ECLI:NL:GHAMS:2022:2166

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 juli 2022
Publicatiedatum
22 juli 2022
Zaaknummer
23-000814-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor mishandeling en poging tot zware mishandeling van echtgenote met oplegging van gevangenisstraf en TBS met dwangverpleging

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een veroordeling van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was eerder veroordeeld voor mishandeling van zijn echtgenote en poging tot zware mishandeling. Het hof heeft de zaak behandeld naar aanleiding van het hoger beroep dat door de verdachte was ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank van 5 maart 2020. De tenlastelegging omvatte meerdere feiten van geweld tegen de echtgenote, waaronder het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel door het dichtknijpen van de hals en het slaan in het gezicht. Het hof heeft vastgesteld dat niet alle tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen konden worden, en heeft de verdachte vrijgesproken van enkele van de primair ten laste gelegde feiten. Echter, het hof heeft wel bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling en poging tot zware mishandeling, en heeft hem hiervoor veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast is de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging opgelegd, gezien de ernst van de feiten en de psychische problematiek van de verdachte. Het hof heeft geconcludeerd dat de verdachte een hoog recidiverisico vertoont en dat behandeling noodzakelijk is om de kans op herhaling te beperken. De beslissing van het hof is gebaseerd op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht die betrekking hebben op mishandeling en terbeschikkingstelling.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000814-20
datum uitspraak: 20 juli 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 5 maart 2020 in de strafzaak onder parketnummer 15-064094-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboortedag] ,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad te Westzaan.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
6 juli 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten nadere omschrijving van de tenlastelegging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:

Feit 1:

primair:
hij op of omstreeks 7 maart 2019 te Beverwijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] , zijn echtgenote/levensgezel, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (meermalen) de nek en/of hals van die [slachtoffer] met zijn hand(en)/arm(en) heeft dichtgeknepen/dichtgeduwd en/of gedurende enige tijd dichtgeknepen/dichtgeduwd heeft gehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:hij op of omstreeks 7 maart 2019 te Beverwijk zijn echtgenote/levensgezel, [slachtoffer] , heeft mishandeld door de nek en/of hals van die [slachtoffer] met zijn hand(en)/arm(en) vast te pakken en/of (vervolgens) dicht te knijpen/dicht te duwen en/of gedurende enige tijd dichtgeknepen/dichtgeduwd te houden;

Feit 2:

primair:hij op of omstreeks 7 maart 2019 te Beverwijk aan een persoon genaamd [slachtoffer] , zijn echtgenote/levensgezel, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten: tanden uit de mond, heeft toegebracht, doordat hij opzettelijk met gebalde vuist(en) (met kracht) in het gezicht/op de mond van die [slachtoffer] heeft geslagen;
subsidiair:hij op of omstreeks 7 maart 2019 te Beverwijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] , zijn echtgenote/levensgezel, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met gebalde vuist(en) (met kracht) in het gezicht/op de mond van die [slachtoffer] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair:hij op of omstreeks 7 maart 2019 te Beverwijk zijn echtgenote/levensgezel, [slachtoffer] , heeft mishandeld door met gebalde vuist(en) (met kracht) in het gezicht/op de mond van die [slachtoffer] te slaan;

Feit 3:

primair:hij op of omstreeks 7 maart 2019 te Beverwijk aan een persoon genaamd [slachtoffer] , zijn echtgenote/levensgezel, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten: (ernstige) brandwonden, heeft toegebracht, doordat hij opzettelijk een pan hete vloeistof (olie/water) tegen/in het gezicht en/of schouder(s) van die [slachtoffer] heeft gegooid;
subsidiair:hij op of omstreeks 7 maart 2019 te Beverwijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] , zijn echtgenote/levensgezel, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet een pan hete vloeistof (olie/water) tegen/in het gezicht en/of schouder(s) van die [slachtoffer] heeft gegooid terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair:hij op of omstreeks 7 maart 2019 te Beverwijk zijn echtgenote/levensgezel, [slachtoffer] , heeft mishandeld door een pan hete vloeistof (olie/water) tegen/in het gezicht en/of schouder(s) van die [slachtoffer] te gooien;

