelijk met zijn mededader sms-berichten naar die [slachtoffer] heeft gestuurd inhoudende:
- hai [naam slachtoffer] ik heb de opdracht gekregen om geld te komen incasseren bij jouw! geld van [naam verdachte] die je heel gladjes genaaid heb spelletjes zijn over en ook nog 56000 indient om hem nog harder te naaien ik weet wie je bent en alles van je jij bepaald hoe dit afloopt ik wilde net naar [naam 2] gaan maar uit respect kom ik eerst naar jou toe! waar en wanneer wil je afspreken?!, en;
- ik heb alles zwart op wit ik heb niets met je vrouw te maken jij hebt misbruik gemaakt van dat hij opgepakt is terwijl je wel geld hebt ontvangen ik wil de totale investering in de woning het geld terug wat [naam verdachte] betaald heeft en verschil verkoop woning ik kom niet om te praten ik ken je je bent een bekende het hoeft niet uit de hand te lopen maar als het moet dan moet het, en;
- je bent echt een gluiperd ik zou heel snel over de brug komen en ik zeg je 1 ding laat me hier geen verhaal van maken, en;
- ik houd het kort ik krijg van [naam verdachte] nog op papier hoeveel je gaat betalen je hebt nu met mij te maken.
Hetgeen in zaak A onder 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7 en 8 primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze zijn opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het onder 4 bewezen verklaarde levert geen strafbaar feit op, omdat het bestanddeel 'met het oogmerk’ in de tenlastelegging ontbreekt; in de tenlastelegging is slechts het bestanddeel ‘opzettelijk’ opgenomen. Het hof heeft dit punt, nu hiermee een essentieel bestanddeel van de delictsomschrijving van oplichting niet in de tenlastelegging is opgenomen, niet als een kennelijke misslag beschouwd.
De verdachte dient derhalve in zoverre te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de overige bewezen verklaarde feiten uitsluit, zodat deze strafbaar zijn.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van gewoontewitwassen.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van een beroep of gewoonte maken van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich of een ander de beschikking over die goederen te verzekeren.
Het onder 3 en 5 bewezenverklaarde levert op:
de eendaadse samenloop van:
medeplegen van oplichting,
en
medeplegen van het opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd.
Het onder 6 en 7 bewezenverklaarde levert op:
telkens: medeplegen van oplichting.
Het onder 8 primair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van poging tot afpersing.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1, 2, 3, 5, 6, 7 en 8 primair bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 28 maanden met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 25 maanden met aftrek van voorarrest, waarbij door de advocaat-generaal rekening is gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.
De raadsman heeft verzocht de verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die de duur van de reeds ondergane voorlopige hechtenis overschrijdt. Hij heeft in dit verband aangevoerd dat de verdachte volledige openheid van zaken heeft gegeven en verantwoordelijkheid neemt voor zijn daden. Door de gevolgde trajecten bij De Waag en de reclassering is het recidiverisico teruggedrongen en ook de reclassering onderkent de positieve ontwikkeling die door de verdachte is doorgemaakt. De raadsman heeft tevens verzocht rekening te houden met artikel 63 Sr omdat [verdachte] sinds deze zaak meerdere keren is veroordeeld waarbij forse gevangenisstraffen zijn opgelegd. Waren deze zaken gevoegd behandeld dan zou een strafeis van boven de 24 maanden niet aannemelijk zijn. Tot slot heeft hij verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden zoals die ter terechtzitting in hoger beroep naar voren zijn gebracht, in het bijzonder de schikkingen die hij heeft getroffen met verschillende schuldeisers en met de omstandigheid dat er sprake is van een fors tijdsverloop van de strafzaak en de overschrijding van de redelijke termijn.