ECLI:NL:GHAMS:2022:2145

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 april 2022
Publicatiedatum
20 juli 2022
Zaaknummer
23-002453-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Profijtontneming in verband met hennepkwekerij en betalingsverplichting aan de Staat

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 21 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een vordering van het openbaar ministerie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in verband met een hennepkwekerij. De betrokkene was eerder veroordeeld voor het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en diefstal door middel van verbreking. Het openbaar ministerie had in eerste aanleg gevorderd dat de betrokkene een bedrag van € 4.507,80 aan de Staat zou betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De politierechter had de betrokkene een verplichting opgelegd tot betaling van € 4.427,80.

In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de ontnemingsvordering wordt afgewezen, terwijl de raadsvrouw van de betrokkene betoogde dat er geen wederrechtelijk verkregen voordeel was. Het hof heeft echter geoordeeld dat de betrokkene wel degelijk wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten uit de hennepkwekerij. Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene zich op 20 mei 2019 schuldig heeft gemaakt aan het telen van veertig hennepplanten en dat er voldoende aanwijzingen zijn dat hij ook andere strafbare feiten heeft gepleegd.

Het hof heeft de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op een rapport van een verbalisant en heeft de bruto opbrengst van de hennepplanten vastgesteld op € 4.965,40. Na aftrek van kosten van € 537,60, is het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 4.427,80. Het hof heeft het vonnis waarvan beroep vernietigd en de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling van dit bedrag aan de Staat, met een maximale gijzeling van 88 dagen indien niet betaald wordt.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002453-21
datum uitspraak: 21 april 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 25 februari 2021 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer
13-218863-19 tegen de betrokkene:
[verdachte],
geboren te [geboortedatum]
adres: [adres].

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 4.507,80.
De betrokkene is bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 25 februari 2021 in de strafzaak veroordeeld ter zake van - kort gezegd - het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod en diefstal door middel van verbreking.
In de ontnemingszaak heeft de politierechter in de rechtbank Amsterdam bij vonnis van 25 februari 2021 de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 4.427,80 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Namens de betrokkene is hoger beroep ingesteld tegen beide vonnissen.
De betrokkene is bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 21 april 2022 veroordeeld ter zake van
- kort gezegd - het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 7 april 2022.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de betrokkene en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, reeds omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Grondslag van de ontneming

Het hof heeft in de strafzaak bewezenverklaard dat de betrokkene zich op 20 mei 2019 schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk telen van veertig hennepplanten. Het te ontnemen wederrechtelijk verkregen voordeel vloeit voort uit andere strafbare feiten dan het bewezenverklaarde feit in de onderliggende strafzaak, nu immers voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de betrokkene zijn begaan (artikel 36e, lid 2, Wetboek van Strafrecht).

Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt afgewezen, wegens de door haar gevorderde vrijspraak in de onderliggende strafzaak.
Standpunt van de verdediging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw bepleit dat de betrokkene geen wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de betrokkene – mede gelet op de door haar in de strafzaak bepleite vrijspraak – geen inkomsten heeft verworven uit de in de woning aangetroffen hennepkwekerij. Hij heeft niets gekregen.
Oordeel van het hof
Het hof acht het, mede op basis van de ten overstaan van de verbalisanten afgelegde verklaring van de betrokkene dat hij de huur van zijn woning niet kon betalen, met iemand in contact is gekomen die hem kon helpen, hij die hulp had aangenomen en die persoon deze ruimte toen heeft gemaakt, aannemelijk dat de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten. [1] Het hof acht aannemelijk dat de hennepkwekerij reeds langer in de woning aanwezig was en dat er in ieder geval al één eerdere oogst is geweest. Het hof neemt daarbij het volgende in aanmerking:
  • het in de badkamer aantreffen van vuilniszakken met aarde met daarin gebruikte stekblokjes en wortelresten, waarbij diverse stukken samengeperste potgrond dezelfde vorm en inhoud hadden als de lege potten in de kweekruimte, zodat aannemelijk is dat deze potgrond zich in een eerder stadium in de potten had bevonden;
  • het aantreffen van hennepafval op de grond en op knipschaartjes;
  • het aantreffen van stof op voorwerpen in de hennepkwekerij.
Het hof gaat, in overeenstemming met het Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij van verbalisant [verbalisant] van 12 augustus 2019 (hierna: het Rapport) [2] , uit van één reeds eerder gerealiseerde oogst. Het hof verenigt zich tevens met de in het Rapport voorgestelde berekening en neemt deze over.
Opbrengst
Er zijn veertig hennepplanten aangetroffen in de woning aan de [plaats delict] op een oppervlakte van 4 m2. Aangezien uit het onderzoek niet is gebleken wat de geoogste hennep precies heeft opgebracht, zal voor de berekening van het voordeel gebruik worden gemaakt van standaardnormen. Uitgaande van een gemiddelde opbrengst van 30,5 gram per hennepplant, bedraagt de totale bruto opbrengst aan hennep per oogst: 40 hennepplanten x 30,5 gram = 1,22 kilogram. [3]
Aangezien de daadwerkelijke verkoopprijs van de hennep niet is vastgesteld, zal worden gerekend met een standaardnorm van € 4.070,- bruto opbrengst per kilogram: 1,22 kilogram x € 4.070,- = € 4.965,40. [4] De bruto opbrengst van één oogst met 40 hennepplanten komt dus neer op € 4.965,40.
Kosten
Voor wat betreft de in mindering te brengen kosten die gemoeid zijn met de hennepkwekerij zoekt het hof tevens aansluiting bij de in het Rapport opgenomen standaardnormen.
De gemiddelde afschrijvingskosten per oogst bedragen € 150,-.
Voor de hennepplanten wordt € 3,81 per plant gerekend, wat in het onderhavige geval uitkomt op: 40 hennepplanten x € 3,81 = € 152,40.
De variabele kosten worden geschat op in totaal € 155,20 (40 hennepplanten x € 3,88).
Gelet op de aangetroffen knipschaartjes met hennep, gaat het hof ervan uit dat de betrokkene de hennepplanten heeft laten knippen. De kosten hiervoor worden geschat op 40 hennepplanten x € 2,- = € 80,-. [5]
De totale kosten worden geschat op: € 150,- + € 152,40 + € 155,20 + € 80,- = € 537,60.
Wederrechtelijk verkregen voordeel
Het wederrechtelijk verkregen voordeel van de hennepkwekerij van de betrokkene komt daarmee op:
€ 4.965,40 – € 537,60 =
€ 4.427,80. [6]
Voor zover de betrokkene stelt dat hij het verkregen voordeel heeft aangewend voor het aflossen van een schuld, merkt het hof op dat dit voor het vaststellen van het wederrechtelijk verkregen voordeel niet relevant is.

Verplichting tot betaling aan de Staat

Aan de betrokkene dient, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting te worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 4.427,80.

Toepasselijk wettelijk voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
4.427,80 (vierduizend vierhonderdzevenentwintig euro en tachtig cent).
Legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 4.427,80 (vierduizend vierhonderdzevenentwintig euro en tachtig cent).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 88 dagen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. Koolen - Zwijnenburg, mr. M. Senden en mr. A.J. van Es, in tegenwoordigheid van mr. S. Geensen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 21 april 2022.
mr. S. Geensen en mr. A.J. van Es zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]

Voetnoten

1.[…]
2.[…]
3.[…]
4.[…]
5.[…]
6.[…]