Feit 4:

hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 30 september 2018 tot en met 3 oktober 2018 te Erfstadt-Kierdorf en/of in een andere plaats in Duitsland, in elk geval in Duitsland
(telkens) door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, D. [slachtoffer] (telkens) heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] ,
te weten :
- het duwen en/of brengen van zijn, verdachtes penis in de anus van die [slachtoffer] , en/of
- het (zeer hardhandig) betasten van de vagina van die [slachtoffer]
en bestaande dat geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid uit het volgende:
(het incident in het bos);
- het meermalen de nek en/of hals van die [slachtoffer] met zijn, verdachtes, hand(en)/arm(en) vast te pakken en/of (vervolgens) dicht te knijpen/dicht te duwen en/of gedurende enige tijd dichtgeknepen/dichtgeduwd te houden en/of waardoor die [slachtoffer] (telkens) het bewustzijn verloor, en/of
- het zeggen tegen die [slachtoffer] dat hij, verdachte, haar wilde doden, en/of
- het meermalen schoppen tegen het lichaam van die [slachtoffer] en/of het meermalen slaan tegen het hoofd van die [slachtoffer], en/of
- het stoppen van zijn, verdachtes vinger in de mond van die [slachtoffer], terwijl aan die vinger bloed zat vanaf de vagina van die [slachtoffer], en/of
het (daarbij) toevoegen aan die [slachtoffer] dat dit haar straf was en ze niet meer naar de politie moest gaan;
(het incident in de woning [adres] )
- het op slot doen van de slaapkamerdeur en/of de eerder plaatsgevonden gewelddadige handelingen en bedreiging zoals hierboven omschreven;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Vrijspraak

