In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een veroordeling van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was eerder veroordeeld voor mishandeling van zijn echtgenote en poging tot zware mishandeling. Het hof heeft de zaak behandeld naar aanleiding van het hoger beroep dat door de verdachte was ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank van 5 maart 2020. De tenlastelegging omvatte meerdere feiten van geweld tegen de echtgenote, waaronder het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel door het dichtknijpen van de hals en het slaan in het gezicht. Het hof heeft vastgesteld dat niet alle tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen konden worden, en heeft de verdachte vrijgesproken van enkele van de primair ten laste gelegde feiten. Echter, het hof heeft wel bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling en poging tot zware mishandeling, en heeft hem hiervoor veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast is de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging opgelegd, gezien de ernst van de feiten en de psychische problematiek van de verdachte. Het hof heeft geconcludeerd dat de verdachte een hoog recidiverisico vertoont en dat behandeling noodzakelijk is om de kans op herhaling te beperken. De beslissing van het hof is gebaseerd op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht die betrekking hebben op mishandeling en terbeschikkingstelling.