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij en bij het bepalen van de vrijheidsbenemende straf in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplegen flessentrekkerij door bij [bedrijf 1] , [bedrijf 2] en [bedrijf 3] goederen te bestellen op naam van een andere bedrijven terwijl de goederen niet zijn betaald. De ontvangen goederen zijn vervolgens doorverkocht wat tevens het medeplegen van gewoontewitwassen oplevert. Vervolgens werd het factoringsbedrijf [bedrijf 4] opgelicht door het overleggen van valse facturen, wat tevens valsheid in geschrifte oplevert en is vervolgens het payrollingbedrijf [bedrijf 10] opgelicht door hen voor te spiegelen dat werknemers van [bedrijf 5] projectwerkzaamheden zouden gaan verrichten bij andere bedrijven, waarvoor werkbriefjes werden ingevuld, waarna [bedrijf 10] loon heeft uitbetaald aan verschillende werknemers die in werkelijkheid nimmer werkzaamheden voor die andere bedrijven hadden verricht. Vrijwel aansluitend is het factoringbedrijf [bedrijf 13] benaderd die eveneens door het overleggen van valse facturen is opgelicht. De verdachte en zijn medeverdachte bleken in staat om in twee jaar tijd verschillende ondernemingen te misleiden door het overleggen van valse documenten en door gebruik te maken van valse websites, e-mailadressen en in een enkel geval door valselijk gebruik te maken van de naam van een werknemer van een kredietwaardig bedrijf om zo de betreffende bedrijven, misleid door de geschetste façade, te bewegen tot afgifte van goederen of tot betaling over te gaan van niet geleverde goederen en/of gewerkte uren. Verschillende bedrijven zijn het slachtoffer geworden van het frauduleuze handelen van de verdachte en zijn medeverdachten waarbij de verdachte enkel oog lijkt te hebben gehad voor zijn eigen financieel gewin zonder stil te staan bij de financiële schade en overlast die zijn handelen veroorzaakt heeft voor de verschillende bedrijven. In het bedrijfsleven is vertrouwen in de integriteit van de wederpartij van belang voor een goede samenwerking. Door het handelen van de verdachte is dat vertrouwen ernstig geschaad. Tot slot heeft de verdachte de verhuurder van zijn woning getracht af te persen door hem via een derde berichten te sturen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 20 april 2022 is hij eerder met politie en justitie in aanraking geweest en is hij eerder onherroepelijk veroordeeld voor oplichting, flessentrekkerij, witwassen of valsheid in geschrifte. Het hof houdt rekening met het bepaalde in artikel 63 Sr.
Bij de bepaling van het toepasselijke strafmaximum gaat het hof ervan uit dat het onder feit 3 bewezen verklaarde medeplegen van oplichting in een verhouding van eendaadse samenloop staat tot het onder feit 5 bewezen verklaarde medeplegen van valsheid in geschrifte.
Gelet op de ernst van de feiten kan niet worden volstaan met een andere straf dan een vrijheidsbenemende straf. Het hof acht een gevangenisstraf voor dergelijke feiten, gelet op het professionele karakter van de handelingen, van 36 maanden, met aftrek van het voorarrest, op zich passend. In het voordeel van de verdachte weegt mee de toepassing van artikel 63 Sr en dat de verdachte op veel punten openheid van zaken heeft gegeven en bovendien dat eerdere trajecten bij de Waag en de reclassering een positieve invloed hebben gehad op zijn leven. Wat betreft de gestelde schikkingen met verschillende schuldeisers merkt het hof op dat uit de overgelegde stukken kan worden afgeleid dat de verdachte de schuldeisers in de door hem veroorzaakte schade tegemoet wil komen. Het voorgaande leidt er toe dat een gevangenisstraf in deze zaak van 24 maanden als passend wordt beschouwd.