Ten aanzien van feit 1 primair, feit 2 primair en feit 3 primair
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair, 2 primair en 3 primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. Nu de advocaat-generaal en de raadsman hierover geen ander standpunt hebben ingenomen, wordt dit oordeel niet nader gemotiveerd.
Ten aanzien van feit 2 subsidiair
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 2 subsidiair ten laste gelegde.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het onder 2 subsidiair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken omdat de verdachte geen (voorwaardelijk) opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de aangeefster [slachtoffer] .
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte heeft verklaard dat hij de aangeefster in haar gezicht heeft geslagen. Op basis van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep kan het hof echter niet vaststellen dat de verdachte met zodanige kracht heeft geslagen dat daardoor een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel is ontstaan. De enkele objectief vast te stellen omstandigheid dat sprake was van letsel aan het gezicht van de aangeefster is daarvoor naar het oordeel van het hof onvoldoende. Het hof zal de verdachte daarom vrijspreken van de onder 2 subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling.
Ten aanzien van feit 4
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 4 ten laste gelegde.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het onder 4 ten laste dient te worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe – kort gezegd – aangevoerd dat de aangifte dient te worden uitgesloten van het bewijs omdat die aangifte – die aangeefster later wilde intrekken – onbetrouwbaar moet worden geacht. Daarnaast staan de overige mogelijke bewijsmiddelen in het dossier teveel op zichzelf om het ten laste gelegde te kunnen bewijzen.
Het hof overweegt als volgt.
De aangeefster [slachtoffer] heeft op 3 oktober 2018 aangifte gedaan van (anale) verkrachting door haar echtgenoot, de verdachte. Zij heeft in haar aangifte gedetailleerd verklaard over de verkrachtingen die zouden hebben plaatsgevonden in een bos en in een woning in Duitsland. Als steunbewijs bevat het dossier een deskundigenrapportage forensisch DNA-onderzoek van 23 augustus 2019 waaruit blijkt dat in de anale bemonstering bij de aangeefster een spermafractie is aangetroffen waarvan het DNA matchte met het DNA-profiel van de verdachte.
Op 9 oktober 2018 heeft de aangeefster geen (nadere) verklaring willen afleggen en zich beroepen op haar verschoningsrecht. Zij verklaarde de aangifte te willen intrekken en deelde mee dat zij van haar man hield.
Op verzoek van de verdediging is de aangeefster op 29 augustus 2019 als getuige gehoord door de rechter-commissaris. Zij heeft toen – onder ede – verklaard dat van haar verklaring die zij op
3 oktober 2018 bij de Duitse politie heeft afgelegd heel weinig klopt. Zij verklaarde dat zij in de periode van 3 oktober 2018 vrijwillig vaginale seks heeft gehad met de verdachte en ontkende dat zij door de verdachte (anaal) is verkracht. Tot slot heeft zij verklaard dat zij op 3 oktober 2018 zo’n gedetailleerde verklaring aan de Duitse politie heeft afgelegd omdat zij vond dat de verdachte moest worden opgepakt zodat zij geen ruzie meer zouden hebben, hij van de wiet af zou blijven en hij een normaal mens zou worden. Zij wilde hem een les leren maar heeft naar eigen zeggen een fout gemaakt.
Het hof is van oordeel dat de verklaringen van de aangeefster onvoldoende betrouwbaar zijn om tot bewijs te kunnen bezigen, nu deze verklaringen, daar waar ze de kern van de beschuldiging jegens de verdachte raken, wisselend en zelfs tegenstrijdig zijn en de overige bewijsmiddelen onvoldoende uitsluitsel geven over de vraag welke verklaring van de aangeefster als waar moet worden beoordeeld. In die overweging heeft het hof betrokken dat niet kan worden uitgesloten dat het aantreffen van het DNA materiaal van de verdachte het resultaat is van vrijwillige seks tussen de verdachte en de aangeefster
Het hof komt derhalve tot het oordeel dat niet wettig is bewezen hetgeen de verdachte onder 4 is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2 meer subsidiair en 3 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 1 subsidiair:hij op 7 maart 2019 te Beverwijk zijn echtgenote, [slachtoffer] , heeft mishandeld door de nek en/of hals van die [slachtoffer] met zijn handen vast te pakken en dicht te duwen.
Feit 2 meer subsidiair:hij op 7 maart 2019 te Beverwijk zijn echtgenote, [slachtoffer] , heeft mishandeld door met gebalde vuisten met kracht in het gezicht/op de mond van die [slachtoffer] te slaan.
Feit 3 subsidiair:hij op 7 maart 2019 te Beverwijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] , zijn echtgenote, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet een pan hete vloeistof (olie/water) tegen/in het gezicht en de schouder van die [slachtoffer] heeft gegooid terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen onder 1 subsidiair, 2 meer subsidiair en 3 subsidiair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 subsidiair, 2 meer subsidiair en 3 subsidiair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 subsidiair en 2 meer subsidiair bewezenverklaarde leverttelkensop:
mishandeling, begaan tegen zijn echtgenoot.
Het onder 3 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling, begaan tegen zijn echtgenoot.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 subsidiair, 2 meer subsidiair en 3 subsidiair bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf en maatregel

