ECLI:NL:GHAMS:2022:2148

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 april 2022
Publicatiedatum
20 juli 2022
Zaaknummer
23-000565-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Profijtontneming in hennepkwekerij met betalingsverplichting aan de Staat

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 21 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een ontnemingsvordering van het openbaar ministerie tegen de betrokkene, die eerder was veroordeeld voor het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en diefstal door middel van verbreking. De politierechter had de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling van een bedrag van € 80.681,19 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Het openbaar ministerie vorderde in hoger beroep een bedrag van € 80.859,90.

Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene zich op 13 maart 2020 schuldig heeft gemaakt aan het telen van 259 hennepplanten en dat hij in de periode van 1 december 2019 tot en met 13 maart 2020 elektriciteit wederrechtelijk heeft weggenomen. Het hof heeft de ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 26.953,30, na een gedetailleerde berekening van de opbrengsten en kosten van de hennepkwekerij. De verdediging stelde dat er geen wederrechtelijk verkregen voordeel was, maar het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de ontneming.

Het vonnis van de politierechter werd vernietigd en het hof legde de betrokkene de verplichting op tot betaling aan de Staat van € 26.953,30. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. Het hof bepaalde ook de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 539 dagen. Deze uitspraak is gedaan door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin drie rechters zitting hadden.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000565-21
datum uitspraak: 21 april 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 25 februari 2021 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer
13-291778-20 tegen de betrokkene:
[verdachte],
geboren te [geboortedatum],
adres: [adres].

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 80.859,90.
De betrokkene is bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 25 februari 2021 in de strafzaak veroordeeld ter zake van - kort gezegd - opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod en diefstal door middel van verbreking.
In de ontnemingszaak heeft de politierechter in de rechtbank Amsterdam bij vonnis van 25 februari 2021 de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 80.681,19 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Namens de betrokkene is hoger beroep ingesteld tegen beide vonnissen.
De betrokkene is bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 21 april 2022 veroordeeld ter zake van
- kort gezegd - het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod en diefstal door middel van verbreking.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 7 april 2022.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de betrokkene en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Grondslag van de ontneming

Het hof heeft in de strafzaak bewezenverklaard dat de betrokkene zich op 13 maart 2020 schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk telen van in totaal 259 hennepplanten. Daarnaast heeft het hof bewezenverklaard dat de betrokkene in de periode van 1 december 2019 tot en met 13 maart 2020 door middel van verbreking elektriciteit, toebehorende aan [benadeelde]., wederrechtelijk heeft weggenomen. Het te ontnemen wederrechtelijk verkregen voordeel vloeit voort uit andere strafbare feiten dan het bewezenverklaarde feit in de onderliggende strafzaak, nu immers voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de betrokkene zijn begaan (artikel 36e, lid 2, Wetboek van Strafrecht).

Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de staat van € 80.859,90 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Standpunt van de verdediging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de betrokkene geen wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten en de vordering dientengevolge dient te worden afgewezen. De verdediging heeft daartoe het volgende aangevoerd. Er is naar aanleiding van meerdere mislukte kweken geen enkele succesvolle oogst geweest. Voorts is de duur van de hennepkwekerij aanzienlijk korter geweest dan waar het openbaar ministerie vanuit gaat. De productiedatum op het gebruikte materiaal en de vervuiling van de gebruikte apparatuur zijn geen indicaties voor de begindatum van de hennepkwekerij.
Oordeel van het hof
Het Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van de verbalisant [verbalisant] van 25 januari 2021 (hierna: het Rapport) gaat uit van drie eerder gerealiseerde oogsten. [1] Op basis van de bevindingen uit het rapport, waaronder:
  • de aangetroffen kalkafzetting op het zeil,
  • het stof op de koolstoffilters en overige apparatuur,
  • het aantreffen van hennepresten op de droogrekken en knipscharen,
  • het aantreffen van vuilniszakken en potten met potgrond met wortelresten,
  • de aangetroffen grote hoeveelheid verpakkingen met groeimiddel en
  • de productiedatum op de in de hennepkwekerij gebruikte gipsplaten (productiedatum 9 januari 2019) en aangesloten PVC-buizen (productiedatum 17 januari 2019)
acht het hof aannemelijk dat in ieder geval sprake is geweest van één eerdere oogst. Het hof volgt op zichzelf de berekening uit het Rapport, maar gaat hierbij niet uit van drie, maar van ten minste één reeds eerder gerealiseerde oogst. De aanwijzingen in het Rapport voor een tweede of derde gerealiseerde oogst zijn naar het oordeel van het hof onvoldoende geconcretiseerd.
Opbrengst
In de woning aan de [plaats delict] zijn in totaal 259 hennepplanten aangetroffen. Aangezien in het onderzoek niet is vastgesteld wat de geoogste hennep heeft opgebracht, zal voor de berekening gebruik worden gemaakt van standaardnormen. Per m2 stonden 16 hennepplanten, waardoor de gemiddelde opbrengst per hennepplant volgens de standaardnorm 27,7 gram is. Daarmee bedraagt de totale bruto opbrengst per oogst: 259 hennepplanten x 27,7 gram = 7.174,30 gram. [2]
De daadwerkelijke verkoopprijs van de hennep is niet uit het onderzoek gebleken, waardoor zal worden uitgegaan van de minimale standaardprijs van € 4,07 per gram. De totale bruto opbrengst per oogst bedraagt dus: 7.174,30 gram x € 4,07 = € 29.199,40. [3]
Kosten
Per hennepkwekerij van tussen de 200 en 299 hennepplanten worden gemiddelde afschrijvingskosten van € 200,- gerekend. Als gemiddelde aankoopprijs per hennepstek wordt € 3,81 gerekend, wat de totale aankoopkosten brengt op 259 hennepplanten x € 3,81 = € 986,79. Als standaardnorm voor de variabele kosten is € 3,88 per hennepplant vastgesteld, waardoor de totale variabele kosten in het onderhavige geval € 1.004,92 bedragen (259 hennepplanten x € 3,88). Ten slotte is het aannemelijk dat er bij de hennepkwekerij gebruik is gemaakt van een cannacutter. Deze kosten bedragen gemiddeld € 0,21 per hennepplant, waardoor deze voor in totaal 259 hennepplanten uitkomen op € 54,39. [4]
De totale kosten worden geschat op: € 200,- + € 986,79 + € 1.004,92 + € 54,39 = € 2.246,10.
Wederrechtelijk verkregen voordeel
Het wederrechtelijk verkregen voordeel van de hennepkwekerij van de betrokkene wordt daarmee geschat op:
€ 29.199,40 – € 2.246,10 =
€ 26.953,30.

Verplichting tot betaling aan de Staat

Aan de betrokkene dient, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting te worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 26.953,30.

Toepasselijk wettelijk voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
26.953,30 (zesentwintigduizend negenhonderddrieënvijftig euro en dertig cent).
Legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 26.953,30 (zesentwintigduizend negenhonderddrieënvijftig euro en dertig cent).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 539 dagen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. Koolen - Zwijnenburg, mr. M. Senden en mr. A.J. van Es, in tegenwoordigheid van mr. S. Geensen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 21 april 2022.
mr. S. Geensen en mr. A.J. van Es zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[plaats delict]

Voetnoten

1.[plaats delict]
2.[plaats delict]
3.[plaats delict]
4.[plaats delict]