Het hof heeft acht geslagen op de omstandigheid dat in deze zaak in hoger beroep de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen twee jaar nadat hoger beroep is ingesteld, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. Van dergelijke bijzondere omstandigheden is het hof niet gebleken. De verdachte heeft immers op 11 juni 2019 hoger beroep ingesteld en het hof wijst op 7 juli 2022 – dus ruim drie jaar later – arrest. Ook voor de gehele procedure in feitelijke aanleg geldt dat deze niet is afgerond binnen het totaal van de voor elk van die procesfasen geldende termijnen. Het hof zal deze overschrijding van de redelijke termijn verdisconteren in de strafmaat in die zin dat de onvoorwaardelijke gevangenisstraf met drie maanden zal worden gematigd.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Vordering van de benadeelde partij [bedrijf 3]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 61.057,44, bestaande uit € 46.057,44 aan materiële schade en € 15.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 46.057,44 aan materiële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het bedrag van € 46.057,44 aan materiële schade wordt toegewezen.
De raadsman heeft aangevoerd dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden afgewezen nu de verdachte voor het onder 2 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Subsidiair verzoekt de raadsman de gevorderde materiële schade in de zaak tegen de verdachte enkel voor de helft toe te wijzen in plaats van de hoofdelijke aansprakelijk van de verdachte en de medeverdachte voor het volledige bedrag.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar het oordeel van het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 13-665393-16 onder 2 bewezen verklaarde handelen van de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] rechtstreeks schade heeft geleden. Gelet op het bepaalde in artikel 6:102 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek zijn zij hoofdelijk verbonden in de verplichting tot schadevergoeding, waarbij het hof van oordeel is de verdachte en zijn medeverdachte een gelijk aandeel hebben gehad in het veroorzaken van de schade, zodat zij in hun onderlinge verhouding in gelijke delen moeten bijdragen aan de ontstane schade.
De vordering zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente.

Vordering van de benadeelde partij [bedrijf 4]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 96.864,67 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het bedrag van € 96.864,67 aan materiële schade wordt toegewezen. Indien de benadeelde partij haar vordering tot schadevergoeding tijdig intrekt omdat zij een vaststellingsovereenkomst is aangegaan met de verdachte waaraan gevolg is gegeven, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar vordering. In het geval dat komt vast te staan dat door de verdachte een bedrag is betaald aan de benadeelde partij maar deze de vordering niet heeft ingetrokken, zal het bedrag dat is betaald in mindering moeten worden gebracht op de totale vordering.
De raadsman heeft verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, nu het geleden nadeel reeds door de verdachte is gecompenseerd in het kader van een tussen partijen getroffen schikking.
Het hof overweegt als volgt
Op 14 juni 2022 ontving het hof van de verdediging een afschrift van een vaststellingsovereenkomst gesloten tussen de verdachte en de benadeelde partij [bedrijf 4] . Deze overeenkomst is op 10 juni 2022 door [bedrijf 4] ondertekend. De overeenkomst is niet voorzien van een handtekening van [verdachte] . In deze vaststellingsovereenkomst is opgenomen dat de partijen hun geschil tegen finale kwijting zullen beëindigen onder de voorwaarden dat de verdachte aan [bedrijf 4] een bedrag van € 21.976,97 zal betalen uiterlijk 7 dagen na ondertekening van de overeenkomst door beide partijen. [bedrijf 4] verplicht zich op haar beurt om binnen vier werkdagen na ontvangst van de betaling van eerdergenoemd bedrag, kort weergegeven en voor zover relevant:
de ontvangst hiervan per e-mail te bevestigen aan de advocaat van de verdachte, zodat het CJIB (door beide partijen) conform de vaststellingsovereenkomst kan worden geïnformeerd, en;
de vordering benadeelde partij die door haar is ingediend in het kader van de onderhavige strafzaak, in te trekken.
Op 23 juni 2022 heeft het hof voor de sluiting van het onderzoek ter terechtzitting op 24 juni 2022 van de verdediging per e-mail een betalingsbewijs ontvangen van [naam] Bank inhoudende de overboeking van een bedrag van € 21.976,97 op rekeningnummer [rekeningnummer] Het hof stelt vast dat behalve een (eenzijdig getekende) vaststellingsovereenkomst en een betalingsbewijs, geen andere informatie is ontvangen waaruit blijkt dat gevolg is gegeven aan de vaststellingsovereenkomst zoals hiervoor onder i) en ii) uiteengezet. Nu bij die stand van zaken met onvoldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat de vordering van de benadeelde reeds civielrechtelijk is afgewikkeld, waardoor de strafrechtelijke weg niet langer openstaat, is de vordering van de benadeelde partij in hoger beroep nog aan de orde.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 13-665393-16 onder 3 bewezen verklaarde handelen van de verdachte en de medeverdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Gelet op het bepaalde in artikel 6:102 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek zijn zij hoofdelijk verbonden in de verplichting tot schadevergoeding. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.