De in eerste aanleg genomen beslissingen
De rechtbank heeft de verdachte voor het onder 1 subsidiair, 2 subsidiair, 3 subsidiair en 4 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de rechtbank aan de verdachte de maatregel van tbs met voorwaarden opgelegd en bepaald dat de tbs met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 subsidiair, 2 subsidiair,
3 subsidiair en 4 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden met aftrek van voorarrest en daarnaast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en dat hij van overheidswege wordt verpleegd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep, in het kader van de strafmaat, bepleit dat de verdachte geen tbs met dwangverpleging wordt opgelegd doch dat hij in de gelegenheid wordt gesteld de maatregel tbs met voorwaarden voort te zetten, eventueel gevolgd door een gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel.
Het oordeel van het hof
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Straf
De verdachte heeft zich meermalen schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn toenmalige echtgenote door haar nek en/of hals met zijn handen vast te pakken en dicht te duwen en door haar met gebalde vuisten met kracht in het gezicht/op de mond te slaan. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van zijn toenmalig echtgenote door een pan hete vloeistof tegen/in haar gezicht en schouder te gooien. Deze mishandelingen en poging tot zware mishandeling vonden plaats in de woning waar zij toentertijd samen verbleven. Door zo te handelen heeft de verdachte de lichamelijke integriteit van zijn toenmalige echtgenote geschonden en haar pijn en letsel bezorgd in een omgeving waar zij zich juist bij uitstek veilig zou moeten kunnen voelen.
Voor dergelijke feiten is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zonder meer passend.
Het hof acht, alles afwegende en rekening houdende met hetgeen hierna wordt overwogen over de toerekenbaarheid van de bewezenverklaarde gedragingen, een gevangenisstraf van 8 maanden passend en geboden. Dat is een lagere straf dan gevorderd door de advocaat-generaal omdat het hof tot een geringere bewezenverklaring komt.
Maatregel
Er is onderzoek gedaan naar de persoon van de verdachte door psychiater [gedragskundigen] en psycholoog [psycholoog] . Deze deskundigen hebben daaromtrent op 26 november 2019 respectievelijk 25 november 2019 rapport uitgebracht en op 22 september 2021 respectievelijk
7 september 2021 aanvullend gerapporteerd. Daarnaast is door psychiater [psychiater 2] op
22 februari 2022 rapport uitgebracht in het kader van de verlenging van de uitvoerbaar bij voorraad verklaarde terbeschikkingstelling van de verdachte.
De gedragsdeskundigen [gedragskundigen] en [psycholoog] hebben – samengevat en voor zover hier van belang – in hun laatstgenoemde rapporten het volgende geconcludeerd en geadviseerd:
a. Bij de verdachte is sprake van een matig ernstige verstandelijke ontwikkelingsstoornis, een ernstige stoornis in het gebruik van cannabis en een onrijpe persoonlijkheid die geclassificeerd kan worden als een persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische trekken. Die stoornissen waren aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde en hebben zijn gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het tenlastegelegde beïnvloed.
b. De geconstateerde stoornissen hebben de verdachte beperkt in het maken van andere keuzes ten tijde van het tenlastegelegde. Daardoor kan het tenlastegelegde de verdachte in verminderde mate worden toegerekend
De verdachte is onvoldoende in staat om met begrenzing, onmacht en stress om te gaan. Er zijn diverse dynamische risicofactoren zoals een beperkt probleeminzicht en ontoereikende probleemoplossingsvaardigheden, een desinteresse in het welzijn van anderen, impulsiviteit, cognitieve vermogens op een zwakbegaafd niveau en een beperkt vermogen tot het aangaan van een stabiele partnerrelatie en stereotype opvattingen over vrouwen.
Op basis van de klinische indrukken in relatie tot de analyse van de gebruikte risicotaxatie instrumenten kan worden vastgesteld dat het risico op een geweldsdelict hoog is en het risico op een zedendelict eveneens hoog is.
Zonder behandeling blijven de risicofactoren die van belang zijn in de tenlastegelegde feiten onveranderd. Behandeling en begeleiding zijn noodzakelijk om de kans op herhaling binnen aanvaardbare grenzen te krijgen. De problematiek van de verdachte is ernstig, geworteld en complex en na twee jaar sinds het eerdere onderzoek nog onveranderd of eigenlijk ernstiger dan eerder ingeschat.
Overwegingen en gevolgtrekkingen van het hof
