ECLI:NL:GHAMS:2022:2141

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 april 2022
Publicatiedatum
20 juli 2022
Zaaknummer
23-001001-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Profijtontneming en helerswaarde in ontnemingszaak tegen verdachte

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 21 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een ontnemingsvordering van het openbaar ministerie tegen de betrokkene, die eerder was veroordeeld voor opzetheling en diefstallen. De rechtbank had de betrokkene verplicht tot betaling van een bedrag van € 3.363,09 aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 7 april 2022 heeft de advocaat-generaal de vordering herhaald, terwijl de raadsman van de betrokkene verweer heeft gevoerd, met name over de helerswaarde van de sieraden. De raadsman stelde dat de helerswaarde 7% van de aankoopwaarde zou moeten zijn, in plaats van de door de advocaat-generaal voorgestelde 20%. Het hof heeft echter geoordeeld dat de helerswaarde van 20% redelijk is, gebaseerd op het rapport van de verbalisant en de onderbouwing daarvan.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan. Het hof heeft de verplichting tot betaling aan de Staat van € 3.363,09 opgelegd aan de betrokkene, ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat de mogelijkheid biedt om een geldbedrag op te leggen aan iemand die is veroordeeld voor een strafbaar feit, ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Het hof heeft de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 67 dagen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001001-21
datum uitspraak: 21 april 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 2 april 2021 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met parketnummer 13-741017-19 tegen de betrokkene:
[verdachte],
geboren te [geboortedag],
adres: [adres].

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 3.363,09.
De betrokkene is bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 3 december 2019 in de strafzaak - kort gezegd en voor zover hier van belang – (onder andere) veroordeeld ter zake van opzetheling, vier diefstallen in vereniging waarvan twee door middel van braak en één met geweld en bedreiging met geweld, en het medeplegen van afpersing.
In de ontnemingszaak heeft de rechtbank Amsterdam bij vonnis van 2 april 2021 de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 3.363,09 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Namens de betrokkene is tegen laatstgenoemd vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 7 april 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal om proceseconomische overwegingen worden vernietigd.

Grondslag van de ontneming

De grondslag voor de ontneming is artikel 36e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Hierin is bepaald dat aan degene die is veroordeeld wegens een strafbaar feit de verplichting kan worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De rechtbank heeft in de strafzaak bewezenverklaard dat de betrokkene zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling (zaak B, feit 2 subsidiair), diefstal in vereniging (zaak B, feit 4), twee diefstallen in vereniging door middel van braak (zaak B, feiten 5 en 6), één diefstal in vereniging met geweld en bedreiging met geweld (zaak C, feit 8), en het medeplegen van afpersing (zaak C, feit 9).

Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de Staat van € 3.363,09 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De advocaat-generaal baseert haar vordering op het Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van verbalisant [verbalisant] van 27 februari 2020 (hierna: het Rapport). [1]
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep enkel ten aanzien van het wederrechtelijk verkregen voordeel afkomstig uit het in de strafzaak bewezenverklaarde feit B 4 verweer gevoerd. De raadsman heeft primair bepleit dat de aankoopwaarde van de sieraden onvoldoende onderbouwd is, aangezien de aangever slechts stukken heeft overgelegd met schermafbeeldingen van sieraden die op de weggenomen sieraden lijken. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat moet worden uitgegaan van een helerswaarde van 7% van de aankoopwaarde en niet van de in het Rapport voorgestelde helerswaarde van 20%. Hij heeft daartoe kort gezegd aangevoerd dat volgens de website pandhuispand.nl een helerswaarde van 7% gebruikelijk is.
Het oordeel van het hof
Bij de vaststelling van het te ontnemen bedrag dient te worden uitgegaan van het voordeel dat de betrokkene in de concrete omstandigheden van het geval heeft behaald. Hiertoe zal, aan de hand van de (geschatte) waarde van de sieraden, de waarde daarvan in het illegale circuit dienen te worden bepaald. De aard van de gestolen goederen, namelijk sieraden, brengt immers mee dat ervan moet worden uitgegaan dat deze veelal via een heler plegen te worden afgezet. Voorts moet rekening worden gehouden met de onderlinge verdeling van de buit.
Het hof ziet in het door de raadsman aangevoerde geen aanleiding om niet uit te gaan van de door de aangever overgelegde stukken ter onderbouwing van de aankoopwaarde van de sieraden. Niet is onderbouwd waarom moet worden getwijfeld aan de juistheid daarvan. Het hof acht de in het Rapport voorgestelde berekening redelijk en neemt deze zodoende over. [2]
Het hof is van oordeel dat, gelet ook op de in het Rapport gegeven onderbouwing – inhoudende dat volgens een medewerker van de Stadsbank van lening sieraden
doorgaansvoor ongeveer 1/5 deel van de aankoopprijs worden beleend – een helerswaarde van 20% van de aankoopprijs als redelijk moet worden aangemerkt. Het enkele feit dat de raadsman heeft ondervonden dat de website pandhuispand.nl uitgaat van een helerswaarde van 7%, doet daar niet aan af, temeer nu gesteld noch gebleken is dat de betrokkene de sieraden daar zou hebben geheeld.
Al met al verwerpt het hof het verweer van de raadsman en gaat ten aanzien van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit het in de strafzaak bewezenverklaarde feit B 4 uit van de berekening in het Rapport en neemt deze over. [3]
De raadsman heeft voor het overige geen verweer gevoerd. Het hof gaat ten aanzien van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit de andere in de strafzaak bewezenverklaarde feiten eveneens uit van de berekeningen in het Rapport en neemt deze over. [4]
Het hof schat het door de betrokkene wederrechtelijke verkregen voordeel aldus, conform de berekeningen in het Rapport, op een bedrag van € 3.363,09.

Verplichting tot betaling aan de Staat

Aan de betrokkene dient, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting te worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 3.363,09.

Toepasselijk wettelijk voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
3.363,09 (drieduizend driehonderddrieënzestig euro en negen cent).
Legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 3.363,09 (drieduizend driehonderddrieënzestig euro en negen cent).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 67 dagen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Senden, mr. A.M. Koolen - Zwijnenburg en mr. A.J. van Es, in tegenwoordigheid van mr. S. Geensen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 21 april 2022.
mr. S. Geensen en mr. A.J. van Es zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[verbalisant]

Voetnoten

1.[verbalisant]
2.[verbalisant]
3.[verbalisant]
4.[verbalisant]