Vordering van de benadeelde partij [bedrijf 10]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 92.899,71 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd en de oorspronkelijke vordering verlaagd tot een bedrag van € 84.136,56 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het bedrag van € 92.899,71 aan materiële schade wordt toegewezen. Indien de benadeelde partij haar vordering schadevergoeding tijdig intrekt omdat zij een vaststellingsovereenkomst is aangegaan met de verdachte waaraan gevolg is gegeven, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar vordering. In het geval dat komt vast te staan dat door de verdachte een bedrag is betaald aan de benadeelde partij maar deze de vordering niet heeft ingetrokken, zal het bedrag dat is betaald in mindering moeten worden gebracht op de totale vordering.
De raadsman heeft verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, nu het geleden nadeel reeds door de verdachte is gecompenseerd en betaald in het kader van een tussen partijen getroffen schikking.
Het hof overweegt als volgt.
Op 14 juni 2022 ontving het hof van de verdediging een afschrift van een vaststellingsovereenkomst tussen de verdachte en de benadeelde partij [bedrijf 10] ., welke overeenkomst op 9 juni 2022 door zowel de verdachte als de benadeelde partij is ondertekend. In deze vaststellingsovereenkomst is opgenomen dat de partijen hun geschil tegen finale kwijting zullen beëindigen onder de voorwaarden dat de verdachte aan [bedrijf 10] ., een bedrag van € 21.976,97 zal betalen uiterlijk 7 dagen na ondertekening van de overeenkomst door beide partijen. [bedrijf 10] . verplicht zich op haar beurt om binnen 4 werkdagen na ontvangst van de betaling van een bedrag € 21.077,38 – kort weergegeven en voor zover relevant -
de ontvangst hiervan per e-mail te bevestigen aan de advocaat van de verdachte, zodat het CJIB (door beide partijen) conform de vaststellingsovereenkomst kan worden geïnformeerd, en;
de vordering benadeelde partij die door haar is ingediend in het kader van de onderhavige strafzaak, in te trekken.
Het hof heeft voor de sluiting van het onderzoek ter terechtzitting op 24 juni 2022 geen informatie ontvangen waaruit blijkt dat gevolg is gegeven aan de vaststellingsovereenkomst zoals hiervoor onder i) en ii) uiteengezet. Gelet op punt 2 uit de vaststellingsovereenkomst diende de betaling te geschieden binnen 7 dagen na ondertekening van de overeenkomst op 9 juni 2022. Nu bij die stand van zaken niet kan worden vastgesteld dat de vordering van de benadeelde reeds civielrechtelijk is afgewikkeld, waardoor de strafrechtelijke weg niet langer openstaat, is de vordering van de benadeelde partij in hoger beroep nog aan de orde.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 13-665393-16 onder 6 bewezen verklaarde handelen van de verdachte en de medeverdachten rechtstreeks schade heeft geleden. Gelet op het bepaalde in artikel 6:102 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek zijn zij hoofdelijk verbonden in de verplichting tot schadevergoeding. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.

Vordering van de benadeelde partij [bedrijf 13]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 138.296,95 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, en de vergoeding van € 11.685,98 aan ‘proceskosten’ (het hof stelt aan de hand van de toelichting in de schriftelijke schadevordering vast: vermogensschade als bedoeld in artikel 6:96, tweede lid, aanhef en onder c, van het Burgerlijk Wetboek). De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 121.192,00 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Voor het overige is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het bedrag van € 121.192,00 aan materiële schade wordt toegewezen.