Omdat de conclusies van de gedragsdeskundigen omtrent de persoonlijkheidsproblematiek van de verdachte en het recidiverisico dat de verdachte in zich bergt worden gedragen door hun bevindingen, neemt het hof die over en maakt die tot de zijne.
Beide gedragsdeskundige adviseren de maatregel terbeschikkingstelling (hierna tbs). Psycholoog [psycholoog] acht voortzetting van de in eerste aanleg opgelegde tbs met voorwaarden aangewezen. Psychiater [gedragskundigen] concludeert dat de balans, nadat de verdachte zich heeft onttrokken aan de uitvoerbaar bij voorraad verklaarde tbs met voorwaarden, duidelijk doorslaat naar het advies om de verdachte tbs met dwangverpleging op te leggen. Psychiater [psychiater 2] heeft gerapporteerd dat grote twijfels bestaan ten aanzien van een (verdere) behandeling in het kader van tbs met voorwaarden en dat tbs met dwangverpleging een mogelijk adequater en dwingender kader biedt.
Op 17 januari 2022 heeft de verslavingsreclassering GGZ een advies uitgebracht omtrent de wenselijkheid van tbs met voorwaarden en de mogelijkheden van een ander kader met voorwaarden. In dat advies heeft reclasseringswerker [reclasseringsmedewerker] – samengevat en voor zover hier van belang – het volgende gerapporteerd:
“Wij adviseren de maatregel tbs met verpleging van overheidswege. Wij concluderen dat betrokkene zich niet heeft gehouden aan de voorwaarden. Wij zien geen mogelijkheden voor gedragsverandering en risicobeperking. De maatregel tbs met voorwaarden (DUT) is onvoldoende gebleken om de risico’s tot een aanvaardbaar niveau terug te dringen. De klinische behandeling die betrokkene de afgelopen maanden heeft doorlopen heeft niet geleid tot de gewenste gedragsverandering.”
Op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, en in het bijzonder gelet op het hiervoor overwogene, heeft het hof er bij de huidige stand van zaken onvoldoende vertrouwen in dat de verdachte zich – gedurende langere periode – zal (kunnen) houden aan voorwaarden die in het kader van een tbs met voorwaarden moeten worden gesteld. Daarbij heeft het hof in aanmerking genomen dat zowel het recidiverisico, het risico op letselschade als het risico op onttrekking aan voorwaarden als hoog worden ingeschat, en dat de verdachte in het verleden de voorwaarden heeft overtreden en zich heeft onttrokken aan de behandeling.
Gelet op het voorgaande is de maatschappij naar het oordeel van het hof niet in toereikende mate beschermd tegen het als hoog ingeschatte gevaar op geweldsdelicten dat de verdachte in zich bergt, als het bevel tot verpleging van overheidswege achterwege blijft. Daarbij is tevens de ernst van het bewezenverklaarde in aanmerking genomen, alsook de omstandigheid dat de problematiek van de verdachte als ernstig, geworteld en complex moet worden getypeerd.
Om deze redenen zal het hof overgaan tot oplegging van de maatregel tbs met dwangverpleging.
Het hof stelt samenvattend vast dat aan de wettelijke eisen als genoemd in de artikelen 37a en 37b, eerste lid, Sr is voldaan. Bij de verdachte was ten tijde van het begaan van het bewezenverklaarde immers sprake van een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis(sen) van de geestvermogens, de tenlastegelegde feiten betreffen misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en naar het oordeel van het hof eist de algemene veiligheid van personen oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling van de verdachte en het bevel dat de verdachte van overheidswege wordt verpleegd.
De maatregel zal worden opgelegd wegens het begaan van mishandeling en poging tot zware mishandeling onder strafverzwarende omstandigheden (gepleegd tegen zijn echtgenote), welke misdrijven zijn gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, zodat de duur van de terbeschikkingstelling niet op voorhand gemaximeerd is.
Conclusie
Ten aanzien van het bewezenverklaarde acht het hof, alles overziend en naast de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, de oplegging van de maatregel tbs met dwangverpleging passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 37a, 37b, 45, 57, 63, 300, 302 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 primair, 2 subsidiair, 3 primair en 4 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2 meer subsidiair en 3 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair, 2 meer subsidiair en 3 subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.F.J.M. de Werd, mr. I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen en mr. M.L.M. van der Voet, in tegenwoordigheid van mr. S. Bonset, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 20 juli 2022.
De voorzitter is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.