De raadsman heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering gelet op de bepleite vrijspraak.
Het hof overweegt als volgt.
Op 14 juni 2022 ontving het hof van de verdediging een afschrift van een vaststellingsovereenkomst tussen de verdachte en de benadeelde partij [bedrijf 13] , welke overeenkomst door zowel de verdachte als de benadeelde partij is ondertekend. In deze vaststellingsovereenkomst is opgenomen dat de partijen hun geschil tegen finale kwijting zullen beëindigen onder de voorwaarden dat de verdachte aan [bedrijf 13] ., een bedrag van € 27.496,43 zal betalen uiterlijk 7 dagen na ondertekening van de overeenkomst door beide partijen. [bedrijf 13] . verplicht zich op haar beurt om binnen 4 werkdagen na ontvangst van de betaling van een bedrag € 27.496,43 – kort weergegeven en voor zover relevant -
de ontvangst hiervan per e-mail te bevestigen aan de advocaat van de verdachte, zodat het CJIB (door beide partijen) conform de vaststellingsovereenkomst kan worden geïnformeerd, en;
de vordering benadeelde partij die door haar is ingediend in het kader van de onderhavige strafzaak, in te trekken.
Het hof heeft voor de sluiting van het onderzoek ter terechtzitting op 24 juni 2022 geen informatie ontvangen waaruit blijkt dat gevolg is gegeven aan de vaststellingsovereenkomst zoals hiervoor onder i) en ii) uiteengezet. Gelet op punt 2 uit de vaststellingsovereenkomst diende de betaling te geschieden binnen 7 dagen na ondertekening van de overeenkomst. Nu bij die stand van zaken niet kan worden vastgesteld dat de vordering van de benadeelde reeds civielrechtelijk is afgewikkeld, waardoor de strafrechtelijke weg niet langer openstaat, is de vordering van de benadeelde partij in hoger beroep nog aan de orde.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 13-665393-16 onder 7 bewezen verklaarde handelen van de verdachte en de medeverdachten rechtstreeks schade heeft geleden. Gelet op het bepaalde in artikel 6:102 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek zijn zij hoofdelijk verbonden in de verplichting tot schadevergoeding. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het hof merkt voor de volledigheid op dat de toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen de verplichtingen, die deze benadeelde partijen op basis van de vaststellingsovereenkomsten met [verdachte] hebben, onverlet laat.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 47, 55, 57, 63, 225, 317, 326, 326a en 420ter van het Wetboek van Strafrecht

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 13-674012-18 (zaak B) ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer
13-665393-16 (zaak A) onder 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7 en 8 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 13-665393-16 (Zaak A) onder 1, 2, 3, 5, 6, 7 en 8 primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar
Verklaart het in de zaak met parketnummer 13-665393-16 onder 4 bewezenverklaarde
nietstrafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
21 (eenentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [bedrijf 3] .
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [bedrijf 3] ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-665393-16 onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 46.057,44 (zesenveertigduizend zevenenvijftig euro en vierenveertig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 19 juli 2016.
Vordering van de benadeelde partij [bedrijf 4]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [bedrijf 4] ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-665393-16 onder 3 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 96.864,67 (zesennegentigduizend achthonderdvierenzestig euro en zevenenzestig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 30 juni 2016.
Vordering van de benadeelde partij [bedrijf 10]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [bedrijf 10] ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-665393-16 onder 6 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 84.136,56 (vierentachtigduizend honderdzesendertig euro en zesenvijftig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 15 september 2016.
Vordering van de benadeelde partij [bedrijf 13]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [bedrijf 13] ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-665393-16 onder 7 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 121.192,00 (honderdeenentwintigduizend honderdtweeënnegentig euro) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 24 november 2016.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. K.J. Veenstra, mr. M.L. Leenaers en mr. A.M. Koolen - Zwijnenburg, in tegenwoordigheid van mr. S. Bor, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 7 juli 2022.